flats en woontorens te willen hebben in een stad? Moet Leeuwarden daar nu beslist in meegaan? Naar mijn mening uit praktische overwegingen beslist niet. Het zal ook U wel bekend zijn, dat het steeds meer noodzakelijk blijkt om hoge woongebouwen te kunnen realiseren, dat men de woningen daarin uitermate klein maakt. Het komt heden ten dage in Nederland voor dat de woningen in woontorens éénkamerwoningen zijn en dat men in de kamer, die dus zit-slaapkamei is, een opklapbed zet. Aan dit soort woningen heeft Leeu warden maar een uiterst beperkte behoefte. Ik wil het niet sterker uitdrukken. Blijven wij toch a.u.b. met onze beide benen op de grond staan, Leeuwarden is geen wereldstad. Het is ook geen samenklontering van een massa mensen op een kleine oppervlakte. Leeu warden heeft geen 1100 alleenstaande mensen, die de woontorens, die gepland zijn in plan-Noord, kunnen be volken. Daar zijn, volgens de tekening, die ons destijds verstrekt is, bijna 1100 woningen ondergebracht in woontorens. Dit zouden dus woningen zijn voor 1100 alleenstaande mensen. Laat ons nu toch echt, zoals ik al zei, met beide benen op de grond blijven staan. Laten wij toch niet menen dat Leeuwarden een tweede Londen is. Leeuwarden heeft in de allereerste plaats behoefte aan woningen waarin een gezin kan leven. Waarin een gezin zichzelf kan zijn, het gezin, de cel, waaruit het maatschappelijk leven kan opbloeien. Als dit zo is, hoe is het dan te verklaren, dat er bij vele architecten en bij gemeentebestuurders zo'n voorkeur voor hoogbouw blijkt te bestaan? Men leest tegenwoor dig dat de ideologieën hierin een rol spelen. Ik vraag mij af of dat waar is. Sommige bladen schrijven zelfs over socialistische tendenzen in de woningbouw. Ter men als: gemeenschap, collectivisme en gelijkheid, enz. doen opgeld. (Stem: Hoe komt U daar bij?) Er moe ten woongemeenschappen komen, waarin de verschil len van klasse en stand worden overbrugd. Daar krijgt de ware democratie gestalte, in beton en steen. (Stem men: Waar staat dat allemaal?) Dat heb ik allemaal in de bladen gelezen. Voor burgerlijk gezinsidealisme is geen plaats meer. Alle mensen zijn gelijkwaardig en dus moeten ook de verschillen in huisvesting ver dwijnen. Het gaat zelfs zo ver, dat een eigen huis met een tuintje een burgerlijk gedoe wordt genoemd en nog a-sociaal op de koop toe. Ja, dat kun je tegen woordig lezen. Maar ik aarzel niet om daartegen stel ling te nemen. Dan zeg ik, met de schrijver wiens artikel ik enige tijd geleden in Co-bouw" las, dit zijn gevaarlijke ideeën. Men dwingt de mensen een woon vorm op die ze niet begeren. Men kan dan wel de mond vol heb oen over vrijheid, doch men misbruikt de wo ningnood om de mensen te dwingen een woning te accepteren die men eigenlijk niet wil. Wanneer het niet in werkelijkheid zo dieptreurig was zou men er om kunnen lachen dat de mensen, die grote lagen van de bevolking dwingen om flats of hoge woongebouwen te bewonen, zelf verre van die flats blijven, maar vrijwel allemaal wonen in mooie bungalows of in knappe één gezinswoningen met een tuin. Laten we de hand maar in eigen boezem steken. Maar het lijkt naar mijn me ning verdacht veel op een vorm van een woondictatuur, dat een kleine groep mensen een grote groep mensen dwingt om in het soort woningen te wonen waar men zelf verre van blijft. Er zou nog wel veel meer over het woningbouwbeleid zijn te zeggen maar ik zal het niet doen. Ik neem aan dat er anderen in deze Raad zijn, die er ook nog wel graag wat over willen zeggen en ik wil mijn geachte mederaadsleden niet al het gras voor de voeten wegmaaien. Omdat het naar onze mening duidelijk was dat het College van Burgemeester en Wethouders niet van plan was om speciaal het uitbrei dingsplan „Ielan" in onderdelen door de Raad te laten behandelen voordat dit reeds op andere wijze vrijwel vastgelegd was heb ik bij de begrotingsbehandeling namens mijn fractie de motie ingediend, U allen wel bekend, om op deze wijze tenminste een uitspraak van de Raad te verkrijgen betreffende het te volgen beleid. Ik ben er dankbaar voor, dat de indiening van deze motie tot gevolg heeft gehad, dat het College in over leg met de ontwerpers van het plan het Ielan" de mogelijkheid ziet om in dit plan het aantal ééngezins woningen tot ongekende hoogte op te voeren. Daar ben ik erg dankbaar voor en ik vind het fijn dat het in de raadsbrief staat. Wat verder de hoogbouw betreft, wij zijn er helemaal niet blind voor, dat deze noodzake lijk kan zijn in verband met de grondprijzen en de ex ploitatiemogelijkheden. Daarom kan ik het College ge- 1 rust stellen; door het aannemen van deze motie neer-it de Raad geen incidentele beslissingen, zoals, naar ik lees, door het College wordt gevreesd. De Raad spreekt alleen maar uit dat hij het noodzakelijk acht, dat er rekening wordt gehouden met de woonverlangens van de burgerij. Hiertegen zal geen weldenkend raadslid of Burgemeester enige bezwaren kunnen hebben. Ten tweede verlangt dc motie dat het aantal te bouwen ééngezinswoningen tot het uiterste wordt opgevoerd, Dat is dus een ombuiging in het beleid. Als ik bijvoor beeld door het plan het „Nijlan" rijd. dan geh -i ik niet dat de hoeveelheid ééngezinswoningen, die al daar staan, in verhouding tot alle woningen, die wij daar aantreffen, de 20% haalt. Ik ben bang dat het daar nog wel beneden blijft. Dus deze motie verlangt, dat het beleid, dat we tot nu toe gevoerd hebben in die zin wordt omgebogen, dat dit percentage belangrijk wordt opgevoerd. En blijkens de aanbiedingsbrief heeft het College hiertoe bereids pogingen aangewend die ook met succes bekroond worden. Tegen het aannemen van dit deel van de motie kan dus ook geen enkel be zwaar bestaan. Het derde onderdeel van de motie spreekt uit dat de Raad de hoogbouw voorshands niet hoger gebouwd wil zien dan 8 woonlagen. Zo op het oog lijkt dit misschien het moeilijkst te aanvaarden deel van de motie. Toch is ook dit ons inziens zeer wel aanvaardbaar. Ik heb reeds eerder betoogd, dat het hoe langer hoe meer noodzakelijk blijkt om bij de bouw van torenflats uiterst kleine woningen in te passen. Juist aan deze kleine woningen heeft Leeuwarden het minste behoefte. Wanneer we nu in onze gedachte nemen de beide flatgebouwen aan het Europaplein, dan menen wij dat deze hoogte voor een landelijke stad als Leeuwarden zeer zeker hoog genoeg is. Deze hoogte is zeker ook nog markant in het stadsbeeld; ziet U de stad maar eens aan van de lichting van Marssum of van Deinum dan ziet U die dingen wel. Meneer de voorzitter wij ontveinzen ons echt niet, dat het nodig zou kunnen zijn van deze 8 woonlagen af te wijken. Daarom hebben wij het woord voorshands hier tussen geplaatst. In haar totaal geeft de motie dus duidelijk aan hoe het beleid zal moeten worden gevoord, zonder nochtans een hinderlijke binding voor het College te vormen. Wij menen dan ook, dat alles er voor pleit om langs de lijnen, die deze motie aanwijst, het woning'- beleid van Leeuwarden te bepalen en ik nodig de Rand dan ook van harte uit hiermee zijn instemming te be tuigen. De heer Spiekhout: Het spreekt vanzelf dat wij toch over deze motie van de heer Heidinga graag het een en ander willen zeggen. De heer Heidinga houdt zich in de Raad dikwijls bezig met woningbouwproblemen en wij zijn daar dankbaar voor. Maar dat hij bij het betoog dat hij zopas gehouden heeft, op een gegeven moment de ambtenaren van het Ministerie verantwoo: delijk heeft gesteld voor de woningbouwpolitiek en de Minister daarbij buiten schot gehouden heeft, heb niet zo precies begrepen, maar dat zal wel zitten aan mgn gebrek aan staatsrechtelijk inzicht, dat bij de A.R. natuurlijk altijd véél sterker ontwikkeld is dan bij vele anderen. (Gelach.) De heer Heidinga heeft hier dus deze motie aan ons voorgelegd en heeft deze nu opnieuw toegelicht, zoals tijdens de begrotingsvergade ring eigenlijk ook al gebeurd is. Wij hebben dus nu ook het inzicht van het College daarbij. Deze motie spreekt, als ik het letterlijk neem, zo in het algemeen van uit breidingsplannen, van meer ééngezinswoningen en van een beperking van de hoogte van woontorens. Maar ik geloof dat het goed zou zijn om de achtergronden, waarop deze motie is ingediend, in het oog te vatten. Nu behoeft U niet langer ongerust te zijn. Ik zal niet als een psycholoog of een psychiater gaan delven naar verborgen drijfveren en achtergronden bjj de indiening van deze motie, maar ik bedoel hier heel simpelweg alleen maar mee, dat dit toch wel speciaal op het Ielan" slaat. Daarbij kwam deze motie aan de orde en de heer Heidinga heeft haar zopas daar toch ook wel in de eerste plaats op betrokken, hoewel zij let terlijk een wijdere strekking heeft en ook op verdere plannen slaat. Het plan het „Ielan" hebben wij in hoofd zaken vastgesteld in een vorige vergadering, inclusief dus de woontorens van 15 lagen, zulks na een verdedi ging van de heer Van der Schaaf. Ik wil direct wel stellen, dat ik het voor een belangrijk deel met de heer Heidinga eens ben als hij zegt, dat de geest van de bespreking toch wel zo was, dat de mogelijkheid nog jopen werd gehouden om bij de detaillering zekere cor recties aan te brengen wat betreft die 15 woonlagen. Het is ook zo dat het College het daar blijkbaar mee eens is, want van die 15 is, blijkens hetgeen in deze I raadsbrief wordt gesteld, men al tot 12 gekomen. Wij zijn het er dus eigenlijk allemaal wel over eens, dat een zekere correctie, een zekere aanpassing van het plan bij de detaillering nog wel mogelijk is en ik ge loof dat we dus daarover hier niet al te lang behoeven te spreken. Het is natuurlijk wel zo, dat we niet de hele opzet van het plan weer zullen kunnen gaan wijzigen, wanneer we eenmaal bewust de grote lijn ervan hebben vastgesteld. Maar nu de zaak zelf, de zaak van het gewenste woningtype hier in onze Gemeente. Zonder het standpunt van het College nu helemaal te willen verwerpen, dat het wel erg moeilijk is om zo te bou wen dat niet alleen voor het heden maar ook voor de toekomst de woningen nog voldoen aan de woning behoefte, aan de woonwensen van de mensen, is het geloof ik toch wel zo dat we nu eenmaal niet anders kunnen doen dan bij onze planning rekening houden niet de wensen van het ogenblik. Wij weten nu een maal niet hoe het in de toekomst zal zijn en er blijven dus speculaties. Daarom lijkt het mij wel verstandig om de huidige woonverlangens, de preferentie van de huidige generatie in het oog te vatten, wanneer wij woningen gaan bouwen in onze Gemeente. Het is on tegenzeggelijk zo, dat er een grote voorkeur is voor éngezinswoningen. Dat deze voorkeur in Leeuwarden zo sterk is, de heer Heidinga heeft dat ook al opge merkt, zal voor een deel verklaard kunnen worden uit het feit dat wij hier veel mensen van het platteland afkomstig hebben. Ik geloof dat een factor hierbij toch ook nog wel is, dat de meeste ééngezinswoningen nog tot de oude voorraad behoren en daardoor goedkoper zjjn, zodat het niet alleen een voorkeur is voor één- g ezinswoningen maar ook voor goedkopere woningen. Hierbij is ook van belang, geloof ik, dat er toch nog wel een verschil is tussen flatbouw en de etagebouw, die we na de oorlog hier hebben doen verrijzen. Met flatbouw hebben we eigenlijk nog maar weinig of geen rvaring in Leeuwarden. Ik geloof dat dit type bouw toch wel enige wezenlijke voordelen biedt boven etage- bouw, waar we na de oorlog wél enkele duizenden woningen van hebben gemaakt. Het is wel reëel, ge loof ik, om te trachten zoveel mogelijk ééngezinswo ningen in de plannen op te nemen. Nu is de vraag natuurlijk of dat mogelijk is. Er wordt door niemand meer gesteld, dat je een heel plan kunt maken met enkel ééngezinswoningen. De heer Heidinga heeft dat ook niet gesteld, ik zou dat zeker niet willen. Hij ziet dus wel in, dat een compromis op een gegeven moment nodig is en dat er ook woontorens moeten komen. Ik geloof dat het dus gaat om zoveel mogelijk ééngezins woningen om een verschuiving dus van het punt waar je dat compromis legt. Is dat mogelijk? Aanvankelijk na de oorlog was de gedachte dat het veel te veel grond zou nemen als men overwegend ééngezinswoningen zou opnemen in de plannen. Ik geloof dat men daarvan wel teruggekomen is. Men heeft ingezien en de er varing heeft geleerd, dat bij hoogbouw de grondopper- vlakte per woning niet zo veel verschilt met die bij bebouwing met ééngezinswoningen. Een ander bezwaar is het economisch bezwaar, dat de prijs van een m- classificatie-oppervlak bij laagbouw zoveel hoger zou zijn. Nu moet ik U bekennen dat ik niet helemaal begrijp dat, wanneer per woning gemiddeld niet meer vierkante meters nodig zijn dan bij hoogbouw, de grond- kosten per woning toch hoger worden. Is het zo, dat bij laagbouw in verhouding meer straten en andere voorzieningen moeten worden aangebracht? Ik heb wel in de raadsbrief gelezen dat het duurder zou zijn, maar het College heeft verzuimd, of dat is misschien te sterk uitgedrukt, heeft nagelaten om enkele van deze cijfers hieromtrent te geven. Dat zou toch wel prettig zijn geweest. Ook zou ik het prettig gevonden hebben, als men iets had kunnen zeggen omtrent het verschil in bouwkosten bij hoogbouw en laagbouw. Want het zou kunnen zijn, dat de hogere grondkosten bij laagbouw worden gecompenseerd door lagere bouw kosten. Het lijkt mij toe dat een hoog gebouw altijd duurder zal zijn in de bouw dan een ééngezinswoning. Misschien kan de Wethouder daar straks nog iets na ders van zeggen. Ik meen dat een belangrijk aspect bij het bepalen van de grens wat de aantallen hoog bouw en laagbouw betreft het stedebouwkundige is. Het zal voor ons allemaal duidelijk zijn, dat bij uit breiding van laagbouw het stedebouwkundig aspect wordt verslechterd. Wanneer echter de voorkeur van de bewoners nu eenmaal naar laagbouw uitgaat, en men bereid is een verslechtering van de stedebouwkun dige aspecten op de koop toe te nemen, dan heb ik daar ook vrede mee. Dan moet het maar. In zekere zin is de klant koning, ook wat betreft het soort huis waarin hij wil wonen. Wij moeten natuurlijk, wanneer we dat compromis zoeken, ook wel bedenken dat er toch altijd mensen overblijven die wèl in een flat wil len wonen. De heer Heidinga heeft een paar cijfers genoemd. Hij zei 80% geeft voorkeur aan ééngezins woningen, maar dan blijft er altijd nog 20% over. Als wij dus de verdeling van hoog- en laagbouw bepalen, zullen we daar toch rekening mee moeten houden. Al deze punten overwegende, komen wij toch ook wel tot de conclusie, dat het aanbeveling verdient om bij het steeds nodige compromis, dat dus ook in de motie wordt gesteld, het compromis zo ver mogelijk naar de kant van zo veel mogelijk ééngezinswoningen te doen over hellen. Naar mijn mening kan dat echter betekenen, dat men in een bepaald plan juist erg hoge woontorens maakt. Het zou best kunnen zijn, dat hogere woon torens meer gelegenheid bieden om ééngezinswoningen in hetzelfde plan te maken. In dit verband is het mij dan ook niet helemaal duidelijk waarom men nu zo'n woontoren tot 8 woonlagen moet beperken. De heer Heidinga heeft, geloof ik, ook verzuimd dat duidelijk te maken. Waarom ligt die grens bij 8 en waarom niet bij 12 en waarom niet bij 15? We zouden allemaal een amendement op die motie kunnen indienen waarbij iedere fractie zelf een keuze kan doen, 9 of 10 of 11 of 13. Ik zie het principiële verschil niet, maar mis schien ben ik niet deskundig genoeg op dit punt. Dat hoor ik dan straks wel. Zoals ik het nu nog zie en zoals onze fractie het ook ziet, zou ik toch wel groot bezwaar hebben om een uitspraak te doen waarbij het College bij de uitwerking van uitbreidingsplannen zou worden vastgelegd aan een bepaald aantal woonlagen van woontorens. Ik geloof dat dit voor elk plan steeds opnieuw zal moeten worden bekeken. Een stringent voorschrift in dezen zou ik aanvoelen als het uitspre ken van een gebrek aan vertrouwen in het College en daai* heb ik toch bepaald geen behoefte aan. Op dit punt is de motie voor ons dus zonder meer onaan- vaardbaai. Met het tweede punt, de wenselijkheid om tot het uiterst opgevoerde aantal, of laat ik het zo zeggen, zo groot mogelijk aantal, want dat is in de praktijk hetzelfde, ééngezinswoningen te geraken, zijn wij het, zoals ik reeds heb betoogd, wel eens. Ik geloof trouwens ook dat het, ook landelijk bekeken, in overeenstemming is met de algemene tendens. Er is de laatste jaren ongetwijfeld de neiging om de één- gezinsbouw weer meer naar voren te schuiven en ook in Leeuwarden kunnen we dat zien. Ik dacht dat in het verschil tussen het „Heechterp" en het „Nijlan" en nu hier ook het „Ielan, duidelijk deze tendens dat men weer meer ééngezinswoningen gaat bouwen, is te onderkennen. Ik geloof dat het ook juist is en dat ook het College al die kant uit gaat. De tijd is inderdaad voorbij, dat men de grote complexen woontorens ziet als een soort statussymbool van een stad of gemeente. Men gaat het wat reëler bekijken. Maar als die tendens er is, landelijk gezien, en als het beleid door het Col lege ook in die zin wordt gevoerd, dan heb ik toch echt geen behoefte de richting van het te voeren beleid nog eens opnieuw in een motie vast te leggen en een uitspraak in deze zin te doen. Ik zie niet wat voor nut het kan hebben om open deuren te gaan intrappen. Als we dat zouden doen dan wekt het zo heel gemak kelijk de indruk dat wij een zekere afkeuring willen uitspreken over het beleid van het College in het ver leden op dit punt. Ik heb van de heer Heidinga zo pas begrepen, dat dit bij hem toch ook wel duidelijk speelt. Ik moet U zeggen dat wij daaraan toch bepaald geen umm-V

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 4