R
12
daartoe, dat is dus om rekening te houden met de
woonverlangens, het aantal ééngezinswoningen tot het
uiterste opvoeren, dat is inderdaad nog altijd conform
de motie van de heer Heidinga, maar dan gaat hij af
wijken: en de in hoge woongebouwen te projecteren
woningen te beperken tot ten hoogste 10 van het
totaal der woningen in het uitbreidingsplan. Dus de
heer Van der Schaaf spreekt niet over de hoogte van
de hoge woongebouwen, die stapt daar dus af, maar
heeft het alleen over het aantal woningen in hoge
woongebouwen, wat principieel een heel andere zaak is.
De heer Heidinga spreekt niet over het aantal woningen
in hoge woongebouwen, die spreekt alleen over de
hoogte van de woongebouwen. Wat de heer Van der
Schaaf een amendement noemt, is dus in wezen een
zelfstandig voorstel. Nu zou ik van dit amendement dit
willen zeggen. De heer Van der Schaaf heeft betoogd,
dat in de woningen in de top van het gebouw alleen
kleine gezinnen gehuisvest kunnen worden, want de
praktijk is dat in de top de kleine woningen zijn en dat
wij aan een zo groot aantal kleine woningen voor kleine
gezinnen geen behoefte hebben. In de eerste plaats is
het naar mijn mening bepaald niet vaststaande, dat de
hoge woongebouwen niet zodanig gebouwd kunnen wor
den, dat daar behoorlijke woningen met kamers voor
een volledig gezin in komen. Elders zien we ook die
woongebouwen staan en als de heer Van der Schaaf
zegt, daar is geen belangstelling voor, bij de bouwers
niet en bij de beleggers niet, dan kan ik er op wijzen
dat, uit het feit, dat dergelijke gebouwen elders te vin
den zijn, en niet in zo gering aantal, ook in ons eigen
land, de afkeer van de beleggers en van de bouwers en
van iedereen die met het bouwen van dergelijke objec
ten te maken heeft, toch blijkbaar zeer betrekkelijk moet
zijn. Ik wil dus van mijn kant volhouden, dat wanneer
hier hoge woontorens geprojecteerd zijn, daarmee be
paald nog niet gezegd is, dat tegelijk kleine woningen
geprojecteerd zijn. Ik acht het zeer wel mogelijk dat
de hoge woongebouwen in het plan in hoofdzaken woon
gebouwen kunnen worden met volledige woningen voor
volledige gezinnen. Dat is mijn eerste opmerking en de
tweede opmerking is, dat het toch eigenlijk bepaald
niet kan gaan en niet behoort te gaan over de ver
deling van de woningen naar hoogte in een bepaald af
zonderlijk plan, maar dat het dient te gaan over de
verdeling van de woningen naar hoogte op de totale
woningvoorraad. Het kan zeer wel zijn, dat misschien
in een bepaald plan dat een beperkte omvang heeft,
procentueel te veel woningen van een bepaald type zijn.
We hebben dat geval ook gehad in het „Heechterp".
Toen hebben we ook geredeneerd, hier komen inder
daad naar verhouding en ook naar onze smaak, procen
tueel te weinig ééngezinswoningen voor, maar het plan
was anders niet te realiseren. Wij moeten dit zien op het
totaal van de woningvoorraad en op het totaal van de
woningvoorraa d dient uitgekiend te worden of deze
etagewoningen meegenomen kunnen worden. Deze
zelfde redenering moet toch ook bij het Ielan gevonden
worden. Wij bouwen niet voor een afzonderlijk plan,
maar wij bouwen voor de woningvoorraad in de hele
stad. En dan ben ik van mijn kant bepaald van mening,
dat deze aantallen, die in het Ielan geprojecteerd zijn,
in het totaal van de hele stad en ook in het perspectief
van de uitbreiding van de hele stad niet te veel is. Het
is toch zo dat, als wij in het „Ielan" misschien procen
tueel iets te veel woontorens maken, wij dat kunnen
compenseren door bijv. in het „Aldlan", als dat straks
aan snee komt, procentueel minder of helemaal geen
woontorens te maken. Dat is dan ook precies wat de
heer De Ranitz, door de heer Van der Schaaf geciteerd,
heeft gezegd. Die heeft niet gesproken over 25 van
de geprojecteerde woningen in een plan, maar heeft
het gehad over 25% van de woningvoorraad. Dat is dan
ook heel iets anders. De woningvoorraad is het totaal
van de woningen. Dan hebben we nog een punt. De
heer Van der Schaaf heeft gezegd: Ik ben zo bang dat
als wij dit plan aanhouden, wij straks vastlopen, om
dat, als de woontorens wegblijven en de woonschijven
wegblijven, wij dan achteraf met de vervangende woon
gebouwen de dan reeds gebouwde andere woningen gaan
depreciëren. Die vrees kan ik bepaald niet delen. Er is
over deze zaak een conferentie geweest met de heer
Bakema, één van de ontwerpers van dit plan. Aan de
heer Bakema is ook met zoveel woorden deze kwestie
voorgelegd, en de heer Bakema heeft ook heel duidelijk
geantwoord dat hij daar geen bezwaar in ziet. Ook al
mocht het zo zijn dat de woontorens wegens bepaalde
redenen voorlopig wegblijven, dan ziet hij zeer wel de
mogelijkheid om in plaats daarvan andere woningen
van geringere hoogte te bouwen zonder dat het plan
als plan geschaad wordt. D.w.z. hij heeft van zijn kant
een zeer duidelijke voorkeur uitgesproken voor het plan
zoals dat door Prof. Van den Broek en hem is ontwen -
pen, maar hij heeft er bij gezegd, desgevraagd, wanneer
het mocht blijken dat het niet te realiseren is, dan zi
ik toch bepaald wel de mogelijkheid om in plaats van
de woontorens tenslotte nog andere woningen te bou
wen. Ik geloof dat ik hiermee het mijne gezegd hel).
Ik geloof dat in dit stadium van de ontwikkeling van
het „Ielan" het bepaald ongewenst is om nu al een
uitspraak te doen. Het is in de praktijk toch telkens
gebleken, dat de vaststelling van een plan of de uit
eindelijke vorm van een plan van allerlei factoren af
hankelijk is, niet in het laatst van de vraag: Is het
plan haalbaar ten aanzien van de grondkosten en uit
eindelijk ten aanzien van de huren Wanneer de Raad
zich bij voorbaat gaat vastleggen op een maximum
hoogte van bepaalde woongebouwen, die, dat is ook in
de Raad duidelijk gezegd, het groot aantal ééngezin.s-
huizen zal moeten compenseren, want immers hoe meer
ééngezinshuizen hoe duurder het plan, hoe meer straten
aanleg, dan zit de mogelijkheid er in dat deze com
pensatie niet kan plaatsvinden. Dat geldt ten aanzi n
van de motie van de heer Heidinga en ten aanzien van
het voorstel van de heer Van der Schaaf geldt toch
eigenlijk hetzelfde. Ook in dit opzicht is het nog pre
matuur en het zal dienen af te hangen van de plannen
in onderdelen waarmee wij bij de Raad moeten komen.
De Raad zal, wanneer het zover is, stuk voor stuk de
plannen in onderdelen kunnen beoordelen en kan dan
speciaal oordelen over de vraag of woontorens, zoals
de heer Van der Schaaf stelt, niet anders kunnen op
leveren dan kleine woningen voor onvolledige gezinnen,
een stelling die wel door de heer Van der Schaaf is
geponeerd, maar die toch nog bewezen zal moeten l
worden. Dan zal de Raad ook kunnen oordelen of inder
daad het aantal van de geprojecteerde woningen in
deze hoogte ontoelaatbaar groot is op de totale woning
voorraad. Het gaat tenslotte, daar wil ik dan mee ein
digen, wel mede over de vraag van de voorkeur voor
ééngezinswoningen, maar dan moeten we toch ook in
het oog blijven houden dat wij ons er voor hoeden dat
wij, bij een vergelijking tussen ééngezinswoningen en
flatwoningen of, in het algemeen gesproken, etage
woningen, de ééngezinswoning niet idealiseren als de
woning die nu werkelijk aan alle woonbehoeften kan
voldoen. De positie is zo. en dat is in het „Heechterp
wel gebleken, dat het vaak niet mogelijk is om juist
de ideale ééngezinswoning te realiseren en dat bij he
doen van een keuze tussen een niet geslaagde ééngezins
woning en een etagewoning, de etagewoning door
de betere uitrusting, het vrijere uitzicht enz. in bt
paalde omstandigheden toch wel de voorkeur kan vei
dienen. Als ik dit dus zeg, in bepaalde omstandigheden
dan moet ik weer terugkomen op mijn stelling, die ook
volkomen aansluit bij het rapport, dat het bij deze zaken
toch werkelijk niet verstandig en niet praktisch is om
zich bij voorbaat op bepaalde uitgangspunten vast te
leggen. Het bouwen is van zoveel omstandigheden, zo
als van tijd en plaats afhankelijk, dat men per plan en
per geval moet nagaan wat te realiseren is en wat niet.
Daarom geloof ik, dat het bepaald onverstandig is om
zich thans reeds, hetzij in de richting van de motie-
Heidinga, hetzij in de richting van het voorstel-Van
der Schaaf, uit te spreken.
De heer Heidinga: Ik wil allereerst beginnen met
mijn dank uit te spreken aan mijn mederaadsleden, die
over het algemeen, in ieder geval wel voor tweederde
deel het met mijn standpunt eens zijn, of beter gezegd,
met het standpunt van onze fractie. (De heer Spiek-
hout: Dat was een open deur.) Dat zegt U wel, mijn
heer Spiekhout, in Uw rede hebt U zonet ook gezegd,
dat dit een open deur was, maar ik wil, wat betreft de
beantwoording van hetgeen U gezegd hebt, hiermee
beginnen, dat ik geen kritiek heb geleverd, en dat is
tevens aan het adres van de Voorzitter, op het beleid
van Burgemeester en Wethouders in de voorgaande
jaren. Dat is niet uit mijn mond gekomen. Dat zal er
ook niet uitkomen. Ik ben het volkomen met de Voor-
zit ter eens, het beleid zoals dat tot nu toe gevoerd is,
ligt volledig voor de verantwoording van de Raad en
helemaal niet voor het College van Burgemeester en
Ui thouders. Dat is in volle vrijheid door deze grote
nu nsen, die de Raad van Leeuwarden vormen, bepaald
en zo is het uitgevoerd. Ik heb er ook geen kritiek op
ieverd. (De heer Spiekhout: U wilt het beleid toch
wei ombuigen.) Juist, het lijkt mij nu het aangewezen
tijdstip om dat beleid enigszins om te buigen en daar
om breng ik deze motie hier in de Raad. Wanneer wij
zo doorgaan, voldoet het woningbestand dan nog aan
eisen die onze samenleving, onze burgerij als het
wire daaraan redelijkerwijs kan stellen? Dan zeg ik,
dat bent U gelukkig allemaal met mij eens, wij kun-
ii.1 het beleid beter wat ombuigen en wat meer één-
g zinswoningen trachten te krijgen. Daar ben ik U
emaal hartelijk dankbaar voor.
Ik neem aan dat het College van Burgemeester en
Wethouders er heus zijn voordeel mee zal doen, wan
neer de Raad zich heeft uitgesproken dat het beleid
kant uit moet. Want wanneer we, zoals ik zonet al
g zegd heb, eens in ogenschouw nemen het uitbreidings-
in het „Nijlan", dat naar mijn schatting en die is
I niet van achter de tafel van het College bestreden, ver
moedelijk 20% ééngezinswoningen bevat en ik ge-
I 1. 'ord heb dat bij de laatste besprekingen van het plan
„ielan" dat percentage in dat plan vermoedelijk kan
worden opgevoerd tot boven de 40 dan zeg ik,
I piachtig, we gaan de goede kant uit. Daarom acht ik
liet van groot belang, dat wij deze bespreking hier
I bben en dat de motie tijdens de begrotingszitting hier
neergelegd. Nu hebben wij deze dingen rustig kunnen
overwegen, en het blijkt dus inderdaad, dat wij vooral
ze mogelijkheden ten nauwste moeten overwegen en
trachten het meer in deze richting te brengen. Ik acht
het niet nodig om op al de bepaalde onderdelen, die
hier te berde zijn gebracht, weer uitvoerig in te gaan.
L'at is ook niet de bedoeling geweest van het indienen
\an deze motie. Het is eigenlijk, ik heb dat al meer
malen gezegd, maar misschien is het U allen niet goed
duidelijk geworden, zodat ik hoop dat zulks dat dan nu
wordt, echt niet de bedoeling geweest om kritiek te
veren, maar om vooruit te zien en te trachten het in
ié richting te stuwen. Ik geloof dan dat de motie nu
in haar geheel hier in de Raad en ook bij het College
en slecht onthaal heeft gevonden.
Maar hier eigenlijk nauw bij aansluitend is wel de
I kwestie, die Wethouder Van der Schaaf bestreden heeft,
waar ik toch even op terug moet komen, zonder iemand
krenken of zonder het iemand moeilijk te maken
i.b.t. het beleid dat Burgemeester en Wethouders voe-
n en in de afgelopen maanden gevoerd hebben bij de
voorbereidingen van het plan het „Ielan". Dan kom
ik meteen op tegen wat de heer Van Balen Walter en
He Burgemeester gezegd hebben. Dat past ook in het
eheel van deze besprekingen. Ik heb gezegd dat het
naar onze mening duidelijk was dat het College van
iiurgemeester en Wethouders niet van plan was om
het uitbreidingsplan het „Ielan" in onderdelen door de
Uaad te laten benandelen voordat het reeds op andere
wijze vrijwel vastgelegd was. Daarom heb ik deze
motie ingediend. De heer Van der Schaaf heeft dat ten
stelligste bestreden. Maar het spijt mij, neemt U mij
met kwalijk, de praktijk leert mij toch dat het zo is.
Neemt U eens even in Uw gedachten dat wij hier enige
maanden geleden een stratenplan hebben moeten vast
stellen voor dit uitbreidingsplan.
De heer Van der Schaaf (weth.Wie heeft dat vast
gesteld
De heer Heidinga: De Raad heeft dat vastgesteld,
maar dat hebben wij moeten vaststellen zonder dat er
omtrent de bebouwing iets bekend was, we weten hele
maal niet wat voor bebouwing er komt, maar wij heb
ben het stratenplan.
De heer Van Balen Walter: We hebben het straten
plan nog niet vastgesteld. (Stemmen: Nee, daar we
ten wij niets van).
13
De heer Heidinga: Jawel, het is zelfs al aanbesteed.
De heer Van Balen Walter: Ja, een klein stukje.
De heer Heidinga: Er is zelfs al een hele unit aan
besteed en door dat feit wordt de Raad alvast in een
bepaalde richting gemanoeuvreerd en dat ligt mij niet.
Dat had andersom gemoeten. Ik heb dat al gezegd,
toen het stratenplan hier ter tafel kwam. Ik wil er
graag aan meewerken om de zaak voortgang te doen
vinden, maar dit is averechts. Wij behoren eerst het
plan in onderdelen voor dit gedeelte voor ons te heb
ben en aan de hand van de bebouwing die er komt
behoren wij de straten vast te stellen en goed te keu
ren. Wij hebben precies hetzelfde gehad met het kleine
plannetje het Bijenhof. Dat hebben we ook eerst
vastgesteld en hebben we de bebouwing gekregen.
Toen hebben we prompt het stratenplan nog een keer
voor ons gekregen om het te wijzigen.
(De heer Spiekhout: Dat is mooi werk!) Bovendien,
en dat weegt bij mij nog minstens zo zwaar, is door het
College aan de woningbouwvereniging „Patrimonium"
een toezegging gedaan om de eerste unit in het Lek-
kumerend te bouwen. Dat heeft „Patrimonium" aan
vaard. Maar er is, omdat Patrimonium bezwaar had
tegen de woontoren, bij gezegd: Jullie kunnen dit niet
krijgen als jullie die woontoren niet bouwen. Voor het
realiseren van de units gelegen in het plan tussen de
Dokkumer Ee en de Mr. P. J. Troelstraweg, zijn onder
handelingen gevoerd met de bouwondernemers H. C.
Geveke, Bredero, Martens en P. de Jong. (De heer
Van der Schaaf (weth.): En anderen.) En anderen,
vooruit maar. Tegen deze ondernemers is gezegd, jullie
kunnen optie krijgen op een gedeelte van het uitbrei
dingsplan en zoveel woningen mét een woontoren bou
wen. De heren hebben gezegd: Over de woontoren wil
len we nog eens denken. Toen is gezegd: Patrimonium
neemt hem ook. (De heer Pols (weth.): Hoe
wilt U het dan anders?) Hoe moet je nu anders? Dit
is geen beleid. Dit is trachten de zaak in kannen en
kruiken te krijgen en dan bij de Raad te komen en te
zeggen: Alstublieft, de bouwers willen het wel en
„Patrimonium" wil het wel, dus keur het maar goed.
En dat is het, wat ik ook al naar voren gebracht heb
en dat ik ook handhaaf, wat mij niet ligt.
Dan zou ik nog iets willen zeggen over het derde
deel van mijn motie wat dus over de hoge woonge
bouwen handelt. De algemene gedachte hier in de Raad
is, dat ik niet zou hebben aangetoond waarom het
beter is om 8 woonlagen te bouwen en waarom bijv.
niet 9, 10 of 12. Het spijt mij dat dit niet tot U door
gedrongen is, (Gelach) maar dat ligt niet aan U, dat
ligt aan mij.
Ik heb trachten duidelijk te maken, dan men in heel
Nederland kan zien, dat hoe hoger de woontorens wor
den, hoe kleiner de woningen worden. Ik heb gezegd
dat dit naar mijn mening voor een gezin niet aanvaard
baar is. Ik heb naar voren gebracht, dat wij die ge
bouwen daarom in hoogte moeten beperken. Het is ook
de praktijk, dat wanneer men de gebouwen in hoogte
beperkt, men tot grotere woningen komt, dat is in
heel Nederland te zien, dat is de werkelijkheid. Mijn
heer de Voorzitter, U zegt dat het niet aantoonbaar is.
In Nederland is het echter wel aantoonbaar. (De heer
Pols (weth.)Dat is niet waar. Ik kan wel het tegen
overgestelde aantonen.) Wanneer de Voorzitter hier
stelt, dat het ook mogelijk is om de hoge woontorens
te voorzien van grote woningen en ze daaruit te doen
bestaan, dan zeg ik: Akkoord, dat is absoluut mo
gelijk, dat ben ik volkomen met U eens. Maar dan zou
U er naar mijn mening eerlijkheidshalve bij moeten
zeggen, dat men dan tot huren komt van f 40,en
f 50,per week. Dat moeten we ons toch ook realiseren.
Want juist omdat men bij die grote woningen tot die
enorm hoge huren komt, beperkt men de woningen in
woontorens tot zulke vreselijk kleine dingen. De wal
keert het schip, dat is nu eenmaal zo, daar hoeven we
echt onze ogen niet voor te sluiten. We hebben een
paar maanden geleden met de commissie van Openbare
Werken een excursie gemaakt en een groot aantal flats
bezichtigd. Prachtig! Daar waren torenflats bij van
magnifieke bouw. Wij zijn in Haarlem onder lei
ding van onze oud-directeur van Gemeentewerken, de
heer Van der Vlis, boven in een flat geweest, naar ik