-
12
Verder heeft de heer De Jong en met hem ook an
dere raadsleden over de positie van de IJsclub gespro
ken. Ik mag ten dien aanzien wel zeggen, dat de IJs
club Tjallinga en dat is de Raad ook wel duidelijk,
geloof ik zich in zoverre onderscheidt van de andere
ijsclubs die wij in Leeuwarden hebben, dat Tjallinga
door de „vernietiging" van haar polderbaan recht
streeks wordt getroffen. Zouden wij andere ijsclubs op
dezelfde voet willen behandelen als Tjallinga, dan zou
weer op andere wijze, nu t.a.v. Tjallinga, worden ge
discrimineerd. B. en W. hebben zich vanzelfsprekend
ook met het oog op de Raad zo vrij mogelijk gehou
den t.a.v. het verleenen van concrete privileges. Die
bevoegdheid hebben we ook niet. De Raad zal zich
stellig eerst moeten uitspreken, maar bovendien, ge
loof ik, dat dit in de toekomst een zaak is tussen het
beheersorgaan van de kunstijsbaan en het bestuur van
de IJsclub Tjallinga. B. en W. hebben zich stellig niet
willen vastleggen op de door Tjallinga genoemde privi
leges, maar zijn er wel van overtuigd dat aan Tjallinga
toch wel een bijzondere positie mag worden toegekend.
Dit mag er evenwel niet toe leiden, dat deze kunst
ijsbaan in de Frieslandhal, dus de Frieslandbaan, een
zaak zal worden van de IJsclub Tjallinga. Dit moet
naar mijn ovetrtuiging en ik meen, dat dit ook de
overtuiging van B. en W. is inderdaad een zaak
zijn van de Leeuwarder bevolking, (waaronder Tjallin
ga), maar met Tjallinga's bijzondere positie mag stel
lig rekening worden gehouden.
De heer De Jong heeft verder als zijn mening te ken
nen gegeven, dat de afschrijvingstermijn van 25 jaar
toch wel discutabel is. Ik zou willen opmerken, dat
men allereerst in aanmerking moet nemen de afschrij
ving ineens van f 500.000,dat is immers de con
sequentie. Van de investering van f 1.090.000,- wordt
voor een bedrag van 5 ton ineens afgeschreven. De
rest, op annuïteitswijze berekend naar een 25-jarige
annuïteit, wordt dus op 25 jaar afgeschreven, volgens
de prognose van de kostenbegroting. Uit deze twee
afschrijvingsmethoden vloeit uiteraard een aanmerke
lijk kortere afschrijvingsduur dan 25 jaar voort en dat
is op zichzelf weer logisch. Ik denk nu even daar
komen we straks bij de heer Heidinga wel weer op
terug aan de betonconstructie. Als deze inderdaad
zo hecht en deugdelijk en sterk en gezond en fris en
vrolijk er bij moet liggen, dan neem ik aan, dat die
beton-constructie het wel 40 jaar uithoudt. Als het al
thans de eerste tien jaar houdt, dan mogen we over
de volgende dertig jaar wel wat gerust zijn. Men kan
dus voor de verschillende onderdelen verschillende af
schrijvingstermijnen toepassen. De vraag is alleen maar,
of er op de wijze die ik zoëven heb geschetst, n.l. vijf
ton ineens en de rest op basis van 25 jaar, de daardoor
ontstane gemiddelde afschrijvingsduur in dit kader
acceptabel is.
Dan heeft de heer De Jong een opmerking gemaakt
over „op zondag". Uiteraard is een opmerking van die
zijde van belang. De heer De Jong heeft aangedrongen
op een toezegging van de zijde van het College, maar
hij moet er begrip voor hebben, dat ik een zodanige
toezegging moeilijk kan geven. Ik bedoel dit: Ik zou
wel heel erg in de knoop komen, wanneer ik tegelijker
tijd en misschien wel tegengesteld een opmerking van
de heer Van der Veen moest beantwoorden. Ik hoop,
dat de heer De Jong begrip heeft voor het feit, dat ik
me op het ogenblik van deze toezegging moet onthou
den, hoewel ik anderzijds volledig begrip heb voor de
bezwaren, die hij naar voren brengt.
De heer Bootsma heeft ook over Tjallinga gespro
ken. De heer Bootsma heeft n.a.v. het betoog van de
heer De Jong, die over prioriteiten heeft gesproken
(ik heb dit niet zo genoteerd, maar ben dankbaar
voor het feit, dat de heer Bootsma dit nog even op
gemerkt heeft) gezegd, dat een prioriteitenvolgorde op
zichzelf genomen wenselijk is. Men moet iets weten
van een programma, dat men zich voorstelt uit te
voeren. Maar een heel andere zaak is, of men zo'n
prioriteitenschema ook inderdaad als een dwingend
harnas voor het beleid zou moeten aanvaarden. Nu
kunnen er zich omstandigheden voordoen, waardoor
plotseling een bepaald project over alle andere „heen-
springt", omdat in diezelfde situatie de realisering van
juist dat project de beste mogelijkheden biedt. De heer
De Jong weet zo goed als ik en de heer Bootsma
heeft daar terecht op gewezen dat de Raad en ook
B. en W. de vrijheid om een bepaald project prioriteit
te geven, toch stellig moeten behouden in deze zin,
dat ze op zichzelf weer verantwoordelijk zijn voor wat
ze op het ene of op het andere moment doen. Een
systeem is er niet om over ons te heersen; wij zouden
dit systeem zelf moeten hanteren met een grote mate
van vrijheid.
Dan heeft de heer Bootsma terecht gewezen op het
feit dat hier een totaal ander project aan de orde is
dan in Heerenveen. Ik heb het zoëven, geloof ik, dui
delijk aangeduid. En ik mag dan ook wel aansluiten
op de ingezonden stukkenschrijver van vanavond in de
Leeuwarder Courant. Er bestaan op dit terrein na
tuurlijk allerlei opvattingen. Waarom niet? Het is het
voorrecht van de vrije gemeenschap om een aantal
verschillende opvattingen erop na te houden.
En dat is het plezier ook van een discussie. Men kan
een ideaal project proberen te ontwikkelen dat ge
schikt is voor grote programma's. Nu verkijkt men
zich daar intussen ernstig op. Laat het in theorie
mogelijk zijn, dat hier in Nederland vier 400 m banen
zouden verschijnen. Dat zijn dus, meen ik, de officieel
erkende banen, waarop internationale wedstrijden kun
nen worden gereden en waarop ook internationaal er
kende records kunnen worden gevestigd. Welk pro
gramma moet in een winterseizoen van 26 weken dan
op die vier banen worden gereden? Dat is een kwestie
van per baan, heel erg overdreven gezegd, misschien
drie per winter. Daarvoor zou men dan notabene ik
zeg het uit het hoofd iets van 8000m- ijs extra
moeten produceren, aanleggen en investeren. Daardoor
ontstaat dus een wanverhouding tussen het nut van
het object en de investering, die daarvoor nodig is, c?i
er ontstaat ook een wanverhouding tussen de exploi
tatiekosten van een zodanig project en het nut, dat
het heeft. Ik geloof dus, dat het juister is om het
zwaartepunt te leggen op wat in Friesland toch hoofd
zaak is, n.l. op de mogelijkheid om te kunnen schaat
senrijden, actieve sportbeoefening. En dan is het ple
zierig meegenomen, als je eens een wedstrijdje kunt
laten rijden op een 250 meter baan. Zijn daar dan eens
2000 bezoekers, dan geeft dat helemaal geen kopzorg,
dat loopt dan wel. Maar als men een heel grote baan
heeft liggen van 600 meter met een kapitale investe
ring en een kapitale publieke accommodatie voor bijv.
een 12 of 15000 mensen en als er dan 2 of 3000 men
sen komen, dan is niet alleen het chagrijn, maar ook
de financiële strop groot. En daarvoor moet men zich
zelf behoeden. Het gaat dus om twee totaal verschil
lende projecten en de uitgangspunten zijn ook totaal
verschillend.
Dan stelt de heer Bootsma de vraag, of B. en W.
door de stichting „Noordelijke kunstijsbaan" in Hee
renveen benaderd zijn. Hoewel kennelijk het bestuur
van deze stichting veel waarde hecht aan overleg, is
dat tot op heden niet gebeurd.
Dan een aantal opmerkingen van de heer Van dei-
Veen, die ook over het overleg met Heerenveen heeft
gesproken. Daarop heeft hij antwoord gehad. De heer
Van der Veen heeft uit mijn antwoord aan de heer De
Jong met betrekking tot de citaten zowel uit het
Friesch Dagblad als de Friese Koerier wel begrepen,
dat ik geen bindende toezegging heb gedaan, niet kon
en ook niet mocht doen. Dat is duidelijk.
De heer Van der Veen heeft enige bezwaren, net als
de heer De Jong overigens, tegen een bijzondere positie
van Tjallinga. Ik hoop, dat hij begrip heeft gekregen
voor de psychologie van deze positie. Ik geloof ook,
dat het in het bestuursbeleid toch wel moeilijk te ver
kopen is om een slachtoffer op deze wijze niet ergens
wat compensatie te bieden, een compensatie die op
reële basis plaats moet vinden. Ik geloof, dat het be
paald wel op zijn plaats is dit te doen.
Voorts heeft in het bijzonder de heer Van der Veen
gesproken over het feit, dat de Raad toch eigenlijk
niet goed in staat is het voorgelegde project financieel
of technisch ook maar te toetsen aan andere projecten.
Dat wil zeggen: er is geen concurrentie en dat is uiter
aard, geloof ik, voor de heer Van der Veen een om
standigheid, die hij niet plezierig vindt. Ik wil onmid
dellijk toegeven, dat het geen gebruikelijke situatie is.
Alleen, deze situatie is verklaarbaar, dacht ik zo, van
uit de ontwikkeling van dit project. En dan moet ik
13
even verder teruggaan, opdat de Raad dus ook iets
van de voorgeschiedenis weet. Het was in de winter
van 1959/60, dat het bestuur van de Stichting Bevor
dering Sportbelangen belangstelling kreeg voor de mo
gelijkheid een kunstijsbaan tot stand te brengen. Die
zelfde winter waren er meer lieden die deze ideeën
kregen, en misschien was het wel onder de indruk van
de toenmaals voortreffelijke prestaties van onze Ne
derlandse schaatsenrijders. Op het ogenblik zijn we in
dat opzicht wat rustiger, al hebben we dan toch
Sjoukje nog overgehouden. In ieder geval, dat bestuur
heeft er zich toen over beraden. Er zijn zelfs twee be
stuursleden geweest, die daarover, zij het niet in Ne
derland, maar in Zwitserland een gesprek hebben ge
had met de Commissaris der Koningin in Friesland,
om eens te horen hoe dat geval lag. Het bestuur heeft
zich op dat ogenblik ook vergewist van de vraag: Kan
zo'n baan in de nieuwe veemarkthal komen te liggen.
Dat is bekeken en dat is toen helaas, technisch ge
zien, negatief beantwoord. En omdat en dat is de
Raad ook bekend dit bestuur nog andere ideeën
had, is dit idee op dat ogenblik in het bestuur van de
Stichting Bevordering Sportbelangen op de achter
grond geraakt. Het is weer op de voorgrond gekomen,
toen B. en W. overleg met Tjallinga gingen voeren
over de compensatie van de te verwijderen polderbaan.
Tjallinga heeft toen in een vrij informatief overleg
met B. en W. een plan ontwikkeld voor een buitenbaan.
Dit staat ook in de raadsbrief, maar het gebeurt wel eens,
dat men zo'n raadsbrief niet volledig leest en dat een
herhaling nodig is. Tjallinga heeft dus het plan ont
wikkeld voor een buitenbaan. B. en W. hebben dat plan
ontvangen, maar men had toen en, als ik me niet
vergis, was U dat in het bijzonder, mijnheer de Voor
zitter in het College werkelijk behoefte nu
;eens even precies te weten, of inderdaad niet
een kunstijsbaan in de Frieslandhal mogelijk
was, welke de technische aspecten daarvan waren
en welke eventueel de financiële gevolgen zou
den kunnen zijn. De directeur Openbare Wer
ken is daar even wat mee aan het werk gegaan, niet
direct zo intensief, en in diezelfde periode is dus de
heer Woudstra bij B. en W. gekomen met de mede
deling mag ik het even huiselijk formuleren: Het
lijkt me toch verdraaid leuk en het lijkt me ook moge
lijk in die Frieslandhal een kunstijsbaan aan te leggen.
Toen hebben B. en W. de heer Woudstra laten zeggen
of gezegd: Welnu, mijnheer Woudstra, als U dat moge
lijk acht, gaat Uw gang maar, vanzelfsprekend niet in
de vorm van een opdracht, maar belangstellend naar
het resultaat. De heer Woudstra is daarmee aan het
werk gegaan, met het resultaat, dat de Raad dus nu
onder ogen heeft gekregen. (Stemmen:: Dat is alweer
veranderd.) Nu, dan loop ik even achter; ik loop ook
wel eens voor. Inmiddels is dat vanzelfsprekend al ver
anderd. Het intermitterend gebruik, zoals dat dan in
de raadsbrief wordt aangeduid, stelt zo z'n specifieke
eigen eisen. Wanneer we inderdaad konden doen wat,
naar ik meen, de heer Klijnstra verondersteld heeft:
daar maar een kunstijsbaan aanleggen, een ijsvloertje
erop, zoveel oktober daaien, zoveel maart sluiten, dan
was er niets te doen. Dan was de zaak vrij eenvoudig.
Zo is het echter niet. Deze vloer moet nu eenmaal een
bepaalde belasting kunnen verdragen, moet vrijdags
voor veemarkt worden gebruikt, zij het dan voor klein
vee. Er worden daardoor zeer bijzondere eisen aan ge
steld. Gezien het intensieve overleg, dat de laatste we
ken is gevoerd, is het voor mij dus zeer de vraag of
iemand die deze bijzondere eisen niet kent, zo snel in
staat zal zijn een project op tafel te leggen, zoals dat
nu is overgelegd en, zou men daartoe wèl in staat zijn,
of dat project niet hetzelfde intensieve overleg zou
eisen als het project-Woudstra. Een ander zou dus stel
lig volkomen opnieuw moeten beginnen. Ik geloof, dat
ook de Raad wel enig begrip mag hebben voor het feit,
dat dit project, al is dus het totaal van de ideeën erin
verwerkt, mogelijk niet volstrekt nieuw, uiteraard het
bezit is van de heer Woudstra en als zodanig dus ook
wel een zekere mate van bescherming mag hebben te
genover derden.
Ik hoop hiermee duidelijk te hebben gemaakt, dat
deze gang van zaken niet een zekere prioriteit aan
het plan-Woudstra zou verlenen. Ik geloof wel, dat
gezegd mag worden, dat het initiatief van de heer
Woudstra, die volkomen op eigen risico dit plan ont
wikkeld heeft, toch wel een zekere waardering in de
Raad verdient, een waardering, die mogelijkerwijze
dan wel zou kunnen uitlopen op het verlenen van de
opdracht.
De heer Van der Veen heeft t.a.v. een met name
door hem genoemd bedrijf gezegd, dat dit ervaring zou
hebben. Nu is ervaring met betrekking tot het aanleg
gen van een kunstijsbaan een zeer betrekkelijk begrip.
Er zijn allerhande systemen en constructies; er zijn
buitenbanen en er zijn binnenbanen en er zijn aller
hande verschillen in klimatologische omstandigheden en
in de grondsoorten. Er zijn ook allerhande vormen van
intermitterend gebruik; de heer Spiekhout heeft te dien
aanzien iets verteld over banen in Amerika. Men zou
dus stellig, dacht ik zo, wel eens kunnen verzeilen in
een ik wil niet zeggen „wildernis", maar toch in een
zodanige hoeveelheid van verschillende ideeën, dat men
daaruit opnieuw, met alle moeite daaraan verbonden,
een keus zal moeten maken, zonder dat men, zoals
ook de heer Kamstra met nadruk en terecht zegt, daar
door honderd procent zekerheid over alle aspecten van
zo'n project zou verwerven. De Raad heeft overigens
ook niet om die honderd procent zekerheid gevraagd.
Ik kan me echter voorstellen, dat er bij de Raad toch
wel een aarzeling is en daar heb ik ook wel begrip
voor.
De heer Van der Veen zegt tenslotte, dat mogelijk
tijdverlies een punt van overweging zou kunnen uit
maken. Ik heb dat zo in telegramstijl genoteerd. Als
ik het goed heb begrepen, dan staat hij op het stand
punt, dat tijdverlies in dit verband toch niet het ergste
zou zijn. Nu kom ik daar even op terug, want daar heb
ik wel gevoel voor. Ik vind het voor de Raad toch wel
vrij vervelend om in de situatie van „doen of ik schiet"
een besluit te nemen. Ik ben er trouwens geen voor
stander van dat er in deze zaal geschoten wordt. Wij,
d.w.z. B. en W. en Raad, zouden elkaar kunnen vinden
op een bepaalde modus, waardoor dit plan door zou
kunnen gaan en de Raad tegelijkertijd een zekerheid
zou kunnen krijgen. Die zekerheid zouden we dus
moeten scheppen. Hiermee zou dan aan een aantal
kritische opmerkingen van de Raad voldaan kunnen
worden. En als ik het gevoelen van de Raad zo peil,
dan meen ik, dat deze, als hij de prijs getoetst heeft en
de koeltechnische en de ijstechnische kant van de zaak
getoetst zou kunnen krijgen, wel bereid zou zijn het ini
tiatief van deze Leeuwarder ondernemer het hemd is
toch altijd nader dan de rok te honoreren met deze
opdracht. Ik zeg dat, omdat de tijd die nog rest voor het
gereed maken van de installatie kort is. En met het
nemen van het raadsbesluit zijn we er nog niet. Im
mers ook G.S. zullen dit besluit uit hoofde van hun
financieel toezicht, zoals zoëven al is gezegd, moe
ten goedkeuren. Ik kan natuurlijk niet in de boezem
van G.S. kijken en ik weet dus niet, of ze hier geluk
kig of ongelukkig mee zijn, maar ik zou me best kun
nen voorstellen, dat dit punt ook bij hen nog wel enig-
overleg vergt. En als we nu het raadsbesluit genomen
hebben, dan kan de procedure op gang komen.
In de Raad is op een bepaald ogenblik het woord
„gunning" gevallen. Ik zou dus en dan heb ik de
heer Spiekhout vast geantwoord deze vraag aan de
Raad willen voorleggen. Als B. en W. vooral die koel
technische en ijstechnische kanten van het geval nog
eens aan het oordeel van onafhankelijke deskundigen
(ik weet niet, of we die kunnen vinden, maar die on
afhankelijkheid is inderdaad van groot belang) zouden
kunnen onderwerpen en de Raad van het resultaat
daarvan in kennis zouden stellen, zouden we mogelijk
op deze basis met dit project door kunnen gaan. Ik
heb n.l. de overtuiging, dat de Raad toch in beginsel
wel veel voor het project voelt.
De heer Heidinga heeft iets gezegd over de construc
tie van de betonvloer. De heer Kamstra heeft terecht
gezegd: wij zijn geen deskundigen, maar er is natuur
lijk met betrekking tot die beton-constructie een zekere
mate van deskundigheid in de Raad beschikbaar. Ik
meen dan ook de heer Heidinga zal daar begrip
voor hebben dat deze zaak na het intensieve over
leg van de laatste weken, waarvan de vergadering van
gisteren het sluitstuk vormde en na met name ook het
overleg i.z. de betonconstructie, toch wel op basis van
het rapport van de directeur der Openbare Werken,