14 dat gelukkig nog met de Commissie Openbare Werken kon worden besproken, aanvaadbaar zal moeten zijn. Maar ik zeg nog eens, 100% zekerheid kunnen natuur lijk ook deze deskundigen niet geven. Het zijn echter niet uitsluitend de deskundigen geweest van onze ge meentediensten die dit hebben bekeken, maar ook des kundigen buiten de gemeentediensten. Hier zijn zelfs betonconstructeurs van de Nederlandse Spoorwegen met een grote ervaring op dit terrein aan te pas ge komen. Die heeft men dus nog specifiek gevraagd. De heer Heidinga wil mij toch wel ten goede houden, dat ik buiten deze technische discussie wil blijven, dat ik daarbij niet anders kan doen dan mij refereren aan het oordeel van de deskundigen, die, naarmate het overleg vorderde, veel meer vertrouwen in dit geval hebben ge kregen. Van Enschede weet ik niets; ik weet dus ook niet, of daar iets mislukt is. Ik weet alleen, dat de Hokijbanen in Den Haag inderdaad deze drakatyleen- buizen heeft. Maar aangezien deze hier niet kunnen worden toegepast, kunnen we dat systeem hier verder wel buiten beschouwing laten. De constructie van de vloer is inderdaad precies, zoals de heer Heidinga heeft gezegd; ik kan daar dus verder aan voorbij gaan. Ik wil nog wel eens even met nadruk zeggen, dat wat vandaag geproduceerd is, geschied is op grond van het overleg van de laatste weken, dat gisteren is afgeslo ten. Dit is dus inderdaad de definitieve vorm van de betonvloer, met het vriesleidingsysteem enz. Dit is allemaal nog wat experimenteel. Daar is echter weinig aan te veranderen, want eigenlijk zijn de tot op heden in Nederland aangelegde banen alle min of meer ex perimenten en daarvan heeft men ook wel enige ge volgen ondervonden. De hear Santema is mei dit ütstel tige wiis. Hy hat him op ien punt forsind, mar hy sil it my net kwea öf nimme, dat ik him der efkes op wiis. Hy hat n.l. ünder- steld, dat de Iisbaen Blekerstrjitte fordwine moast. By myn witen is dat net it gefal. Soe dat al sa wêze, dan soe de Wethalder fan Iepenbiere Wurken stoute idéen krige hawwe yn de leste pear dagen, mar dêr sjoch ik him net foar oan. De iisbaen yn de Blekerstrjitte bliuwt dus bistean. De hear Santema seit: Der bliuwe fragen oer. Nou sille wy nea birikke kinne, dat der gjin fragen oer- bliuwe. Ik leau allinnich, dat wy yn in bipaelde situ- aesje sizze moatte: Doare wy it risiko to nimmen Syn ütstel om de saek trije wike üt to stellen haw ik yn it kader fan dit bitooch al sa goed mooglik biandere en ik woe graech hearre, hoe't de Rie der straks op reagearret. De heer Spiekhout heeft dus ook over koeltechnische en ijstechnische eisen gesproken. Hij heeft er op ge wezen, dat er in Nederland nog niet zo bar veel ervaring met het aanleggen van ijsbanen is en dat er verschil lende systemen zijn. Hoe dat chloor-calcium op de sta len leidingen inwerkt, weet ik niet, maar, naar mede gedeeld wordt, wordt de agressiviteit van deze stof voldoende opgevangen; dat zou absoluut verzekerd zijn. Ook de vraag van de heer Spiekhout: Is de Friwo in staat dit ijstechnisch te beheersen, heb ik reeds beant woord. Ik hoop, dat de gedachte die ik heb gelanceerd, weerslag in de Raad mag vinden. De heer Spiekhout zegt ook: Het argument „spoed" is niet doorslaggevend. Het is echter zeer de vraag, of, als de nieuwe veemarkt eenmaal in gebruik is geno men, het deel van de hal, waarin de ijsbaan komt, nog een half jaar buiten gebruik gesteld kan worden om deze vloer aan te leggen. Ik wil niet zeggen, dat het op het ogenblik een zaak is van „nu of nooit" (die woor den zijn al eerder gebruikt); dat „nu" wordt altijd later. Wel is de tijd inderdaad krap gemeten en het zou natuurlijk plezierig zijn, als de kunstijsbaan bij de manifestatie in september klaar zou zijn. Deze om standigheid is op zichzelf niet essentieel. Maar iets an ders is, dat, als de manifestatie is afgelopen, de nieuwe veemarkt gaat draaien. En dan kun je het de beestjes niet meer aandoen ze een half jaar uit de hal te sturen, want dan hebben ze het idee gehad: nu komen we in een prachtig mooie nieuwe hal en dan stuur je die varkentjes enz. nog maar een tijdje de hei op. Ik dacht, dat dat ook een teleurstelling betekende en hoewel het geen kiezers zijn, mag de Raad dat toch wel in zijn oordeel betrekken. De heer Spiekhout maakt nog een opmerking over de accommodatie voor het publiek. Hij heeft wel begre pen, dat wij op het ogenblik te dien aanzien van oor deel zijn, dat we de ontwikkeling in ieder geval moeten aanzien. De ruimte rond de baan is voldoende om een bescheiden aantal bezoekers 2000 of 3000 op te vangen en dat kan voorshands voldoende zijn. Er zijn steden, waar men een bezoekersaccommodatie van 15000 heeft gemaakt en waar al met al nog geen 3000 gezeten hebben. Dat is natuurlijk ook wat zuur, dat moet men niet doen. Maar waar we misschien wel be hoefte aan zouden kunnen hebben dat kan ik met de heer Spiekhout eens zijn is de mogelijkheid van een verplaatsbare accommodatie die dus ook op andere plaatsen kan worden aangewend. De heer Kamstra heb ik, geloof ik, wel beantwoord. Ik hoop, dat ik ook de heer Jellema met mijn mede deling over de bereidheid om deskundig advies in te winnen, heb beantwoord en daarmee geloof ik, dat ik aan het eind van mijn beantwoording ben gekomen. Ik zou er natuurlijk nog lang en breed over kunnen filosoferen, maar ik vraag de Raad alleen maar op basis van het gedane voorstel het College in de gele genheid te stellen voort te werken en doe tegelijkertijd van mijn kant de toezegging, dat wij, als er kritische vragen betreffende de technische aspecten openblijven, ook als de Raad de zaak overigens volledig goedkeurt, te dien aanzien inderdaad bij de Raad terug zullen komen. Ik hoop, dat de Raad daarmee akkoord kan gaan. De heer Van der Schaaf (weth.): Na de uitvoerige beantwoording van mijn collega kan ik wel heel kort zijn. De technische kwesties die hier aan de orde zijn gekomen, hebben uiteraard een onderwerp van diep gaand overleg uitgemaakt bij onze diensten en ook daarbuiten bij verschillende technische deskundigen die geraadpleegd zijn. En dan kan ik wel zeggen, dat men van het eerste stadium tot het stadium, dat nu is bereikt, telkens tot iets beters is gekomen en dat men nu naar mijn mening op een punt is aangeland, waar op de risico's die in technisch opzicht aan dit project zijn verbonden, hoewel niet geheel en al uitgesloten zijnde dat zou te veel gezegd zijn tot aanvaard bare proporties zijn teruggebracht. Ik meen in de woorden van de heer Bootsma te hebben mogen be luisteren, dat ook zijn standpunt is, dat hier altijd wel enige risico in zal blijven zitten, maar dat het toch wel een aanvaardbaar risico is. De heer Heidinga heef een aantal gespecificeerde punten genoemd. Hij heeft gezegd, dat de opsluiting van het buizennet in de betonvloer hem nogal riskant leek en hij heeeft daarbij gewezen op de grote tempera tuurverschillen van misschien wel 15 graden. Ik wil daartegenover wijzen op het feit, dat een betonbaan in de open lucht nog wel veel grotere temperatuurgangen zal moeten doormaken van vriezen tot een zeer hoge warmtegraad in de open zon. Alleen zullen die con structies misschien niet zijn berekend op intemitterend gebruik. Het risico op het punt van spanningen echter tengevolge van temperatuurverschillen is in deze hal kleiner dan in een baan in de open lucht. Spanningen van grote temperatuurgangen, die wel eens kunnen op lopen tot plm. 25 graden, zijn in deze hal niet mogelijk. Dat mest, urine, lekolie van auto's e.d. op de vloer zul len komen, is inderdaad een punt de heer Jellema heeft daarop gewezen dat bijzondere aandacht zal moeten hebben; we zullen er rekening mee moeten houden, dat deze banen zo nodig na gemaakt gebruik worden gereinigd. Van mest en urine is dat goed denk baar en ik dacht, dat men tegenwoordig ook wel over oplosmiddelen voor olie beschikt. Olie is naar goed op trottoirs en op beton, maar de moderne middelen bie den op dat punt toch ook wel weer uitkomst. De heer Heidinga heeft de corrosie van buitenaf nog genoemd. Het zou mogelijk kunnen zijn, dat de deklaag van beton van bovenaf gerekend tot het metaal van de buizen misschien niet dik genoeg is en dat er door haar scheurtjes corrosie zou kunnen optreden. Ik geloof, dat we hier zijn op het terrein van de betonexperts en ik heb uit het overleg dat we tot nog toe hebben gevoerd in interne kring en daarbuiten, niet de indruk gekregen, dat dit bezwaar van dat gewicht is, als de heer Hei- 15 dinga heeft gezegd. Het zou een vraag kunnen zijn, maar ik geloof, dat ik uit het overleg, dat we gevoerd hebben, de eindconclusie mag trekken, dat ook dit risico aanvaardbaar is. De heer Spiekhout heeft de corrosie van binnen uit ter sprake gebracht. Ook daarover is gedetailleerd over leg geweest; men denkt aan de koelvloeistof een anti- corrosiemiddel toe te voegen. Met een deskundig bedrijf hier in de stad is op dat punt overleg gepleegd en dit bedrijf heeft zelfs daarvoor zijn service aangeboden, ook voor het controleren en op peil houden van het anti-corrosiemiddel. De langdurige ervaring die dit be drijf heeft met de toepassing van een anti-corrosie middel, wettigt eigenlijk wel de hoop, dat men dit pro bleem onder de knie krijgt. De verwarming van de ondervloer vormde ook voor de heer Heidinga nog even een specifiek pi-obleempje. Die verwarming heeft overigens toch wel een bepaald duidelijk voordeel. Want wanneer de ondervloer te zeer gekoeld zou worden en dus de koude te diep in de grond zou doordringen, bestaan er bepaalde gevaren voor de onderliggende drainering en misschien zelfs zouden er, als de koude te diep zou doordringen, bijv. 1 m, span ningen op de koppen van de funderingspalen die de stijlen dragen, kunnen optreden. Het is een vrij geluk kige omstandigheid, dat dit door het iets verwarmen van de betonnen ondervloer kan worden tegengegaan, zodat de gevaren die daar zouden zijn te duchten, kun nen worden ondervangen. Ik geloof daarom, dat dit wel een goede vooruitgang van het plan is, al moet ik de heer Heidinga toegeven, dat het geheel dan wel een merkwaardig geval wordt: men gaat boven bevriezen en onder een beetje verwarmen. Nu is die verwarming beneden niet van permanente aard; die kan zeer tijde lijk zijn. Ik noem deze bijzonderheden om aan te tonen, dat er toch echt wel met grote zorg aan de technische problemen wordt gewerkt. Ik wil mij niet een woord van gezag hierover aanmeten, maar ik kan de Raad alleen mededelen, dat bij mijzelf toch wel een grote mate van vertrouwen bestaat in de wijze, waarop zowel de heer Woudstra, die ook openstaat voor ideeën die van andere zijde worden gelanceerd, als onze dienst van Openbare Werken, die zich in hoog tempo een grote mate van moeite getroostte, deze problemen benaderen. Zij besteden grote zorg aan deze zaak, omdat zij ten slotte ook van oordeel zijn, dat hun deskundigheid hier mee gemoeid is. Wanneer deze heren deskundigen dan zeggen, dat hier tenslotte altijd een zekere mate van risico overblijft, dan kan men dat alleen maar waar deren om de eerlijkheid, waarmee zij dat zeggen. Aan de andere kant moet men, geloof ik, een zekere dosis risico kunnen nemen, want anders zouden dergelijke projecten, ten aanzien waarvan maar een zeer geringe ervaring disponibel is, niet kunnen worden uitgevoerd. En wanneer dan tenslotte de heer Jellema er op aandringt, evenals verschillende andere leden, nog eens een deskundige op het gebied van ijsbaaninstallaties te raadplegen, dan sluit ik me gaarne aan bij de opmer king van mijn collega Tiekstra, die zeidc, dat dat wel in overweging zou kunnen komen en ik zou mij ook bij hem willen aansluiten, waar hij zegt, dat dit het gevoel van onzekerheid, dat misschien hier en daar t.a.v. technische details nog bestaat, kan wegnemen. Met deze korte opmerking zou ik willen volstaan, omdat ik toch niets meer tegenover de deskundige op merkingen van verschillende zijden kan stellen. De heer K. J. de Jong: Aan de hand van wat ons door het College geantwoord is, kan ik zeggen, dat wij uiteindelijk nu tot een beslissing moeten komen. Wij hebben echter nog wel enkele opmerkingen, om te be ginnen met betrekking tot de eerste vraag die ik ge steld heb over het overleg tussen het College van B. en W., in casu de Wethouder, met het College van G.S. Ik heb nu van de Wethouder de indruk gekregen, dat dit betreft een eventuele financiële bijdrage van de Pro vincie, die er misschien in de toekomst nog wel in zit voor Leeuwarden. Wanneer de voorrang van Heeren veen eventueel niet gerealiseerd zou worden, dan zou men de vraag kunnen stellen: Zou een beetje uitstel voor ons in dat geval niet betekenen, dat dit dan jaar in jaar uit voor ons financiëel nog wel wat kan op leveren? Ik meen niet, dat de Gedeputeerde zich vast gelegd heeft door te zeggen, dat het alleen een kwestie van voorrang is. Het is niet de een alles en de ander niets. Ik zou willen vragen: Is het niet de moeite waard alsnog eens ter zake een poging te wagen? Een tweede punt betreft de financiële vraagstukken die ik aan de orde gesteld heb en waar de Wethouder op geantwoord heeft. Ik heb inderdaad de indruk ge kregen, dat hij het van een andere kant benadert dan ik. Ik ben misschien een beetje voorzichtig geweest en de Wethouder m.i. wel een tikje optimistisch. Ik heb er oog voor, vooral als je omgeven bent met en thousiasme om deze zaak te laten slagen. Ik ben dan ook, al valt het straks tegen, geneigd een heel eind met U mee te gaan. Ik wil het voorstel op een verschil in financiële benadering toch eigenlijk niet laten strui kelen. Ik heb van mijn kant wel duidelijk laten voelen, dat ik het anders benader dan U. Ik sta hier een tik keltje sceptisch tegenover met betrekking tot tal van vraagstukken; ik houd daar nu alleen het punt van het technische probleem van over; dat kan ik niet vol doende bekijken. Daaromtrent heb ik ook na de uiteen zetting van de kant van het College niet voldoende zekerheid gekregen. En nu kunt U wel zeggen: Geef ons dat vertrouwen maar vanavond, dan zullen we het wel prachtig in die richting leiden, dat het overleg na derhand gevoerd kan worden, maar persoonlijk heb ik de indruk, dat ik dan de zaak omkeer. Ik zou er meer voor gevoelen om dat overleg in de komende drie we ken te voeren; daarna kunnen B. en W. dan de deskun dige adviezen die zij nu misschien wel hebben, maar die wij niet gezien hebben, overleggen. Die zaak is nu per slot van rekening vanavond pas een uurtje vóór de vergadering in laatste fase besproken in de Com missie Openbare Werken, waar de leden van de Raad die niet in die commissie zitten, niet anders kennis van hebben kunnen nemen dan staande deze vergadering. Ik vind het voor een zaak van zo'n grote importantie toch wel van belang, dat wij deze zaak tot en met door hebben, ook gezien de grote risico's die er aan vast zitten. Wanneer het in de toekomst in technisch opzicht een mislukking zou worden, dan wil ik graag voor mezelf het gevoel hebben, dat wij deze beslissing zeer doelbewust hebben genomen. Nu heb ik het ge voel, met alle respect voor wat U hier gepresteerd heeft in de korte tijd van voorbereiding, dat dit toch eigen lijk te overhaast gaat. En ik zou, wanneer er een voor stel komt in de geest als door de heer Santema be doeld, bij voorbaat willen zeggen, dat ik mij daar bij aansluit en de heer Spiekhout heeft ook in die richting gesproken. Verder heb ik met betrekking tot wat ik t.a.v. de zondag heb gezegd, geen positief antwoord gekregen. Ik kan me begrijpen, dat de Wethouder het zo niet kan toezeggen, maar in verband daarmee zou ik dan een voorstel willen indienen, waardoor de Raad zich in ieder geval daarover kan uitspreken. Het luidt: „Voorstel tot het bepalen, dat de kunstijsbaan op zon dag niet voor het houden van grote manifestaties ge opend mag zijn." Het derde punt dat naar mijn mening ook niet vol doende beantwoord is, is de discriminatie die volgens mij bestaat t.a.v. de gewone burgers van Leeuwarden, door bepaalde privileges aan de leden van Tjallinga te verlenen. Met betrekking tot een zo grote investering vind ik die discriminatie niet op haar plaats. En ik zou ook te dien aanzien een voorstel willen indienen, n.l. dit: „Voorstel tot het bepalen, dat aan de leden van de IJsclub Tjallinga bij het gebruiken van de kunstijsbaan geen financiële privileges mogen worden toegekend." Dan kan de Raad zich ook daarover uitspreken. Wan neer deze twee voorstellen een positieve oplossing zou den kunnen bewerkstelligen en we met betrekking tot de technische kwestie alsnog uitstel zouden kunnen krijgen, dan ben ik in principe genegen B. en W. te volgen, maar dus na drie weken, nadat wij hier meer over te horen gekregen hebben. Ik geloof, dat wij op deze avond niet een concrete, definitieve beslissing over dit voorstel moeten nemen. Ik ben daarover naar mijn mening te weinig geïnformeerd. Ik zou alsnog deze beide voorstellen onderwerp van discussie willen laten uitmaken en wanneer deze zouden zijn aangeno men, dan wordt het ons gemakkelijker gemaakt. Wor den ze verworpen, dan wordt het dus voor ons vrij

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 8