eens konden spreken over een betere verdeling van de welvaart. Ik vind een ijsbaan heel belangrijk, maar ik vind ook een verdeling van de welvaart wel heel be langrijk. Ik wilde dan een tweetal vragen stellen. In dit voorstel wordt gesproken over een uitkering van f 35,als koudetoeslag. Dat is dus een bepaalde waarderingstoeslag. Er wordt gesproken van een maxi maal bedrag van f50,maar de meeste mensen ko men, geloof ik, in aanmerking voor een uitkering van f 35,Hoewel deze opmerking misschien niet ter zake is, zou ik toch in de eerste plaats de vraag willen stel len: Wordt daarin nog een bepaalde nuance toegepast? En in de tweede plaats zou ik willen vragen: Is bij dit voorstel ook even gedacht aan de gepensioneerden Ik weet niet, of de vakorganisaties die hier bij dit overleg betrokken zijn, daarop hebben aangedrongen. Ik vind ook dit onderwerp wel erg belangrijk. De heer Klijnstra: Ik deel het standpunt van de heer Ytsma. Ik heb uit de stukken opgemaakt, dat iedereen, die onder deze loongrens valt, een uitkering zou ontvangen van f 50,Ik zou nog wel een vraag willen stellen en dat is misschien haast een over bodige vraag, omdat onze Raad waarschijnlijk hierin niet competent is omtrent de gepensioneerden, die zo dikwijls van alles verstoken blijven, wat ook nu weer blijkt. In dit geval betreft het mensen, die toch een groot stuk van hun leven aan de opbouw van de Gemeente hebben meegewerkt. Juist de gepensioneer den hebben deze koudetoeslag extra nodig gehad en ze zijn, zoals het nu lijkt, hiervan verstoken. Is er geen mogelijkheid te vinden, deze mensen misschien langs een abnormale weg toch een uitkering te doen toe komen De heer Veilenga (weth.)U staat mij wellicht toe wij hebben dat in de raadsbrief ook toegezegd de Raad nog in kennis te stellen van het advies van de Commissie voor Georganiseerd Overleg. Dat is een vrij kort briefje: „Naar aanleiding van Uw brief van 27 februari j.l. delen wij U mede, dat wij ons kunnen verenigen met het door U opgestelde ontwerp van de Verordening tot toekenning van een uitkering ineens in verband met de koude gedurende de winter 1962/'63. Enkele organisatievertegenwoordigers verzoeken U echter te willen overwegen op voet van de in meerdere andere gemeenten en ook bij de provincie Friesland ge troffen maatregelen: a. de salarisgrens te stellen op het maximumsalaris van adjunct-commies A; b. ook aan de zelfstandige of in pension woonachtige onge- huwden een uitkering te verstrekken, welke uitkering eventueel op een lager bedrag gesteld zou kunnen worden". U vindt het misschien goed, mijnheer de Voorzitter, dat ik t.a.v. deze twee punten de Raad in het kort het standpunt van het College duidelijk ga maken. Wat het eerste punt, de salarisgrens, betreft, achten wij het niet nodig hoger te gaan dan het maximumsalaris van adjunct-commies. Ter zake willen wij dus graag ons voorstel handhaven. Wat het tweede punt betreft, geloven we, dat het om een betrekkelijk kleine groep mensen gaat, waarbij nog wel allerhande variatie mogelijk is. Wij menen, dat de aanpassingsmogelijkheid juist van deze groep in het algemeen groter geacht kan worden dan van de gehuwden en de kostwinners, aan wie wij in ons voor stel met name hebben gedacht. De heer Ytsma is begonnen met zijn instemming te betuigen met ons voorstel. Daar is het College erkente lijk voor. Hij heeft twee concrete vragen gesteld. De eerste vraag is of eigenlijk was het een veronder stelling van hem Krijgen alle mensen nu wel die f 50,of krijgen sommigen f 35,Op dit punt heeft de heer Klijnstra eigenlijk al een antwoord gegeven. Hier wordt voor alle groepen die in ons voorstel bedoeld zijn, aan f 50,gedacht. (De heer Ytsma: Ik bedoel de koudetoeslag). Die koudetoeslag is verleend. (De heer Ytsma: Ik bedoel niet de koudetoeslag op grond van het Ambtenarenreglement.) Het maximumbedrag van de koudetoeslag was f 50,voor die werknemers van de Gemeente, die vrij constant aan de koude bloot gesteld waren, en een lager bedrag voor hen, van wie dat slechts gedeeltelijk en in veel mindere mate gold. De vraag, die zowel de heer Ytsma als de heer Klijnstra hebben gesteld over de gepensioneerden, kun nen wij ons voorstellen, omdat wij mèt hen, begrip hebben voor de positie van deze mensen. Het is echter niet uitvoerbaar in deze regeling ook de gepensioneer den op te nemen, omdat het uitgangspunt van deze regeling en dat geldt ook in het particuliere bedrijf en bij de andere overheden moet zijn de dienstver houding tussen werkgever en werknemer, in dit geval dus de Gemeente als werkgeefster en de betrokken werknemers. De vraag, of ik nog andere mogelijkheden zie om voor deze mensen iets te doen, kan ik op dit moment moeilijk beantwoorden in het kader van de bevoegdheden. En in het kader van wat wij nu voor stellen zie ik dat niet. Op dat punt kan ik dus de heer Klijnstra niet een duidelijk en voor hem een bevredi gend antwoord geven. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 18 (bijlage no. 79). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 19 (bijlage no. 80). De heer Ytsma: Ik wilde graag iets zeggen over de stadsautobusdienst. Wij constateren eigenlijk uit deze begrotingswijziging- weer, dat de tekorten van de stads autobusdienst steeds stijgen. Daar staat tegenover, dat het aantal vervoerde personen voortdurend toeneemt. Het lijkt, of dit iets in strijd met elkaar is, want ik ben wel geen zakenman, maar ik meen toch, dat de regel is, dat bij toeneming van de omzet de winst hoger en het tekort kleiner wordt. Het schijnt, dat die regel bij de stadsautobusdienst niet opgaat. B. en W. zeggen, dat een en ander wordt beïnvloed door het in gebruik nemen van de vierde lijn en de onvoorziene salaris stijgingen. Ik dacht, dat er ook nog wel andere oor zaken zijn, die tot deze grote tekorten leiden, oorzaken, die ik op het ogenblik niet zie. maar waaromtrent U misschien nog iets zou kunnen zeggen. Ik wilde dan verder nog vragen: Zijn er al bespre kingen geweest over tariefsverhogingen Zo ja, in welk stadium is de zaak dan en is daar al iets con creets van te zeggen? Wij hebben kunnen lezen, dat er sprake is van een vijfde lijn. De vraag rijst natuurlijk bij mij: Zullen de tekorten daardoor toenemen. Op de begroting 1963 wordt een bedrag van f 110.000,voor deze dienst uit getrokken. Dat betekent dus, dat er op het ogenblik een marge is van f 9.000,Ik zou willen vragen, of dat voldoende is en of bij voorbaat al gezegd kan wor den, dat deze vijfde lijn ik weet niet welke lijn dat wordt, misschien is daar ook iets van te zeggen ook belangrijke tekorten zal opleveren en wat men daar van verwacht. De heer Van der Veen: Ik wil eigenlijk niet on deugend zijn, maar het wordt natuurlijk wel verleidelijk om, wanneer de Raad zo volmondig zijn eigen verorde ningen, zijn eigen reglement van orde, de eerste keer, dat het toegepast zal moeten worden, alvast aan de kant schuift, dat te belonen met uitvoerige beschouwin gen over elk punt van de agenda dat daarop volgt, ten einde het onderste uit de kan te halen. Ik heb zo de indruk, dat de heer Ytsma daar al hard mee bezig is, tenminste ik heb hem nog nooit zo op dreef ge hoord, zou ik bijna zeggen, als na twaalven. U hoeft zich niet ongerust te maken, mijnheer de Voorzitter, ik zou mij zelf daar ook mee te pakken hebben. Punt 3, dat de heer Bootsma uit dit voorstel wil lichten, zal ik dus niet opnieuw aanvatten om fris opnieuw over de kunstijsbaan te gaan praten. Ik wil echter nog wel een enkele opmerking maken bij de stadsautobusdienst, hoewel ik vind, dat we dat op deze tijd van de dag niet moeten doen. Maar als we nu eenmaal besluiten, dat we gaan vergaderen na twaalven ik zeg niet, dat we het reglement van orde nu onmiddellijk weer moeten veranderen dan moet het late uur op zichzelf natuurlijk ook geen reden zijn een punt met minder aandacht te behandelen. Ik heb een aantal inlichtingen daarover gezien, maar ik weet 23 niet, of die helemaal juist zijn. Men heeft zelfs per jaar het aantal reizigers gesplitst. Ik heb daarin niet gezien de splitsing in mannen en vrouwen, ouden van dagen en kinderen enz.; dat zou natuurlijk ook nog kunnen. Het aantal reizigers zou ook kunnen gesplitst in abon nementen en in losse ritten. Ik heb verder gezien, dat het aantal reizigers in 1962 bedroeg rond 2.400.000 en dat het tekort over 1962 was f 120.000,Een eenvou dige becijfering leert dus, dat, wanneer de kaartjes in hetzelfde aantal verkocht waren voor 5 cent per per soon per rit meer, dat we dan precies die f 120.000, die we nu tekort komen, er uitgehaald zouden hebben. Misschien dat ik nog meer berekeningen zou kunnen maken. Ik weet niet, of de Wethouder van mening is, dat het helemaal uitkomt, want het is natuurlijk mo gelijk, dat ik geloof, dat de heer Ytsma daar ook op doelde bij een hogere prijs de omzet iets zou af nemen. Het is ook mogelijk, dat in deze tijd van wel vaart die 5 cent niets doet en dat men even gemakke lijk een kwartje als twee dubbeltjes voor een rit uit geeft, maar in ieder geval zou ik dus wel geïnformeerd willen worden over eventueel overleg, dat het College gepleegd heeft met de N.T.M., aangenomen, dat de N.T.M. zich daartoe tot het College heeft gewend. Zo neen, heeft het College zich dan tot de N.T.M. gewend? Ik zou graag willen weten, of dat overleg ook betroffen heeft de prijzen, die per rit en voor het bonboekje be rekend zouden moeten worden en of dat tot enig resul taat heeft geleid. Daarnaast zou ik graag willen dat het College binnen afzienbare tijd want ik neem aan, dat het B. en W. daar toch eerst deskundigen-advies over zullen willen inwinnen eens uiteen kan zetten, hoe het dit eigenlijk ziet. Moeten wij doorgaan met verlies te lijden of deel te nemen in de exploitatie van de autobuslijnen of moeten wij langzamerhand dit open baar vervoer in verband met alle mogelijke omstandig heden, waaronder ook de structuur van de binnenstad, gaan zien als een soort dienstverlening aan het Leeu warder publiek, die dan maar uit de publieke kas moet worden betaald om te voorkomen dat daaruit andere uitgaven zouden moeten worden gedaan voor parkeer plaatsen, torengarages of weet ik wat. In ieder geval ik ben nieuwsgierig naar wat de Wethouder daarvan zal zeggen. De heer Tiekstra (weth.)De verleiding is natuur lijk groot een beschouwing te houden van minstens de zelfde lengte als die van de heer Van der Veen. Maar gegeven de bezwaren die de heer Van der Veen had tegen voortzetting van deze vergadering, zal ik hem daar bepaald niet mee belasten. Hij heeft van zijn kant ten zeerste zijn best gedaan de voorstemmers te con fronteren met de consequenties van hun voorstemmen; uiteraard hebben zij die niet in volledige omvang kun nen overzien, maar zelfs al hadden ze die geweten, zouden ze allicht toch wel voorgestemd hebben, dacht ik. De heer Ytsma heeft dus nu over de stadsautobus dienst enkele vragen gesteld en ik zou als uitgangspunt willen nemen, dat een lokale vervoerdient ik moet haast zeggen een plaatselijke vervoerdienst over liet algemeen nogal de neiging heeft om tekorten te vertonen. Ik dacht dat men zo hier en daar in steden, waar men dus dit soort vervoersdiensten door de Ge meente laat exploiteren, bepaald nog wel met andere cijfers geconfronteerd wordt dan wij hier. (De heer J. de Jong: f3.000.000,De heer De Jong noemt hier zo maar een cijfer van drie miljoen; dat is mij werkelijk op dit uur te hoog. Wel heeft dus het punt en dat was zijn concrete vraag van tariefsverhoging een punt van overleg uitgemaakt met de N.T.M.; ik meen op initiatief van het College, maar ik laat dit in het midden. We onderhouden n.l. allerhande vruchtbaar werkende relaties, ook met particuliere ondernemingen, al zijn ze misschien in de sector semi-overheid te rang schikken. Deze maken het wel eens mogelijk om vlot tot overleg en ook tot zaken te komen. Het voorstel zal straks wel zijn, dat hier ook tariefsverhoging moet worden toegepast. Maar dit betekent niet, dat daar mee het tekort wordt weggewerkt. Uiteraard is het rekensommetje, dat de heer Van der Veen opzette, heel gemakkelijk te maken, maar het moet in de praktijk ook inderdaad uitkomen. En die rekensommetjes heb ben wel eens het bezwaar, dat de praktijk er niet op klopt. Ik wil met nadruk stellen, dat dit tekort niet veroorzaakt wordt doordat te weinig gebruik van de dienst zou worden gemaakt. De stadsautobusdienst wordt, zeer behoorlijk bezet, voortdurend gereden, maar, gegeven dus mijn eerste mededeling, is een toenemend tekort nu eenmaal inhaerent aan deze dienstuitoefening. Ook wordt op het ogenblik met de N.T.M. overleg ge pleegd over de uitbreiding en daarvoor zal vanzelf sprekend allereerst de adviescommissie voor de stads autobusdienst moeten worden geraadpleegd, waarna deze uitbreiding publiek gemaakt wordt. We hopen, dat het publiek van deze uitbreiding ook weer inten sief gebruik maakt en dan meen ik, dat wij ons nog altijd gelukkig mogen prijzen, dat we op deze basis een stadsautobusdienst exploiteren. Zouden wij dat doen in de vorm van een gemeentelijk bedrijf, dan vrees ik, dat de tekorten aanzienlijk groter zouden zijn. Ik hoop, dat ik hiermee in hoofdzaak de opmerkingen heb be antwoord en binnen de tijd ben gebleven, die de heer Van der Veen aan dit punt besteed heeft. De heer Ytsma: Ik heb zo de indruk, dat de heer Van der Veen er goed slag van heeft mij uit de tent te lokken. Dat gelukt hem altijd wonderwel en ook deze keer wil ik hem toch een kort antwoord geven. Het is toch wel zo, mijnheer Van der Veen (De Voorzitter: Spreekt U tot de Voorzitter, mijnheer Ytsma.), als wij hier in de Gemeenteraad besluiten, mijnheer de Voor zitter, de vergadering voort te zetten, dan mag ver wacht worden, dat ik op de punten inga, zoals ik dat voor mijzelf goed acht en het is, geloof ik, niet juist, dat een raadslid daarover opmerkingen maakt. Ik heb niet de pretentie om in een raadsvergadering te zeg gen, dat bepaalde discussies misschien ook wel eens wat korter zouden kunnen zijn; dat doe ik niet en ik accepteer dit soort opmerkingen liever niet. De heer Van der Veen: Laat ik nu juist mijn doel hebben bereikt. (De Voorzitter: Laten we nu niet meer over de orde spreken, mijnheer Van der Veen.) Ik ge loof, dat ik wat de heer Ytsma betreft, kan constate ren, dat ik volledig resultaat heb geboekt. Wat de Wethouder betreft, zou ik graag willen vast leggen Er wordt genotuleerd, neem ik aan, dat de Wethouder het uitoefenen van een bedrijf, wanneer het in gemeentehanden is want hoewel het het bedrijf betreft, waarover wij het zopas hadden, meen ik, dat de Wethouder het in het algemeen bedoelt minder succesvol acht dan wanneer het in min of meer parti culiere handen is. Ik neem daar graag akte van. (Gelach) De heer Tiekstra (weth.)Ik moet bezwaar tegen deze conclusie maken. En de heer Van der Veen be grijpt de bezwaren ook wel. Hij weet ook wel, dat bij deze gelegenheid deze conclusie niet getrokken kan worden. Deze stadsdienst, geëxploiteerd door een grote onderneming, is uiteraard voor de Gemeente ge makkelijker dan een gemeentelijke vervoersdienst. Dan komen dus alle kosten, overhead, reserve, versterking enz. op de dienst te drukken en nu is dat dus niet het geval. Ik dacht, dat dit een zeer duidelijk voorbeeld was van omstandigheden, waaronder het aantrekke lijker kan zijn, dat een ander dan de Gemeente zo'n dienst exploiteert, maar dat behoeft vanzelfsprekend niet tot de conclusie te leiden, die de heer Van der Veen getrokken heeft. Die zal ik dus ook niet trekken. De heer Bootsma: Hoewel ik overigens geen be zwaar tegen dit voorstel heb, wil ik even opmerken, dat het punt van de ijsbaan uit deze begrotingswijzi ging gelicht zal moeten worden. De Voorzitter: Dat is volkomen juist, mijnheer Bootsma. Dit punt is nu in twee instanties besproken en ik stel dus voor de beraadslagingen te sluiten. De Raad gaat hiermee akkoord. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met uitzondering van het punt Kunst ijsbaan, waarover thans geen beslissing wordt genomen. De Voorzitter: Dan sluit ik hierbij deze raadsver gadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 12