2
Sub C.b.
De heer Bootsma: Dat B. en W. voorstellen het ver
zoek om de Politieverordening te willen wijzigen, voor
kennisgeving aan te nemen, omdat de Bouwverorde
ning hier reeds in zou voorzien, doet een beetje vreemd
aan, want de strekking van de Bouwverordening is,
meen ik, toch wel iets anders dan die van de Politie
verordening. En de vraag is, in hoeverre een bepaling
die wel in de Bouwverordening staat, enig effect zou
kunnen sorteren, wanneer men werkelijk datgene, wat
de adressant verzoekt, wil nastreven. Ik geloof, dat
het toch wel dienstig is, dat wij van het College horen,
of het meent, dat op dit punt maatregelen getroffen
dienen te worden en, zo ja, of men denkt, dat de be
paling in de Bouwverordening wel het gewenste effect
zal kunnen sorteren. Ik geloof, dat deze vraag in eer
ste instantie gesteld dient te worden.
De heer Van Balen Walter: Ik wil mij aansluiten bij
wat de heer Bootsma heeft gezegd. Ik zou van U graag
willen weten, of het feit, dat U adviseert dit adres
voor kennisgeving aan te nemen, inhoudt, dat U meent,
dat wat de heer De Bruin in de Politieverordening op
genomen zou willen zien, er op het ogenblik reeds
in staat. Zou dat het geval zijn, dan is mijn tweede
vraag deze: Wordt er dan aan dit punt wel de hand
gehouden, omdat ik uit het verzoek van de heer De
Bruin meen te mogen opmaken, dat volgens hem deze
gevaarlijke punten aan de openbare weg wel degelijk
bestaan.
De heer Kingma: Ik zou mij hierbij graag aanslui
ten. Ik zou eigenlijk ook willen vragen, of de Bouw
verordening ik meen n.l., dat boven deze paragraaf
van de Bouwverordening staat: „gaat in op datum van
inwerkingtreding" wel geldt voor eventuele scherpe
punten, die vóór die tijd aanwezig zijn en dat is na
tuurlijk het grootste gedeelte.
De heer Van der Schaaf (weth.): De adressant de
heer De Bruin vraagt, in de Algemene Politieverorde
ning een bepaling op te nemen tegen het door hem
geconstateerde euvel. B. en W. hebben daarop geant
woord, dat er in de Bouwverordening en wel in artikel
86, voorschriften zijn, die hetzelfde beogen en die voor
schriften houden dus in een verbod aan de openbare
straat of aan het openbaar vaarwater, aan een gevel,
muur, schutting of andere afscheiding te plaatsen of
te hebben punten glasscherven of andere stekende of
snijdende voorwerpen ter hoogte van ten minste 2
meter boven de straat of de hoogste waterstand, uit-
steekijzers, haken, latten, etc. en andere uitstekende
voorwerpen, die alszodanig aan het bouwwerk vreemd
zijn. De bepaling die de adressant beoogt tot stand te
brengen, is in het geheel van het gemeentelijke ver
ordeningenbestand wel aanwezig en op grond van de
Bouwverordening kan dus ook worden opgetreden. Ik
geloof niet, dat het nut heeft daarnaast in de Politie
verordening nog bepalingen van dezelfde strekking op
te nemen. Het gaat er n.l. niet om, dat er geen bepa
lingen zijn, maar het gaat om het effect van die bepa
lingen en wat de praktische uitwerking is.
Daarover ook nog een enkel woord. Het tweede lid
van artikel 86 bepaalt, dat het verbod niet van toepas
sing is, voor zover wordt gehandeld met vergunning
van B. en W. en de daarbij door hen gestelde voor
waarden in acht worden genomen. Nu gebeurt het in
een aantal gevallen, dat bij de aanvraag om een bouw
vergunning wordt overgelegd een gedetailleerde teke
ning, waarop soms ook voorkomen puntige afscheidin
gen op muurtjes, hekken etc. Als de bouwvergunning
wordt verleend zonder dat wijzigingen worden geëist,
mag de betrokkene geacht worden de vergunning te
hebben, die hij vraagt op grond van de bouwtekening.
Wij moeten aannemen, dat zo voor een aantal gevallen
in het verleden vergunningen, toestemmingen of ge
dogen tot stand zijn gekomen. Ik denk nu speciaal aan
zaagtanden van ijzer, die op muurtjes voorkomen etc.
Daar staat tegenover, dat ik mij ook nog andere din
gen kan indenken, n.l. een muurtje, aan de bovenkant
voorzien van puntige glasscherven, die ook wel op teke
ningen zullen zijn voorgekomen. Al met al is het een
enigszins onduidelijke toestand, als we het geheel van
de stad overzien. In een aantal gevallen en waar
schijnlijk niet een zo klein aantal moeten we aan
nemen, dat de betrokkenen vergunning hebben of ge
acht mogen worden vergunning te hebben van B. en
W., en dat zal voornamelijk het geval zijn bij het heb
ben van puntige hekjes of punten op ijzeren hekjes, die
in vroeger tijd wel werden gemaakt. Dat verliest zich
voor een groot deel in de historie.
Het hebben van draden langs hekken is inderdaad
in principe niet toegestaan, maar aan de andere kant
is het mij persoonlijk bekend ik weet niet, of het
aan het College bekend is dat een aantal mensen,
om de baldadigheid van de jeugd toch enigszins tegen
te gaan, in arrenmoede maar een scherpe draad aan
de buitenkant van hun eigendom plaatsen. En wat is
nu de controle daarop en hoe werkt deze in de prak
tijk? Af en toe gaat een ambtenaar van de dienst van
Bouw- en Woningtoezicht, wiens oog daarop valt, daar
wel eens met de mensen over praten en zegt hun dan,
dat ze dat moeten veranderen; soms ook komt er een
klacht binnen bij de dienst van Bouw- en Woningtoe
zicht en dan wordt die klacht in behandeling genomen:
men gaat erheen en ook dat leidt in sommige gevallen
tot verwijdering van de scherpe punten. Maar er blijft
een aantal gevallen over, waarin niet helemaal is na
te gaan, of de vergunning die artikel 86, sub 2, be
doelt, aanwezig is ja dan neen. Het is niet wel doenlijk,
gezien de bezetting van de dienst van Bouw- en Wo
ningtoezicht, dat overal stelselmatig controle wordt
uitgeoefend op de aanwezigheid van deze punten. In
incidentele gevallen valt de aandacht er op; in andere
gevallen wordt de aandacht door klagers erop geves
tigd en zo werkt dit alles. Ik wil er nog bij zeggen,
dat dit enigszins onduidelijk is en blijft, maar dat dit
toch een punt is, waaraan men iets kan doen.
Voor zover het het beleid van de politie raakt, zou ik
het graag aan de Voorzitter van de Raad willen over
laten zich in de voortzetting van dit betoog uit te spre
ken over de vraag, of het mogelijk is, dat de politie ook
in meerdere mate dan tot nu toe het geval is, toeziet
op het euvel, waarop de heer De Bruin de aandacht
vestigt.
De Voorzitter: Ik heb van mijn kant nog een paar
vragen te beantwoorden en enkele opmerkingen te ma
ken. Er is gevraagd en ik geloof niet, dat de heer
Van der Schaaf dit met zoveel woorden heeft beant
woord of de strekking van de Bouwverordening
toch niet een andere is dan die van de Politieverorde
ning en of, als hier inderdaad met een strafbepaling
moet worden opgetreden, een dergelijke bepaling dan
niet eerder thuishoort in de Algemene Politieverorde
ning dan in de Bouwverordening. Daarop zou ik willen
zeggen, dat de vraag, of nu een strafbepaling in de
ene of in de andere verordening staat, juridisch toch
niet van belang is. De bepaling in de Bouwverordening,
zoals die zopas door de heer V. d. Schaaf is vermeld,
is ook onderworpen aan een strafsanctie. In artikel 140
van de Bouwverordening staat onder het hoofd „Straf-
en slotbepalingen": „Het handelen, waaronder is te ver
staan zowel het doen als nalaten in strijd met de be
palingen dezer verordening wordt, voorzover daarte
gen geen straf is bedreigd in de Woningwet, gestraft
met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geld
boete van ten hoogste f 300,
De verbodsbepaling van artikel 86 heeft in dit arti
kel 140 dus een strafsanctie en ik mag herhalen: Hier
mee is dus de mogelijkheid geschapen om ook langs
strafrechtelijke weg tegen overtreding van de bepaling
van artikel 86 op te treden. De dienst van Bouw- en
Woningtoezicht is de eerst aangewezen dienst om te
zorgen, dat de Bouwverordening nageleefd wordt, maar
dat neemt niet weg, dat het ook, wanneer er algemene
bepalingen in de Bouwverordening zijn, die onder het
toezicht van de politie gebracht kunnen worden, geen
bezwaar is, dat de politie in zoverre een wakend oog
heeft en meezorgt, dat zekere bepalingen worden na
geleefd, en ik ben van mijn kant bereid ook dit punt
met de commissaris van politie te bespreken, hoewel
dat mag ik er wel aan toevoegen mijn indruk be
paald niet is, dat hier nu in onze gemeente van een
heel grote misstand kan worden gesproken, waartegen
zeer krachtig dient te worden opgetreden.
Dan heeft de heer Kingma nog een vraag gesteld,
3
die ook op juridisch terrein gelegen is. Hij heeft n.l.
gezegd: de Bouwverordening is van latere datum dan
vermoedelijk een aantal punten aan bouwwerken, op
hekken e.d. De Bouwverordening geldt in het algemeen
vanaf de datum van inwerkingtreding; hoe komt het
nu met de punten enz., die van voor die datum al be
staan? Het antwoord daarop is eenvoudig: in artikel
107 van de Bouwverordening wordt het meergenoemde
artikel 86 van toepassing verklaard. Ook de punten,
glasscherven enz., die dateren van vóór de inwerking
treding van de Bouwverordening, zijn onderworpen aan
artikel 86, maar ik mag dan verwijzen naar hetgeen
de heer Van der Schaaf heeft gezegd: het tweede lid
is natuurlijk ook daarop van toepassing, is in de aller
eerste plaats zelfs daarop van toepassing en daarbij is
dus de onduidelijkheid, waarover de heer Van der
Schaaf heeft gesproken. Ik meen van mijn kant met
deze opmerkingen te mogen volstaan. Mag ik dan vra
gen, of iemand van U over dit punt in tweede instantie
het woord verlangt?
De heer Bootsma: In het laatst van de beantwoor
ding van mijn vragen heb ik gemeend te beluisteren
datgene wat ik graag van die kant van de tafel zou
willen horen, n.l. dat B. en W. ook van mening zijn,
dat op dit terrein in deze gemeente geen grote misstan
den voorkomen, dat dus het belang van deze zaak niet
van dien aard is, dat U meent, dat daar stringenter
togen opgetreden zou moeten worden dan normaliter
aan de hand van de Bouwverordening plaats vindt en
ook de praktijk mogelijk maakt. Wanneer werkelijk de
Bouwverordening op deze wijze gehanteerd zou wor
den en door de politie of door welke instantie dan ook
nagegaan zou worden in hoeverre de oudere bouwsels
in deze gemeente al dan niet aan één of meer van de
bepalingen der Bouwverordening zouden voldoen, dan
zouden we eigenlijk wel een stille sanering van de stad
bereiken en dat zal zeker de bedoeling niet zijn. Ik ge
loof, dat de zaak dan overigens hiermee van mijn kant
ook wel voldoende belicht is.
De hear Boomgaardt: Ik leau, dat it gewoan de
kwesje is: hoe slim is dizze sack? Hwant as it slim
is, dan leau ik, dat it ek it béste is der tsjin op to tre
den. En hwat dat bitreft, soe ik it wol in ding fan bi-
lang fine, dat de polysje, eventueel de G. en G.D., üs
advisearre yn dizze saek en it Kolleezje noch ris in
preadvys joech oer dit rekest. Ik wol wol earlik wêze:
de hear Bootsma en ik sitte dermei, hwant wy hawwe
beide fan dy punten op üs hek, mar it kin wêze, dat it
net sa slim is, hwant by üs jildt noch de Polysjefor-
oardering en ek de Bouforoardering fan Ljouwertera-
diel (Laitsjen). Mar as it wurklik sa slim is, dan leau
ik, dat it ek forstanniger is, dat wy it allegearre witte
en dat ek de boargerij it wit. Ik mien, dat der dan ek
wol hwat op to rédden wêze sil. As de hear Van der
Schaaf seit: It is minoftomear dubieus, oft der ta-
stimmingen foar jown binne, dan soe ik sizze: Lit it
Kolleezje of de Rie dan de eventuele tastimmingen
ynlüke.
De heer Van tier Schaaf (weth.): Ik zal het op me
laten inwerken. (Gelach).
De Voorzitter: Ik heb ook niet veel te zeggen. De
indruk van het College is stellig niet, dat hier van een
ernstige misstand sprake is en ik geloof ook niet, dat
er reden is de Raad nog nader van preadvies te dienen.
Ik zou U willen voorstellen B. en W. die opdracht ook
niet te geven en ik blijf dus namens het College bij het
voorstel om dit verzoek af te wijzen.
De Raad besluit overeenkomstig het voorstel van B.
en W. om dit verzoek af te wijzen.
Punt 3 (bijlage no. 83).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
kunt 4a (bijlage no. 87).
De alfabetische voordracht luidt:
1. Mej. J. Cieraad;
2. G. Kuipers.
Benoemd wordt mej. Cieraad, met 25 stemmen (de
heer Kuipers 7 stemmen).
Punt 4b (bijlage no. 86).
De voordracht luidt:
De heer N. Huppes.
Benoemd wordt de heer Huppes, met alg. stemmen.
Punt 4c (bijlage no. 90).
De aanbeveling luidt,
la. A. J. Feddema;
b. B. J. Gros;
2a. J. de Wilde;
b. J. Tullener.
Benoemd worden: de heer Feddema, met 30 stem
men de heer Gros 2 stemmen) en de heer De Wilde,
met alg. stemmen.
Punt 4d (bijlage no. 100).
De voordracht luidt:
1. Mr. W. Brouwer;
2. J. P. Reehoorn.
Benoemd wordt de heer Mr. Brouwer, met alg. stem
men.
Punt 4e (bijlage no. 94).
De aanbeveling luidt:
la. S. v. d. Knoop;
b. A. Runia;
2a. W. Koopmans;
b. B. Memerda.
Benoemd worden de heer Van der Knoop, met 28
stemmen (de heer Runia 4 stemmen) en de heer Koop-
mans, met alg. stemmen.
Punt 5.
Benoemd wordt de heer Mani, met 29 stemmen (de
heer Klijnstra 2 stemmen, 1 stem blanco).
Punt 6 bijlage no. 88).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 7 (bijlage no. 84).
De heer Keuning: Ik wilde een opmerking maken
over het 14e punt van de verkoopvoorwaarden. Ik heb
mij even afgevraagd, waarom de gehele oplevering van
de betreffende landerijen hier afhankelijk is gesteld
van de medewerking van de pachter. Was het niet
eenvoudiger geweest, dat men ze inclusief de pacht
had overgenomen en ze dan later uit de pacht had ge
nomen Waarom zijn deze voorwaarden zo gecon
strueerd
De heer Van der Schaaf (weth.)Deze bepaling is
dat zal de heer Keuning begrijpen niet op ons
voorstel in de serie van bepalingen opgenomen, maar
is een conditie die de verkoper, het O.B.W., pleegt te
stellen. Deze heeft n.l. de gewoonte een gewoonte,
waarover ik mij verder niet in prijzende zin wil uit
laten te stellen: Wij willen als verpachter aan de
pachter een goede afwikkeling van zijn pachtovereen
komst met de volgende verpachter waarborgen en
daarom zegt het O.B.W. dus: Wij willen, dat U met de
pachter tot overeenstemming komt om daarvan de le
vering uiteindelijk afhankelijk te stellen. Ik vind, dat
men het ook wel zou kunnen overlaten aan de pacht-
rechter, want de positie die de pachter in het pacht-
recht heeft, is voldoende gewaarborgd. Nu heeft deze
voorwaarde echter in de praktijk van een aantal ge
vallen tot geen bijzondere moeilijkheden geleid en daar
om hebben wij dan ook gemeend ze in dit geval te kun
nen accepteren. Maar ik wil U erbij zeggen, dat ik de
conditie zelf niet bewonder.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punten 8 en 9 (bijlagen nos. 93 en 95).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.