4 moatte: ,,De cost gaet voor de baet uyt". As wy dêr aensen in nije hal krije, dy't, hwat de outillage oan bilanget, alhielendal foldwaen sil oan de nijste easken, dy't men oan sa'n ynstelling stelle kin, dan binne wy dêrmei yn it hiele noarden fan Nederlan en miskien wol foar in oar part der ek noch by, op it earste plan. En dat is foar de stêd Ljouwert wol sa wichtich, dat wy dizze saek goed ynsette moatte en dat wy de oan- dacht freegje meije fan hiel Nederlan. Ik fyn it in hiel gelokkige omstannichheit, dat it Gemeentebistjür yn dizzen kontakt hat mei it organisaesjckomité, en de gearkomste dy't wy koartlyn hawwe mochten mei de hearen fan dat komité en ek mei de hear Kleiboer, hat foar üs wol tige ynstruktyf west. En wy hoopje ek, dat de stim dy't de hear Spiekhout hjirre hearre litten hat, de ienige wêze mei. Hwat my oanbilanget, soe ik it it aldermoaiste fine, dat de hear Spiekhout hjir oer hinne stapte, omdat it oer in bilangrike manifestaesje giet, dy't foar de takomst fan üs Gemeente en foar hiel Fryslan fan greate bitsjutting is. Hwat dat garansje- founs oanbilanget, yndied, lyk as de hear Kamstra ek al sein hat, dy inkelde sinnen dy't hjirfan yn it rieds- brief steane, meitsje de lju yn elts gefal der wol op attint, dat it Gemeentebistjür uteraerd ek net folle foar dielnimming yn dat garansje-founs fielt. Wy fine ek, dat, as it in bytsje kin, dat net barre moat. Mar mocht it ris in kear barre, dat it dochs nedich wie, dan kinne wy, lyk as de hear Bootsma ek al sein hat, altiten noch ris wer sjen. Wy kinne dit gefal net üt alle fi- nansjele konsekwinsjes wei bisjen en dêrom soenen wy it wol fan bilang fine, dat, hwannear't der him even tueel noch ris hwat foardwaen mocht, wy it net hielen dal ütslute. De heer Van der Veen: Ik heb van de heer Santema gehoord, dat er ook gesproken kan worden over de „lytse gearkomste" die zo instructief voor de heer San tema was, en dat geeft mij dan toch de vrijheid om te zeggen, dat ik eigenlijk niet helemaal gelukkig ben met de wijze, waarop deze zaak is voorbereid. Inderdaad is er dus een kleine bijeenkomst geweest, waar een aan tal vrij willekeurige mensen blijkbaar is uitgenodigd, zonder dat ze wisten waarover het ging; dus die zijn daar overvallen. In elk geval is het voor mij niet dui delijk geweest, hoe dat precies in elkaar zat. Ik heb niet van tevoren geweten, wie ik daar kon verwachten en ik heb ook van tevoren niet geweten, wat er behan deld zou worden. En ik heb wel sterk de indruk, dat degenen die daar geweest zijn, zich voor een groot ge deelte toch wel vast hebben gelegd, zodat we ook op dit moment eigenlijk geen keus meer hebben. Ik geloof, dat ik me, wat dat betreft, wel kan aansluiten bij de gevoelens, die de heer Spiekhout koestert. Helemaal plezierig is het niet. Als er weer iets dergelijks aan de orde zou zijn, dan zou ik toch willen, dat wij wat meer kans hadden om ons daarin te verdiepen en dat wij ook eens een kijk er op zouden hebben, wat voor alterna tieve mogelijkheden er zouden zijn. Hier is één moge lijkheid geopperd. Ik heb begrepen, dat die pas geop perd mocht worden, nadat vaststond, dat ze ook ge accepteerd zou worden. Na wat er aan publikaties in de pers verschenen is met foto's en al, geloof ik, dat we inderdaad moeilijk kunnen zeggen: Nu doen wij het toch lekker niet. Ik heb ook helemaal geen behoefte om dat te zeggen. Ik wil alleen opmerken, dat ik niet weet, wat de „manifestatie" precies inhoudt. Men spreekt over een tentoonstelling, maar wat er tentoon gesteld zal worden, weet ik niet. Ik heb, eerlijk ge zegd, de indruk, dat het ook helemaal niet belangrijk is wat er tentoongesteld wordt, als er maar wat tentoon gesteld wordt. Het hindert helemaal niet, wat de in houd van die manifestatie is, als er maar een ma nifestatie is. Ik weet niet, of dat nu de manier is, waarop de overheid met haar geld haar nog altijd van de burgers afkomstige geld moet omspringen. Ik vind dat niet helemaal plezierig. Het eerste punt, dat mij hindert, is, dat ik niet weet, wat wij met dit geld anders zouden kunnen doen. Ik wil mij aansluiten bij de heer Spiekhout, die zegt: Als het geld nodig is voor iets wat de Raad graag wil, dan is dat er niet; en als het College meent, dat dit voorstel aan de Raad gepresenteerd moet worden, dan is het geld er plotseling wèl. Nu moet ik zeggen, dat dit be drag op zichzelf natuurlijk bij de totalen waar het om gaat, en bij de totale exploitatiekosten van het geheel niet eens de grootste rol speelt. Maar wat het kost, weten wij ook niet. De Raad weet: op 't ogenblik wordt er f 275.000,gevraagd, maar daar zit niet die f 45.000,in, waarop men de hulp van gemeentedien sten taxeert. De hulp van de controlerend ambtenaar is helemaal niet getaxeerd. Het gratis beschikbaar stel len van hallen enz. ook niet. Wat kost dit nu eigenlijk precies? En wat kost dit ook nog aan renteverlies? Dat kon wel heel wat meer zijn dan die f 275.000, Hoeveel weet ik niet. Het staat er niet in. Een andere vraag, waar ik voor sta, is: Waarom moet deze ten toonstelling op zondag dicht zijn? Is dat een of ander noodzakelijk compromis geweest, laten we zeggen, om van de Provincie steun te krijgen? Ik weet dat niet. Ik vind het gek, ik vind het helemaal niet nodig, dat die tentoonstelling op zondag dicht is. Ik vind, dat er een heleboel lieden zijn, die waarschijnlijk met plezier op zondag- daar naar binnen zouden stappen. Waarvoor is sluiting op zondag nodig? Dat blijkt helemaal niet, dat wordt niet gemotiveerd. Wij weten ook niet, wie dit allemaal precies organiseert. Wij hebben plotseling een aantal mensen in een vergadering zien verschijnen, die ons meer of minder bekend waren, laten we maar zeggen, voor het grootste deel minder. Is dat het stich tingsbestuur Wij hebben te maken met een stichting. Wie zijn dat? Ik vind het allemaal wat „hals-over- kop", dat de Raad hiervoor gezet wordt en hierin stapt. Misschien vindt de Wethouder gelegenheid om dat een beetje op te helderen. Ik persoonlijk heb geen behoefte om hierover stem ming te vragen. De heer Miedema: Ik had nog wel enkele vragen aan gaande dit punt. Ik kan mij wel neerleggen bij de op vatting van de meerderheid van de Raad en mijn goed keuring hieraan geven. Naar mij uit de stukken blijkt, was het in eerste instantie de bedoeling deze ten toonstelling te houden in 1964, omdat het dan samenviel met de grote internationale F.R.S.-tentoonstelling hier in Leeuwarden. Nu is dat niet gebeurd; de landbouw- en industrietentoonstelling is verschoven naar 1963 en de F.R.S.-tentoonstelling is in 1964 gebleven. Ik ben voor mezelf even bang, dat dit afbreuk zal doen aan het bezoek, zowel van de ene als van de andere. Was er dan niet een mogelijkheid geweest en is die ook onder ogen gezien? om op een vrij bescheiden wijze in het najaar de veemarkt in gebruik te stellen, maar in de zomer van 1964 een groots feest van geheel Fries land met elkaar te houden Hier wordt nu wel gespro ken over deelname ook van het F.R.S., maar, voorzover ik ben ingelicht, zal dat op vrij bescheiden basis zijn, omdat men anders zijn kaarten verspeeld voor volgend jaar. Was het niet mogelijk geweest, dat dit een ge zamenlijke tentoonstelling zou worden in 1964? Ik had ook de hoop, dat we dan misschien een iets kleiner tekort hadden gezien, m.a.w., dat de Gemeente met een kleinere bijdrage vrij was geweest, maar dat is iets, dat ik niet kan bewijzen. De heer Tiekstra (weth.Het begon bescheiden met de heer Klijnstra, maar het totaal van de vragen en opmerkingen die zijn gemaakt, is tenslotte toch nogal wat geworden. Ik geloof niet, dat ik er van mijn kant erg uitvoerig op behoef in te gaan. De raadsleden die instemming met het voorstel hebben betuigd, zijn wij daarvoor vanzelfsprekend bijzonder erkentelijk. De mo tivering van hun instemming is ook praktisch de grond slag waarop B. en W. dit voorstel hebben gedaan. Ik geloof dus, dat er op zichzelf niet meer over behoeft te worden gediscussieerd. De heer Klijnstra heeft de aandacht op de garantie gevestigd. Ik kan daarop kort antwoorden. Er is geen voorstel om deel te nemen in een garantiefonds; dus dat kunnen we eigenlijk voor vanavond wel buiten be schouwing laten. De heer De Jong heeft daaromtrent bedenkingen van zijn fractie geuit en toen heeft de heer Kamstra het woord „misverstand" gebruikt. Ik geloof inderdaad te mogen zeggen, dat de mening van het College t.a.v. de garantie precies dezelfde is als die, welke door verschillende raadsleden is uitgesproken. Ik herhaal echter, dat er op het ogenblik geen voorstel omtrent deelneming in een garantiefonds aan de orde is en dat kunnen we dus ook buiten de discussie laten. 5 Ik wil volledigheidshalve wel even aan de Raad mede delen, dat dit opnieuw in de Raad aan de orde komt. Het besluit dat U neemt, machtigt ons deze bedragen uit te trekken, maar administratief moet deze uittrek king nog op de begroting voor 1963 plaats vinden; het is dus duidelijk, dat de Raad, als hij er behoefte aan zou hebben, te gelegener tijd over deze zaak opnieuw zou kunnen spreken. Dat is dus de kwestie van de garantie. De Verlaatsbrug zal, dacht ik zo, wel niet in septem ber 1963 klaar komen. Mocht dat wel het geval zijn, dan lijkt het mij geen grote moeite om de opening van die brug alsnog in het programma van de festiviteiten op te nemen en dat wens ik dan mijn collega van Open bare Werken toe, maar het zal wel niet lukken. Dan kom ik dus tot die enkele leden, die min of meer ais stemmotivering, hetzij uitvoeriger, hetzij beknopter, hebben gezegd, waarom zij tegen zijn. Ik weet eigenlijk niet, wat ik hiertegenover moet zeggen. Er komt nu eenmaal een kapitaal project klaar, waarbij het om 15 of 16 miljoen gaat, en in totaal loopt het misschien tegen de 20 miljoen. Dat gebeurt natuurlijk niet dage lijks, niet eens jaarlijks en ik geloof zelfs niet eens in de tien jaar. Dat zo'n project tot de fantasie spreekt, is duidelijk en dat je dus bij zo'n gelegenheid wat doet, is ook duidelijk. Precies zo is het ook geformuleerd in het voorstel. Het gaat alleen maar om de vraag: op welke wijze doe je het en wat komt het dan precies te kosten? En ik kan me best voorstellen, dat de een zegt: Dat is mij teveel, en een ander: Ik heb het er wel voor over. En in dat vlak ligt het dóódsimpel. Het heeft na tuurlijk niets van doen met de Subsidienota van 1962; dat zal de heer Spiekhout ook wel begrepen hebben. En zou hij het nog niet hebben begrepen, dan hoop ik, dat hij vóórdat de door mij zoéven genoemde wijziging in de Raad aan de orde komt, toch wel begrepen heeft, dat deze uitgave de door hem bedoelde subsidies niet in de weg staat. De informele „gearkomste" zoals de heer Santema die vaag aanduidt, heeft de heer Van der Veen dus wat bevreemd. Dat was een vergadering van de commissie van bijstand voor de Gemeentefinanciën. Ik meen, dat dit voorstel daar terecht aan de orde kwam. Ik geloof niet, dat men de leden van die commissie willekeu rige mensen kan noemen. Dat zijn „uitgezochte" raads leden, dacht ik zo, door de Raad zelf uitgezocht. (Ge lach) Dus, wat dat betreft, liep de zaak wel rond. Ove rigens waren die leden bekend met het feit, dat ze toch weer voor een extra vergadering bijeengeroepen zouden worden, want dat was in de laatste vergadering van de Financiële Commissie afgesproken. En daarbij heeft de Voorzitter van de Financiële Commissie zich veroor loofd vanwege de ernst van het geval, de belangrijkheid van het voorstel, de fractievoorzitters uit te nodigen, omdat uiteraard die fractievoorzitters in deze Raad toch bepaald ook geen willekeurige lieden zijn. Dat zijn ook zeer notabele raadsleden, dacht ik, vooraanstaande raads leden. Maar hoe dat ook zij, de bedoeling is niet anders geweest dan dat men informeel zo volledig mogelijk op de hoogte gebracht kon worden met dit voorstel. Dezer zijds is echter geen enkele vastlegging gevraagd. Boven dien, de raadsbrief laat ook duidelijk blijken, dat ook niet alle raadsleden, daar aanwezig, zich hebben vastgelegd. Er staat n.l., dat één lid van de Financiële Commis sie zich zijn stem voorbehoudt. Die vrijheid blijft altijd bestaan. Dat dus enkelen van de in die vergadering aanwezigen zich toen al enthousiast uitspraken, spreekt alleen maar ten voordele van het voorstel, van het ge nomen initiatief. Of de tentoonstelling op zondag open moet zijn of dicht, lijkt mij een vraag te zijn voor de organisatoren van deze manifestatie. De heer Van der Veen zal daar zijn mening over hebben, maar ik kan mg voorstellen, dat er raadsleden zijn, die er daarom trent weer een andere mening op na houden. Ik geloof, dat het dus een wijs beleid is van de initiatiefnemers om, als dit inderdaad een zaak van geheel Friesland zal zijn, ook geheel Friesland in de gelegenheid te stel len niet alleen daarheen te gaan, maar ook aan de or ganisatie deel te nemen. Ik kan dan verder de heer Miedema verzekeren, dat deze manifestatie niet in het minst afbreuk doet aan de jubileumkeuring van het Friesch Rundvee Stamboek in september 1964. Integendeel, het is juist voor beide beter om uit elkaar te gaan. En dat kan ik U ook precies uitleggen. Ik kan daarbij niet anders doen dan reproduceren wat een ander mij in het oor gegoten heeft. Bij een jubileumkeuring gaat het over hoeveel duizend nummers, mijnheer Santema? (De hear San tema: Twa tüzen.) Dat wil, naar ik veronderstel, zeg gen: twee duizend koeien, stieren, kalveren enz. Het gaat echter bij het aandeel van het Fries fokvee op deze manifestatie voor de gehele duur daarvan om een geselecteerde collectie van het Friese fokvee, die dan voortdurend blijft. Dat is heel wat anders. Bovendien, die 2000 nummers zijn er in die paar dagen ook niet. Zouden ze er tijdens de expositie wèl zijn en dan weggaan, dan zou er een heel groot gat ontstaan. Vandaar en dat is dus al geregeld dat men van het F.R.S. de medewerking heeft voor een voortdurend tijdens de gehele manifestatie aanwezige collectie Fries fokvee. Ik geloof, dat dit wel zowat de vragen waren. Ben ik onvolledig geweest, dan verontschuldig ik mij bij voorbaat. Ik ben die raadsleden die hun medewerking hebben toegezegd, daarvoor dankbaar. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met aantekening, dat de heer Spiekhout tegen is. Punt 10 (bijlage no. 33). De heer Klijnstra: Ik heb overigens geen enkel be zwaar tegen dit voorstel. Alleen blijkt uit de stukken, dat er geen overeenkomst is tussen het Kerkbestuur en de Gemeente, wat betreft die sintelweg. Wanneer de Gemeente ter zake een bedrag verstrekt aan het Kerkbestuur, dan zou ik toch wel willen weten: Be staat de mogelijkheid ook, dat het Kerkbestuur deze sintelweg te eniger tijd kan afsluiten voor het publiek? Dat vind ik, gezien het belang van de Gemeente of de gemeentenaren bij deze sintelweg, eigenlijk wel belang rijk. De heer J. de Jong: Ik weet niet, of ik buiten de orde ben, maar dan zegt U het wel, mijnheer de Voorzitter. Ik maak nog wel eens gebruik van dat weggetje, dat eigenlijk een weg voor voetgangers is. En dan valt het mij op, dat de fietsers daar heer en meester zijn. Zou den, wanneer deze weg in orde is, daar ook borden ge plaatst kunnen worden of strengere maatregelen kun nen worden genomen, zodat uitdrukkelijk komt vast te staan, dat het een voetpad is en dat de fietsers ter bede toegang hebben? (Stem: Voor dit gedeelte niet.) Ik bedoel het gehele pad, vanaf Achter de Hoven. De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Klijnstra stelt de vraag, of het gevaar ook bestaat, dat de weg te eniger tijd door het Kerkbestuur zou worden afge sloten. Ik geloof niet, dat dat gevaar groot is, in de eerste plaats omdat het Kerkbestuur gedurende jaren blijk heeft gegeven dit niet van zins te zijn, maar in de tweede plaats is er een ander argument en dat is, dat we hier toch wel duidelijk te doen hebben met een open bare weg, weliswaar op een terrein, dat aan een ander behoort, maar toch eigenlijk het karakter heeft van een openbare weg en die kan dus zo maar niet door een eenzijdige daad onmiddellijk worden afgesloten. Is het juist of ook gewenst en mogelijk, dat in antwoord op de vraag van de heer De Jong daar door een bord uitdrukkelijk aan te geven, dat de fietsers daar ter bede zijn? Ik weet niet, of dat veel uithaalt. Ik ben dat pad ook meermalen langs gekomen en heb ook geconsta teerd, dat de fietser daar eigenlijk wel domineert. Ook met het stuk vanaf de Potmarge naar Achter de Hoven is het een tamelijk penibele zaak, want daar bevinden zich dus èn fietsers èn voetgangers. Toch hoort men daar van weinig ongelukken. De situatie is zo, dat daar niet al te hard gereden kan worden en als men er nu een bord neerzet, waaruit blijkt, dat de fietser daar ter bede is, dan verandert er eigenlijk weinig. Dan is hij er toch. (De heer Van der Veen: Een fietser mag er alleen te voet zijn.) Ja, maar dan is het geen fietser meer. Ik geloof, dat er reden is deze verbetering, zoals die nu beoogd wordt, met medewerking van de Gemeen te te doen uitvoeren en dan de situatie zo te laten, als die nu is. Dat is een oplossing, die in een behoefte voor ziet en daarmee een bescheiden bijdrage levert aan de

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 3