dat is in de laatste maanden voortdurend een punt
van zorg en van overweging van het College met des-
zelfs adviseurs. Ik zou zeggen dat wanneer naar wij
hopen binnen niet al te lange tijd het uitbreidingsplan
Ielan aan de Raad wordt voorgelegd, misschien
het ogenblik is, om op grond van de in het plan ge
tekende aantallen woningen, te komen met een voor
lopige kostprijscalculatie. Voor die tijd kan dat eigen
lijk met enige grond niet op de goede wijze gebeuren.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 14, 15, 16, 17, 18, 19, 20 en 21 (bijlagen nos. 208,
207, 206, 221, 212, 211, 218 en 219).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 22 (bijlage no. 204).
De heer Heidinga: Bjj dit voorstel is er één omstan
digheid die ik hier toch wel even wil releveren en die
mij eigenlijk persoonlijk uitermate slecht bevredigt.
Het is mij opgevallen dat er bij de voorbereidingen
en alles wat er mede annex is om zo'n woningbouw
voor elkaar te krijgen, een tendens is waargenomen
die in lijnrechte tegenspraak is met het standpunt van
de Minister van Bouwnijverheid en Volkshuisvesting.
Het is nl. zo, dat toen de tentoonstelling hier, hoe
heette die ook weer (Interruptie: „Beter Wonen". (Ge
lach.) Nu in ieder geval toen kortgeleden hier een ten
toonstelling is geweest (Interruptie: „Interieur 1962")
heeft Minister Van Aartsen op de middag van dezelfde
dag, waarop hij die tentoonstelling heeft geopend, een
reae gehouden voor het Kerncomité Leeuwarden. Daar
heeft de Minister nogal uitvoerig bij de woningbouw stil
gestaan. Hij heeft daar o.m., als ik me goed herinner,
ik heb het nl. niet opgeschreven, maar het was toch in
deze geest, gezegd dat het naar zijn oordeel tijd werd
dat een beetje meer verschil in de woningen werd aan
gebracht, dat de woningen hier en daar wat werden
verbeterd en wat opgetrokken, en dat Nederland niet
van een woningtype werd voorzien, totaal uniform en
altijd uitgekleed tot op het laatste. In deze geest heeft
de Minister zich beslist uitgelaten. Ik meen hier te
kunnen constateren dat het Departement of de ambte
naren die hiermee annex zijn, precies in tegenspraak
handelen met wat de Minister gezegd heeft en dat de
woningzoekenden in Leeuwarden, onze bevolking, daar
van de dupe worden. Want wat doet men hier? Hier
was in eerste instantie een plan zoals dat is
aanbesteed en waarbij, o.m. ter beperking van de ge
luidshinder, in de flatwoningen zogenaamde zwevende
vloeren zaten. De Minister heeft aan de gemeenten be
kend gemaakt dat per woning f 400,beschikbaar
wordt gesteld voor het opheffen van de geluidshinder.
Nu komen we hier met een voorstel om medewerking
aan „Patrimonium" te verlenen. Het blijkt mij dat in
dit plan de zwevende vloeren niet voorkomen en dat
men weer op de „koude" vloer is teruggekomen. Bo
vendien zijn er aan deze woningen nog meer dingen
sterk beperkt en verminderd. Ik vraag mij af, wat
moeten we nu, moeten we nu dus in de geest van de
Minister handelen, of is het om zo maar eens te zeg
gen, beter om direct maar met een plan tot het bou
wen van konijnenhokken te komen. De ambtenaren
van de departementen drijven ons daar immers toch
heen. Ik wil er toch wel even op wijzen, dat dit een
zeer onbevredigende gang van zaken is.
De heer Van der Schaaf (weth.): Het wordt een
tweede gewoonte van een Wethouder om een raadslid
te gaan beantwoorden en dat zal ik in dit geval even
doen in de vorm van een korte reactie. De uitdrukkin
gen van de heer Heidinga beschouw ik enigszins als
een hartekreet die hij kwijt moest. Ik kan mij ook
voorstellen dat het hem ter harte gaat dat bij deze
woningen een aantal dingen moesten worden prijs ge
geven die het woongerief zouden hebben verhoogd. De
heer Heidinga komt, naar ik wel mag stellen niet tot
de conclusie dat hij zich tegen dit plan verzet en daar
om geloof ik ook dat we kort kunnen zijn. Aangaande
die zwevende vloeren kan ik zeggen dat na overleg
tussen de woningbouwvereniging, de architect en het
Ministerie inderdaad de zwevende vloeren niet worden
toegepast. Eén van de factoren daarvoor is o.a. dat de
kwaliteit van de vloeren, zoals die in dit plan zal wor
den toegepast, zodanig is, dat toepassing van een zwe
vende vloer niet in die mate urgent is als in andere
gevallen. Dat is één van de factoren geweest, die tot liet
bepalen van dit standpunt, waarbij uiteraard de v.o-
ningbouwstichting „Patrimonium" een groot woord
heeft meegesproken, hebben geleid.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 23 (bijlage no. 203).
Mevrouw Heijineijer-CroonWij zouden deze za;ik
graag groot willen zien. Is het nu niet de hoogste tijd om
ook ernstig te denken over een nieuwe aula, waar al
veel jaren op de begroting om wordt gevraagd en die
zeker bij een toekomstige uitbreiding van de begra, - I
plaats, waarover ook in de raadsbrief wordt gesproken, I
absoluut onontbeerlijk is? Het lijkt niet uitgesloten dat I
om in stijl te blijven met de nieuwe, de moderne aula
deze ouderwetse woningen dan geheel door nieuwe
zouden moeten worden vervangen. Dit is de reden
waarom wij zouden willen vragen of het verantwoord
is om f 25.000,te spenderen aan deze huizen die
misschien reeds in de naaste toekomst moeten worden
vervangen en of het niet raadzaam is om de naaste
toekomst op morgen te zetten en de voorzieningen
voor deze woningen te beperken tot de noodzakelijke
maatregelen voor de bewoonbaarheid voor korte tijd.
De heer Van der Schaaf (weth.): Inderdaad is uit
het midden van deze Raad herhaaldelijk de wens naar
voren gekomen om te komen tot stichting van een
aula op de begraafplaats die beantwoordt aan de eisen
van de tijd. Daarvoor zijn uiteraard reeds verschillende
plannen ontworpen en laatstelijk is er ook nog een door
de dienst Openbare Werken aan toegevoegd. De be
handeling daarvan is enigermate vertraagd doordat
ook nog een andere kwestie onder ogen is gezien o.a.
de vraag of de bouw van een aula ook invloed zou on
dervinden van de vestiging van een crematorium in de
toekomst. Dit neemt echter niet weg dat de aula een
punt blijft dat onze aandacht heeft en dat wij te eni
ger tijd, naar ik hoop binnen niet te lange tijd, aan de
Raad zullen presenteren. Nu is het geval niet zo dat
bij het stichten van een aula de woningen aan de in
gang van de begraafplaats zullen moeten verdwijnen.
Want de gedachte is wel heel duidelijk dat de aula
niet daar moet komen maar op een plaats die meer
centraal op de begraafplaats is gelegen, zodat de vrees
die mevrouw Heijmeijer koestelt dat dit geld, besteed
zijnde, na korte tijd als weggegooid zou zijn te be
schouwen, ongegrond is. Naar het inzicht van het Col
lege zal de aula op een heel andere plaats komen dan
die van de woningen. Deze woningen zijn na de ver
betering stellig weer goede woningen. Ze zijn van het
begin af aan een beetje ongelukkig ingedeeld geweest
en ik wil U wel zeggen dat ik er van harte mee instem
dat deze woningen nu worden verbeterd, omdat de be
woners, die daar ambtshalve moeten wonen, veel on
gerief er van hebben.
Ik geloof dan ook dat ik op mevrouw Heijmeijer een
beroep mag doen om, na deze nadere mededelingen
toch ook dit plan te steunen, want gevaar voor het
weggooien van geld is hier, om de reden die ik heb uit
eengezet, niet aanwezig.
Mevrouw Hcymeijer-CroonIk ben wel een heel eind
heen gerustgesteld door de Wethouder, maar ik zou toch
nog willen vragen, is het werkelijk f 25.000, - waard
om deze twee bovenwoninkjes te verbeteren? Ik be
doel met iets meer zou er waarschijnlijk een heel huis
kunnen gezet worden, een modern huis, een onder- en
een bovenwoning. Voor f 25.000,f 30.000,doe je een
heleboel dacht ik. (De heer Van der Schaaf (weth.)
Nee, nee.) (Gelach.)
De heer Van der Schaaf (weth.)Ik zou graag even
willen opmerken dat door het investeren van f 25.000,
hier twee redelijk goede dienstwoningen ontstaan en
wanneer men die zou afbreken en nieuwe zou stichten
dan komt men stellig op het dubbele. Ik hoor hier
fluisteren, dat je ze daar niet voor hebt. U kunt dus
wel rekenen op zeker f 60.000,en dan is de besparing
natuurlijk wel duidelijk.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 24 (bijlage no. 210).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 25 (bijlage no. 201).
De hear Hartstra: Ik bin bliid, dat de steddeboukun-
dige tsjinst miskien yn dit gefal de doarpeboukun-
dige tsjinst it idé fan dy smelle strjitten farre lif
ten hat en wy sille hoopje, dat sy dat ek dogge yn it
nije ütwreidingsplan. It spyt üs dochs, dat it neamde
trottoir net trochlutsen wurdt foarlans en foarby de
Kristlike skoalle, hwer't it nou faek in greate modder
poel is. Wy soenen graech sjen, dat der noch in bytsje
jild biskikber steld waerd om dit trottoir troch to
lüken.
De hear Van der Schaaf (weth.): Ik kin fansels net
sa sünder oerliz mei it Kolleezje sizze, dat dit barre
sil, mar ik haw de fraech fan de hear Hartstra op-
skreaun en ik soe sizze, dat wy dizze saek mar ta üs
mmme moatte en wy sille dan ris neigean hwat it
kostje moat en sjen, oft der eventueel noch jild foar
biskikber to stellen is. Ik soe dêrom freegje wolle dit
ütstel nou oan to nimmen. De fraech fan de hear Hart
stra sille wy dan noch ris yn it Kolleezje bisjen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 26 (bijlage no. 220).
De heer Heidinga: Om tot een goede behandeling
\an hetgeen nu aan de orde is te komen zou ik graag
w illen beginnen met enige zinnen uit de aanbiedings
brief, die U kunt vinden op blz. 2, een eindje boven het
uiidden. Daar lees ik: de heer Heidinga heeft bij de
behandeling van ons voorstel, waarin met nadruk is
gewezen op de bouw van de woontorens en de andere
hoge woongebouwen, en waarbij we tevens het aantal
bouwlagen noemden, in eerste instantie gesteld zich
met betrekking tot de hoogbouw op generlei wijze te
willen binden en bij de behandeling van de gedetail
leerde plannen zijn standpunt te zullen bepalen. De
Wethouder van Openbare Werken heeft naar aanlei
ding daarvan de bezwaren tegen deze hoogbouw weer
legd. Uw Raad heeft daarna, bij de behandeling van
het voorstel van ons College niet weer over de kwes
tie hoogbouw gesproken en besloot zonder hoofdelijke
stemming tot vaststelling van het uitbreidingsplan in
hoofdzaken ,,'t Ielan" overeenkomstig ons voorstel. Het
spreekt vanzelf dat bij de detaillering van het hoofd-
zakenplan, van de opzet daarvan, niet ingrijpend be
hoort te worden afgeweken. Deze zinnen geven naar
mijn mening geen goede voorstelling van de gang van
zaken. En U zult daarvoor ook geen voldoende steun
kunnen vinden in de notulen van de vergadering waar
dat voorstel op de agenda stond. Ik moge U herinneren
aan de eerste maal dat U mij tot de orde riep tijdens
die vergadering, toen ik het woord voerde over de
vaststelling van een plan in hoofdzaken, genaamd het
..Ielan". U hebt daar gezegd: „Het is nl. helemaal niet
gezegd dat de woontorens, waar een plaats voor is
geprojecteerd, in deze vorm ooit gebouwd zullen wor
den en hetzelfde geldt voor de etagewoningen." In Se
daarop volgende gedachtenwisseling tussen U en mij
vroeg ik U welke betekenis dan kon worden gehecht
aan de bescheiden die de raadsleden ter inzage waren
gegeven. Uw antwoord daarop luidde: „Louter ter il
lustratie van de mogelijkheden die het plan in hoofd
zaken biedt, maar die ook door andere mogelijkheden
zouden kunnen worden vervangen". Nadat U dit ge
zegd had heb ik mij aan Uw leiding geconformeerd en
tenslotte in 7 punten duidelijk het standpunt van mijn
fractie bepaald. U hebt geen aanleiding gevonden in
tweede instantie terug te komen op wat U in de eer
ste instantie had gezegd. Ook de Wethouder van Open
bare Werken heeft bij de beantwoording daarover niets
concreets gesteld. Hij heeft zelfs in grote lijnen, naar
mijn mening altijd, zich bij die 7 punten van voorbe
houd aangesloten. Daarom mag U redelijkerwijs niet
stellen dat door het aannemen van het voorstel tot het
vaststellen van een uitbreidingsplan in hoofdzaken ,,'t
Ielan", de Raad zich bij voorbaat, zonder hoofdelijke
stemming, akkoord verklaard heeft met Uw interpreta
tie voor de uitwerking van het plan.
Dat is beslist niet het geval. Er is destijds aan de
Raad gevraagd: stel het plan ongewijzigd vast, dan
kunnen de diverse onderdelen later wel worden be
zien, maar dan kunnen we vooruit met de grondaan
kopen en met de onteigeningen en al dergelijke din
gen. Maar de Raad heeft hierbij vertrouwd op Uw toe
zeggingen en die moeten gehonoreerd worden voordat
aannemers of woningbouwcorporaties aan bepaalde be
bouwingen worden gebonden. De Raad moet hierover
in volle vrijheid kunnen beslissen. Ik heb het reeds
meermalen gezegd, het gaat hier om het beleid. Het
gaat om de grote lijnen; niet de ontwerpers van een
uitbreidingsplan mogen het woningbeleid van onze Ge
meente bepalen. En ook het College van Burgemeester
en Wethouders mag niet het woningbeleid van onze
Gemeente bepalen. In het eerste geval, als de ontwer
pers het zouden doen, loopt men een goede kans dat
die ontwerpers een monument voor zichzelf zullen pro
beren op te richten, zoiets als: de woontorens van Van
den Broek en Bakema. En in het tweede geval, als de
verantwoordelijkheid bij Burgemeester en Wethouders
zou blijven liggen, dan zou het bijv. kunnen gebeuren
dat de burgerij later zou spreken van de Van der Meu-
len-woontoren of zo, die altijd leeg staan. Dat moeten
wc niet hebben, dat is ook niet de gang van zaken. Het
te voeren beleid in dezen moet worden bepaald door de
Gemeenteraad en om deze verantwoordelijkheid weer
daar te brengen, heb ik tijdens de begrotingszitting de
motie ingediend die aanleiding geeft tot deze bespreking.
Om terug te komen bij de raadsbrief, het is mij op
gevallen dat in de raadsbrief nogal is geciteerd uit het
zgn. rapport hoogbouw-laagbouw. Ik zal het College
daarin niet volgen. Ik geloof niet dat het hier de plaats
is om over de waarde van dat rapport te oordelen of
om dat te bespreken. Het zou ons te ver voeren. Ik wil
wel iets er van zeggen, en dat is een beoordeling van
het rapport van Dr. De Jonghe in „Bouw", die o.m.
schreef: „Aangezien de beeldvorming van de commis
sie aangaande de werkelijkheid onvolledig is en haar
waarde-oordelen onvoldoende gefundeerd zijn, kan men
de aanbevelingen welke zij doet ten aanzien van het
woningbouwbeleid niet als onwrikbare waarheden be
schouwen". Wel een vaststaand gegeven is de grote voor
keur die de bevolking blijkt te hebben voor ééngezins
woningen. Het zal U vermoedelijk wel bekend zijn dat
er in de laatste jaren in het westen van het land,
d.m.v. een aantal enquêtes, een onderzoek naar die
voorkeur onder de burgerij is ingesteld. Uit die enquê
tes is gebleken dat ongeveer 80% van de burgerij over
wegende voorkeur heeft voor een ééngezinswoning. En
voor Leeuwarden kon naar mijn mening dit percentage
nog wel eens hoger liggen. Wanneer mensen uit Hol
land, die hier i.v.m. industrievestigingen moeten wo
nen, om een huis komen vragen, is het allereerste wat
ze zeggen, geen flat, maar een ééngezinswoning. Een
huis op de begane grond met een tuintje, dat is het ver
langen van onze bevolking. Bovendien is Leeuwarden
voor de aantrekking van arbeidskrachten veelal aan
gewezen op de mensen van het platteland. Van het
omringende platteland moeten wij arbeiders in onze
industrie zien te krijgen. Deze mensen bij de vestiging
in Leeuwarden onder te brengen in flats, of misschien
wel in hoge woongebouwen, lijkt mij een uiterst hache
lijke onderneming. En ik aarzel niet, in sommige ge
vallen acht ik het misdadig. En ook de Commissie
hoogbouw-laagbouw komt tot dezelfde conclusie. Die
zegt dit: „Hoogbouw blijft een bijzondere woonvorm,
weinig geschikt voor gezinnen met jonge kinderen en
voor bewoners met onvoldoende woonbeschaving." Dat
deze commissie, die, hoe wonderlijk dit moge zijn, blij
kens het rapport in de eerste plaats stelling kiest voor
hoogbouw, toch tot deze conclusie komt, spreekt mijns
inziens boekdelen. Is het voorts zo, dat Leeuwarden
koste wat het kost, mee moet gaan met de mode, je
kunt misschien nog beter zeggen met de rage, om hoge