2 Punt 5c (bijlage no. 301). De aanbevelingen van B. en W. luiden: in tijdelijke dienst: lerares in de Handwerken: mevr. P. Pijls-Brouwer; leraren in de Biologie: G. J. Nijman en P. Miedema; lerares en leraar in de Wiskunde: mej. D. M. Nieubuur en M. Roorda; leraar in de Bijbelkennis en de Cultuurgeschiedenis van het Christendom: A. D. Bakker. Benoemd worden mevr. Pijls-Brouwer, de heren Nij man en Miedema, mej. Nieubuur en de heren Roorda en Bakker met algemene stemmen. Punt 5d (bijlage no. 302). De aanbeveling van B. en W. luidt: in tijdelijke dienst: lerares in het Nederlands: mevr. C. A. Smit-Huidekoper; lerares in de Lichamelijke Oefening: mevr. M. M. Satijn-Duursma leraren in het Frans: A. Faber en IJ. van der Zee; leraar in de Natuurkunde: P. Kwist; leraar in het Tekenen: C. W. Fokma; leraar in de Bijbelkennis en de Cultuurgeschiedenis van het Christendom: A. D. Bakker; leraar in de Aardrijkskunde: F. Holwerda; in vaste dienst: leraar in het Duits: Drs. J. P. H. Croon. Benoemd worden mevr. Smit-Huidekoper, mevr. Sa tijn-Duursma en de heren Faber, Van der Zee, Kwist, Fokma, Bakker, Holwerda en Drs. Croon met algemene stemmen. Punt 5e (bijlage no. 299). De aanbeveling van B. en W. luidt: leraren in de Handelswetenschappen in tijdelijke dienst: A. de Boer, J. H. de Jager, J. Kooistra, P. van Kuik, J. Oostra en R. H. Woldring; leraren in het Nederlands: C. Stelling en J. van der Wal; leraren in het Engels in tijdelijke dienst: D. Bergstra, P. Bilstra en J. Graafsma. Benoemd worden de heren De Boer, De Jager, Kooi stra, Van Kuik, Oostra, Woldring, Stelling, Van der Wal, Bergstra, Bilstra en Graafsma met algemene stem men. Punt 5f (bijlage no. 291). De voordracht van B. en W. luidt: mevr. H. Terpstra-Koster. Benoemd wordt mevr. Terpstra-Koster met algemene stemmen. Punt 5g (bijlage no. 312). De voordracht van B. en W. luidt: mej. F. A. Hiddema. Benoemd wordt mej. Hiddema met algemene stem men. Punt 5h (bijlage no. 305). De voordracht van B. en W. luidt: J. Groenewoud. Benoemd wordt de heer Groenewoud met algemene stemmen. Punt 5i (bijlage no. 311). De voordracht van B. en W. luidt: A. J. Huisman. Benoemd wordt de heer Huisman met algemen stemmen. Punten 6 t.e.m. 9 (bijlagen nos. 297, 293, 303 en 317 Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. De heren Ir. Van Balen Walter en Venema vormden het stembureau. Punt 9a (bijlage no. 320) (nagekomen). De heer Kingma: Dit betreft, meen ik, hetzelfde per ceel, waarvan door ons de vorige keer is gezegd, dat d prijs, wel te verstaan f 2,50 per m-, aan de hoge kan was. Nu wordt, als ik het goed heb, dit perceel nog weer zwaarder belast door de geweldig hoge vergoe ding aan de boer. Een boer, die een behoorlijk plaats heeft en die deze als gevolg van stadsuitbreiding kwijt zou raken, zou dus niet alleen schadeloos worden gesteld, maar zou zijn gehele verdere leven kunnen rentenieren. Deze vergoeding lijkt me aan de hoge kant en te meer, nu op deze grond, zoals in het vorige voo stel stond, een bejaardenflat komt met voor ieder be taalbare prijzen. Het is toch wel erg bezwaarlijk, dat de grondprijs op deze manier steeds maar verhoogd wordt. Het gaat hier om een bedrag van f 96.000 alleen voor een stuk niet-bouwrijp weiland. Dat wilde ik ervan zeggen. De heer Van der Schaaf (weth.): De gang van zaken in dezen heeft in zeker opzicht niets abnor maals. Bij de aankoop van landerijen hebben we de daarvoor overeengekomen prijs te betalen, maar tevens - dat is, ook toen de heer Kingma nog geen raadslid was, talloze malen het geval geweest daarna nog een schadeloosstelling aan de gebruiker. We hebben dus inderdaad een koopprijs te betalen aan de eigen: en een vergoeding aan de gebruiker; soms vloeien die j in één bedrag samen, wanneer er sprake is van een eigenaar-gebruiker. Hier is het een afzonderlijke ge bruiker. Nu moet ik een misverstand wegnemen, dat blijkbaar bij de heer Kingma bestaat, en dat is, dat het bejaardenflat, dat op deze grond, naar wij vrijwel zeker menen te weten, zal worden gesticht, de kosten van deze schadeloosstelling zal moeten dragen. Deze kosten worden ingebracht in een groter complex van gronden in dit geval het gehele complex dat omsloten wordt door de grens van het uitbreidingsplan, zijnde Van Harinxmakanaal, Potmarge etc. Die kosten komen dus niet te drukken op het individuele stuk grond, waarop de onderhavige prijs en schadeloosstelling betrekking hebben, maar op een groot complex, dat calculatorisch een eenheid vormt; dit bedrag, dat inderdaad wel een beetje hoger lijkt dan wat in andere gevallen wordt betaald, vloeit dus over in een groter geheel. De heer Kingma zal dat hier verder ook wel bij herhaling mee maken en dan zal deze werkwijze hem, hoop ik, wel eigen worden. Nu zegt de heer Kingma nog, dat een grote boer, die naar deze maatstaven schadeloosstel ling zou krijgen, dan wel zou kunnen rentenieren. Dat moge waar zijn, als het gaat om een boer met een zui ver agrarisch bedrijf, maar in dit geval betreft het niet iemand die deze grond zuiver agrarisch gebruikt. Het betreft hier een geval, waarin veehandel een grote rol speelt, waardoor dus ook de revenuen uit het bedrijf op een hoger niveau lagen dan bij een zuiver agrarisch gebruik. Ik ben het met de heer Kingma eens, dat men soms zijn hart wel eens vast houdt over de hoge be dragen, die worden uitgekeerd, maar ik moet daarte gen aanvoeren, dat in deze Raad ook wel bij herhaling de wens is uitgesproken, dat de mensen, aan wie grond wordt afgenomen, daarvoor een redelijke schadever goeding krijgen en die redelijke schadevergoeding wordt steeds volgens een bepaalde methode berekend. Wij vragen ons wel eens af, of al met al de prijzen niet wat hoog worden, maar ook in dit geval is de prijs volgens de geijkte methode berekend. Wij moeten dus deze zaak wel degelijk in de gaten houden en wanneer het ons 3 voorkomt, dat de gevraagde vergoedingen te hoog zijn, daar weerstand tegen bieden. In dit geval echter heb ben wij gemeend op grond van de onderzoekingen die ook in de boeken van de betrokkene zijn ingesteld, dat wij niet kunnen weerleggen, dat deze schade op dit bedrag moet worden vastgesteld. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. 1'unten 10 t.e.m. 15 (bijlagen nos. 295, 294, 313, 319, 306 en 316). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. runt 16 (bijlage no. 315). De heer Heetla: Ik heb met grote belangstelling .'vennis genomen van de bouw van 31 woningwetwonin- vn door de Nederlandse Centrale voor Huisvesting van Dejaarden. Ik zou echter toch graag over enkele pun- ten nader worden ingelicht, waarbij U, naar ik hoop, er rekening mee zult willen houden, dat ik als jong aadslid uit de in mijn bezit zijnde stukken niet geheel op de hoogte kan zijn van de gehele gang van zaken betreffende deze materie, die hier al enige keren in de loop van het laatste jaar ter tafel is geweest. Voor zover ik uit de stukken kan nagaan, heeft de N.C.H.B. erst plannen gehad om de gehele bouw in het kader van de Woningwet te doen geschieden. De realisering zal nu plaats vinden in de vrije sector met uitzonde ring van deze 31 woningen. Ik vraag me echter af, .vaarom deze ook niet, net zo goed als het bejaarden- ehuis, in de vrije sector gebouwd kunnen worden. Het betreft hier toch één plan, onder één stichting en met één exploitatie. De eventuele meerdere huishuur zou dan omgeslagen kunnen worden over alle bewoners. Misschien vindt U dit in principe niet juist, maar bij dit woningwetplan zal het bedrag, waarmee de op f 350.000,geraamde bouwkosten (ik vraag me wel af, welke aannemer in Leeuwarden het daarvoor wil doen) zullen worden overschreden, toch ook moeten worden opgebracht door bewoners van het bejaardentehuis. De huurprijs van f 18,20, zoals U die nu aangeeft, zal toch later niet verhoogd kunnen worden. Verder zou ik willen vragen, of ik het juist zie, dat door te kiezen voor de bouw van deze 31 woningwet woningen het woningcontingent voor onze gemeente een aderlating ondergaat. Zo ja, dan zou ik graag wil len weten, hoeveel woningen er dan verloren gaan. Ik vraag dit, omdat ik ergens in de notulen n.a.v. een gemaakte opmerking over woningbouw in onze ge meente deze ontboezeming van een Wethouder heb ge lezen: Wij zijn kern, wij willen industrialiseren, maar wij kunnen alleen industrialiseren, als wij ook woningen krijgen. Tenslotte zouden wij nog willen vragen: Wordt er, wanneer de plannen, zoals die thans voor ons liggen, worden aangenomen, in de statuten van de N.C.H.B. een bepaling opgenomen of wordt door U overwogen die op te nemen, dat de toezegging van deze 31 wo ningen geschiedt door het Bureau Huisvesting, een en ander ter voorkoming, dat deze woningen niet alleen bezet worden door niet-inwoners van deze gemeente? De heer Kingma: Ik heb een vraag van een enigs zins andere strekking. Die gemiddelde huur van f 18,20 vind ik weer erg hoog, want ik meen, dat, wanneer het gaat om bejaardentehuizen, deze ook toegankelijk moe ten zijn voor de minder draagkrachtigen, voor mensen met A.O.W. en dergelijke. Is de Gemeente eventueel be reid aan mensen tot deze groep behorende, die belang stellen in zo'n woning, een toelage te verstrekken? Of zijn deze woningen speciaal voor de beter gesitueerden bedoeld De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Heetla komt met een drietal opmerkingen. Zijn vraag is in de eerste plaats: Hadden deze 31 woningen ook in de vrije sector gebouwd kunnen wor den? Dat was waarschijnlijk wel mogelijk geweest, maar niet zonder gevolgen. Het kan de heer Heetla misschien bekend zijn omdat ik aanneem, dat hij te dezei zake enige informaties heeft gehad dat er oor spronkelijk eenzelfde plan is geweest om het gehele project in woningwet te bouwen en dat zou dan ook voor het gehele project stellig enige voordelen hebben opgeleverd, wat betreft de huren. Nu dit niet gebeurt, hebben we dus het grootste deel in de vrije sector en een klein deel in de woningwetsector. Het voordeel daarvan is, dat deze woningen een bijdrage krijgen die ze anders niet zouden krijgen. En dat is voor de toe komstige bewoners uiteraard wel van belang. Ik kom hier meteen al bij de vraag van de heer Kingma: Had de huur niet nog wat lager gekund of wil het College een toelage geven? Die opmerkingen komen uit verschillende hoeken: de heer Kingma zou de huren lager willen hebben en de consequentie van de vraag van de heer Heetla zou zijn, dat de huren hoger zouden worden. Wij hebben gemeend het aldus te moeten doen en had ook de N.C.H.B. dit verzoek ge daan, misschien waren we zelfs wel bereid geweest het gehele project te eniger tijd in woningwet te doen, maar voor dit kleine deel hebben wij het thans wel willen doen. Ondergaat ons woningcontingent hierdoor niet een aderlating? Dat geloof ik niet. Dit woningcontingent wordt besteed en besteding kan men moeilijk een ader lating noemen. Dit krijgt dus zijn gewone bestemming, met het voordeel, dat hier een lagere huur uit de bus komt dan wanneer de woningen niet in dit kader waren gebouwd. Dan vraagt de heer Heetla tenslotte nog, of de stich ting die dit complex gaat bouwen, een bepaling in haar statuten heeft of eventueel zou willen opnemen omtrent toewijzing door het Bureau Huisvesting. Ik geloof niet, dat dat nodig is, want er is een wet die het noodzake lijk maakt, dat elke toewijzing, ook de toewijzing van deze 31 woningen, door het College van B. en W. ge beurt, niet door het Bureau Huisvesting, wèl op ad vies van dat Bureau. Wat betreft de opmerking van de heer Kingma, dat de huur erg hoog is, dat is het gewone verschijnsel, dat hier periodiek aan de orde is, wanneer men woningen van een zekere kwaliteit wil maken. Ook al is de kwa liteit nauwelijks boven het minimum, dan is toch de er varing, dat daar een huur uit komt, die ongeveer dit be drag is. Men kan dat hoog vinden en daar is misschien ook niet veel tegen in te brengen maar de algemene kostenstijgingen die steeds maar blijven doorgaan, ma ken het toch niet mogelijk, dat dit op een lager bedrag uitgerekend kan worden. Wanneer men per se op een lager bedrag zou willen komen, dan zou men de wo ningen kwalitatief zo slecht moeten maken en zo zeer uitkleden, dat er weinig van overblijft, althans zo wei nig, dat om die reden besteding van het contingent niet verantwoord en waarschijnlijk zelfs niet eens mogelijk zou zijn. Dan de vraag, of de Gemeente bereid zou zijn een huurtoelage voor deze woningen te geven. Die figuur kennen wij niet of misschien nauwelijks. Er is wel iets dergelijks op het gebied van de krotvervangende wo ningen, maar dat zou hier niet van toepassing zyn, zodat dit niet een gangbare praktijk is in onze ge meente. En ik vrees ook, dat dit niet mogelijk is, want dat zou in zijn consequenties niet te overzien zijn, zodat ik zonder beraad met het College te hebben kunnen voeren, ten opzichte daarvan eigenlijk wel een pessimis tisch geluid moet laten horen. Of hierdoor deze wonin gen uitsluitend terecht zullen komen bij beter gesitueer den, dat lijkt mij niet het geval, maar misschien niet bij de allerslechtst gesitueerden. De heer Heetla: Ik ben zeer erkentelijk voor Uw uiteenzetting. Ik wilde de Wethouder nog graag vra gen: Ben ik juist geweest, dat U inderdaad een 20 of 22 woningen kwijt bent voor de industrialisatie? (Stem: 31.) Ik weet niet precies, hoeveel U moet missen, maar ik meen, dat U van die 31 woningen een bepaald per centage voor het contingent verliest. De heer Kingma: Een vraag, die me nog rest, is, wat men dan denkt te doen met de A.O.W.-mensen, die toch evenveel recht hebben op een plaats in een rust huis of op een bejaardenwoning als de beter gesitueerde rest van onze gemeentenaren. Of komen zij hier alle maal in het Stadsverzorgingshuis terecht? Misschien is

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1962 | | pagina 2