2 den en Leeuwarderadeel" en uitgifte in erfpacht daarvan aan H. Oosterloo, W. Huizinga en J. E. de Vries, allen alhier; c. tot het instellen van een rechtsvordering tot ontruiming van een barak c.a., staande aan de Insulindestraat, tegen A. Bosma, alhier; d. tot het waarborgen van een door de Stichting Nederlandse Centrale voor Huisvesting van Be jaarden te Amsterdam te sluiten geldlening voor het stichten van een pensiontehuis voor bejaar den, alhier; B. dat zijn ingekomen: 1. een rapport omtrent controle van de administratie van het Grondbedrijf over het le kwartaal van 1962; 2. berichten van verhindering van de heren Jongbloed en Klijnstra. Al deze mededelingen worden voor kennisgeving aan genomen. Punt 3 (bijlage no. 182). De voordracht van B. en W. luidt: H. H. A. van der Zee te Harlingen. Benoemd wordt de heer Van der Zee, met alg. stem men. Punt 4 (bijlage no. 180). a. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voor stel van B. en W. b. De aanbeveling van het Bestuur luidt: I. Mr. T. H. Kingma, alhier; 2. Mr. J. J. Woltman, alhier; 3. F. van der Veen, alhier. Benoemd wordt de heer Kingma met 20 stemmen (7 stemmen op de heer Woltman en 5 stemmen op de heer Van der Veen). Het stembureau werd gevormd door de heren Drentje en J. de Jong. Punten 5, 6 en 7 (bijlagen nos. 168, 176 en 169). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 7a (bijlage no. 186). De heer Heidinga: Uiteraard heb ik praktisch geen tijd gehad en zo zal het mijn fractie ook wel zijn gegaan, denk ik mij over dit voorstel te beraden, maar ik heb het natuurlijk gelezen en zo op het eerste gezicht komt de prijs mij behoorlijk hoog voor. Ik meen mij te herinneren, dat wij het pand van Docdijns, dat er naast staat, hebben aangekocht voor f 60.000,Ook in die verhouding gezien, lijkt het mij een vrij respec tabel bedrag dat we hiervoor moeten betalen. Aan de andere kant ontveins ik mij niet, dat de Gemeente dit pand eigenlijk wel moet hebben. Wanneer zich dus de gelegenheid voordoet, dan moeten we die aangrijpen. Daar kan ik ook wel inkomen. Maar de omstandigheid, die mij eigenlijk hier het woord doet voeren, is deze: Wanneer men een dergelijke aankoop ziet in verhou ding tot datgene wat wij doen tegenover de kleine mensen in de saneringsbuurten, dan lijkt het natuurlijk nergens op. De prijzen voor die panden drukken we allemaal op f 4 af 500,en voor een enkel pandje betalen we eens f2.000,maar zo'n prijs krijgt men pas met veel moeite en pijn los van de Gemeente. Dit is ook qua pand een „ding van niks". We betalen dus uiteindelijk voor de stand en hiermee, zo zou ik haast willen zeggen, laden wij het odium op ons, dat wij de prijs drukken, die wij aan de kleine man in de achter buurten en in de saneringsbuurten, die zich moeilijk verweren kan, betalen. Als we nu eens rekenen, dat het ene gedeelte van dit pand ruim f 50,huur op brengt en het andere f 100,dan is dat dus f 150, per maand. Als we het nu eens heel royaal berekenen, dan zou dat pand misschien f 2.000,huur per jaar kunnen opbrengen. Wanneer we dan een rentabiliteits- berekening opzetten, dan moet dit pand niet meer dan f25.000,kosten; daarmee is het ruim betaald. Maar we hebben vaak genoeg in de Blekcrstraat of in de Westerstraat, dus in dc saneringsbuurten, voor een pand, waarvoor wc eenzelfde rentabiliteitsberekening opzet ten, voor de helft van de prijs „er uit gescheurd". De mensen verzetten zich dan op alle mogelijke manieren, maar tenslotte laten ze zich intimideren door de ont eigening en zeggen: „Nou, fut dan maar, we raken ut toch kwyt, we doen ut maar". Dat zijn dingen, die mij persoonlijk slecht aanstaan van de Gemeente en dat wil ik hier toch even zeggen. De Voorzitter: Dan zal ik van mijn kant trachten antwoord te geven op het betoog van de heer Heidinga. Deze begint met te zeggen, dat voor de bestudering van het voorstel weinig tijd was. Laat ik dus eerst een ver klaring geven van de reden, waarom het College ge meend heeft dit nog aan de agenda te moeten toevoegen. Deze aanbieding is afgelopen maandag in het College besproken en B. en W. zijn daarmee toen akkoord ge gaan. Aan deze aankoop zit voor de tegenwoordige eigenaar vast de aankoop van het perceel Harlinger- straatweg 2 b, dat in de stukken is genoemd. Omdat deze aankoop aan een zekere termijn gebonden is. s het dus van belang, dat de Raad zo snel mogelijk zijn beslissing neemt. Dat is met deze zaken veelal zo; er zitten bepaalde dingen aan elkaar gekoppeld, en hier komt bij de omstandigheid, dat en daarmee kom ik ook bij het tweede deel van het betoog van de heer Heidinga terecht de betrokkene een oplossing kan vinden voor huisvesting van zijn bedrijf en niet weet, of hij straks wanneer de Gemeente eventueel tot onteigening zou overgaan de oplossing ook weer zo geredelijk vinden als nu. U weet het vanzelfsprekend ook het is, geloof ik, ook een publieke zaak dat de Gemeente uiteraard de gehele oostwand van de Prins Hendrikstraat dient aan te kopen. Dat is een zaak, die hier al enkele malen en ik geloof zelfs nog in de laatste raadsvergadering besproken is. Dat betekent, dat de eigenaren en de gebruikers van de panden aan die straat zich daar uiteraard rekenschap van geven. Men kan dus zeggen, dat deze eigenaar zon der die noodzaak voor de Gemeente misschien zijn zaak niet verplaatst zou hebben. Zou dat echter wèl het geval zijn geweest, dan zou het pand de normale markt waarde van dit ogenblik hebben opgebracht. Ik geloof daarom, dat de vergelijking, die de heer Heidinga maakt tussen de aankoop van krotwoningen en die van pan den als deze, niet opgaat. Ik meen, dat hij beter andere aankopen had kunnen aanhalen. Ik denk nu even aan twee panden aan de Spanjaardslaan, waarbij de Ge meente praktisch dezelfde procedure heeft gevolgd. Het bezit van deze panden is n.l. van belang voor de Gemeente in verband met de sanering van het Hout- stratenkwartier. Dit zijn geen onbewoonbare panden, maar normale woonhuizen, die door mensen worden be woond die er normaal zouden zijn blijven wonen en dit nu U houde mij het woord, dat niet helemaal parle mentair is, ten goede moeten „verkassen", omdal de Gemeente de eigendom wil verwerven. Het is wei duidelijk, dat in een situatie als deze de verhouding tot de verkopende eigenaren een geheel andere is dan tot de eigenaren van onbewoonbaar verklaarde wonin gen die nog geëxploiteerd worden. Daar komt bij, dat de heer Heidinga een onjuiste waarde aanhoudt voor de rentabiliteit. De rentabiliteitswaarde van het pand is op basis van een zeer goede en nauwkeurige becijfe ring berekend op, meen ik, f 32.500,Dan zou mer dus kunnen zeggen, dat het schadevergoedingselement dat hierin zit en dat natuurlijk bij onteigening altijd aan de orde komt, een bedrag van f 7.500,uitmaakt. En dan wil ik er alleen maar even op wijzen, dat ook bij het pachtvrij maken van gronden nu eenmaal een schadevergoedingsregeling voor de eigenaar, resp. ge bruiker van het onroerend goed, geldt, ook in verband met de bedrijfsuitoefening. Wil de Gemeente dus deze panden in handen krijgen en de noodzaak daarvoor is, meen ik, onbetwistbaar dan zal allereerst de rentabiliteitswaarde van het pand moeten worden be taald, maar bovendien zal de Gemeente ook bereid moeten zijn om bij verplaatsing van bedrijven als dit het is inderdaad een bedrijf een schadevergoe ding te betalen, die redelijk is. Gelet op de wenselijk heid of liever de noodzakelijkheid om die panden zc 3 snel mogelijk in handen te krijgen want wie zegt, hoeveel we over tien jaar moeten betalen, als we ze willen hebben en mede gelet op het belang van de bi trokken eigenaar, die nu nog vrijwillig een oplossing kon zoeken, meent het College, dat de prijs in dit geval beslist redelijk is. Ik wil er nogmaals op wijzen, dat wij ons dus onder andere omstandigheden relatief ge zien, nog wel grotere offers getroost hebben, maar het belang van de verbreding van de Prins Hendrikstraat brengt deze aankoop nu eenmaal met zich mee en het laat zich, dunkt mij, niet vergelijken met het belang van de pandjes, die het Gemeentebestuur voor de sa nt-ring koopt. Dat is het, wat ik aan de heer Heidinga heb te zeggen. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. l'unten 8 t.e.m. 11 (bijlagen nos. 173, 166, 185 en 162). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. 1'unt 12 (bijlage no. 181). De heer K. J. de Jong: Ik zou toch wel een enkele I opmerking over dit punt willen maken. In de eerste plaats wil ik onze verheugenis er over uitspreken, dat het nu in deze vorm aan de orde komt. We hebben de indruk, dat de huizen er al lang hadden kunnen staan, v. anneer destijds een grotere mate van soepelheid van de zijde van het Gemeentebestuur aan de dag gelegd zou zijn tegenover de eigenaar, maar nu niettemin uit- indelijk de eigenaar wel dusdanig in moeilijkheden komt, dat hij B. en W. gevraagd heeft in dezen een -neer tegemoetkomende houding aan te nemen, geloof ik, dat het verheugend is, dat wij dit voorstel nu van het College krijgen. Ik zou er eens temeer de aandacht op willen vestigen, dat wij in de gehele woningbouw- -ector m.n. de laatste jaren een grotere toename krijgen met betrekking tot een z.g. ongesubsidieerde sector. En die ongesubsidieerde sector in de bouwnijverheid zal grotere kansen krijgen dan hij de laatste jaren ooit gehad heeft. En in dit opzicht(De Voorzitter: Mag ik U verzoeken, binnen de grenzen van het voor stel te blijven?) In dit opzicht zou ik dus de wens wil len uitspreken, dat we in de toekomst een meer positief gericht beleid krijgen dan tot nu het geval is geweest. De Voorzitter: Ik geloof, dat ik met de beantwoor ding van de heer K. J. de Jong vrij kort kan zijn. Hij heeft gezegd, dat hij de indruk heeft, dat de woningen er al zouden staan, ware destijds een aanbod gedaan zoals nu. Dat is uiteraard niet meer dan een indruk. Het is geen stellige overtui ging en geen zekerheid, maar dat behoeft ook niet. Ik meen, dat we er bij deze gelegenheid niet over be hoeven te kibbelen, want dat zou hoogstens nakaarten worden. Verder geloof ik, dat we over de mate, waarin het beleid van het Gemeentebestuur positief gericht is, altijd wel van mening kunnen verschillen, al was het alleen maar om de inhoud van het woord „gericht", want per slot van rekening houdt dat ook in „rich ting". Het zou dus best kunnen zijn, dat we beiden menen even ver te gaan, maar dat de richting die we gaan in dit opzicht, misschien verschillend zal zijn, politiek verschillend overigens. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 13 t.e.m. 19 (bijlagen nos. 175, 167, 174, 163, 164, 172 en 179). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 20 (bijlage no. 165). De heer J. de Jong: Ik ben niet bepaald ingenomen met dit voorstel. Nu de heleboel maar om te hak ken, vind ik vrij rigoureus. Het zal U bekend zijn, dat ik al zo'n 30 jaar in die buurt woon en ik heb de hele evolutie zich daar zien voltooien: Eerst was de Bleek- laan maar een betrekkelijk armoedig laantje en nu is het beslist een keurige en mooie laan. Die bomen doen het daar prima. En nu zal daar misschien wel het een en ander met het trottoir zijn, maar dat krijg je met andere bomen toch ook. Ik zou er meer voor voelen om de zaak op een wat andere manier te bekijken. Wan neer straks de bomen daar weg zijn, wordt de Bleek- laan een gewone straat; ze kan dan niet meer de naam van laan dragen. Ik vind het een ingreep in het stads- schoon, die m.i. niet verantwoord is. Ik zou wel eens van Burgemeester en Wethouders willen vernemen, of er niet een andere manier is om aan de bezwaren van de bewoners of. beter, van sommige bewoners (enkele bewoners stond in het adres) tegemoet te komen. Ik heb het aantal handtekeningen onder het adres niet geteld, maar, gerekend op het aantal woningen aan de Bleeklaan, heb ik deze geschat op ongeveer 1/4 a 1/3. Hoe de andere 2/3 over deze zaak denkt, weten we dus niet. Nogmaals, ik vind het een rigoureuze ingreep om de gehele mooie Bleeklaan op te offeren, door de bijl maar in de bomen te zetten. Ik zou graag van het College willen vernemen, of er niet een andere oplos sing is. De hear Santenia: Deselde gedachte as de foarige sprekker hjir nei foaren brocht hat, libbet ek by my, yn dy sin, dat ik it ek in griis fyn, dat dizze leane aen- sens in f rij lange périoade trochmeitsje sil, dat se in hiel simpele strjitte wurdt, dy't eigentlik neffens üs opfettingen hest net mear de namme fan „leane", fan „laan", diage kin. Ik haw noch ris efkes de hanteke- ningen teld, dy't ünder it adres steane, dat is in totael fan 50. Nou wie myn plan om ris yn it adresboek to sjen, hoefolle haedbiwenners dat adres tekenje koene. Stel fan allegearre. Spitigernöch is my dit üntkommen en ik wol my eigentlik graech forienje mei de hear De Jong, as dy in skatting makket fan üngefear in tredde. Nou is it by my ek sa: Hwannear't der 50 binne yn in strjitte, dy't lést ünderfine fan dizze beammen (hwant dat kinne wy net üntkenne; dat lést is der sünder mis: tsjustere keamers, trottoirs dy't iderkear wer troch de beamwoartels stikken makke wurde en bedingen, dy't dêründer lije, dingen, dy't neffens my dochs ek wol swier weagje) en de oare kategoary nou mar forwaerloazge hat it adres to tekenjen en net mei in kontra-adres kommen is, dan moatte de stimmen fan dizze 50 hüseigners of hüshierders wol sa swier weagje, dat wy it ütstel fan B. en W. dochs wol oan- nimme moatte. Jitris, ik fyn it ek bigreatlik, dat it sa moat, mar ik haw alle hope, dat aensens de biplanting mei in nije beamsoart op 'en dür dizze strjitte dochs wer in goed oansjen jaen sil. Wy hawwe yn de rin fan de tiden hjir yn Ljouwert gauris de klacht for- nommen, dat der sa'n bytsje beammen mear binne en dat de beammen, dy't der binne, sa faek omhakt wurde. Oer it algemien soe ik B. en W. dus wol yn bitinken jaen wolle, dat sy ek by dizze saek hiel foarsichtich to wurk geane. To'n earsten fielden B. en W., neffens it adres dat üs ek tastjürd is, der neat foar om de beam men to roaijen. Pas doe't adressearre is oan de Rie, binne sy oertsjüge rekke fan de arguminten, dy't yn it adres foarkomme. Dit woe ik nei foaren bringe. De heer Kamstra: Met de beide sprekers ben ik het eens, dat het eigenlijk jammer is, dat een aanslag zal worden gepleegd op de mooie bomen van de Bleeklaan. De heer Santema noemt het „in griis", wanneer straks die bomen zullen zijn verdwenen, en hij vindt, dat het dan eigenlijk geen laan meer is. Praktisch hetzelfde heeft de heer J. de Jong gezegd. Maar de Bleeklaan had haar naam al, voordat er bomen geplant werden. De heer Van der Veen: Toen waren er andere bomen. De heer Kamstra: Neen, toen deze bomen werden geplant en dat was na de oorlog waren er geen andere dan van het soort, dat er op het ogenblik staat. De heer Van der Veen: Welke oorlog bedoelt U? De heer Kamstra: De laatste. De heer Van der Veen: Ik bedoel de vorige; ik spreek van voor 37 jaar. De Voorzitter: Ik zou graag de heer Kamstra wil len laten uitspreken, met uw medewerking dan, mijn heer Van der Veen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 2