6
Ik geloof echter, dat men, wanneer we op het voorstel
zouden ingaan en de veemarkt zouden voegen bij de
dienst van het Openbaar Slachthuis, eigenlijk met de
zelfde woorden zouden kunnen zeggen, dat we bij die
tak van dienst want dat is dan een tak van dienst
een tweetal niet geheel gelijk gerichte taken bij el
kaar zouden voegen in één tak van dienst. Wat men
dus bij de ene dienst zou willen afsplitsen, voegt men
weer aan een andere dienst toe. Dit wordt dan ver
dedigd op grond van de steeds sterker naar voren ge
komen veterinaire eisen, maar, mij dunkt, die eisen
kunnen toch zonder meer ook gesteld worden, wanneer
deze markt op andere wijze beheerd wordt dan door het
hoofd van het Slachthuis. Uiteraard heeft het hoofd
van het Slachthuis te maken met de veterinaire kant,
maar uiteindelijk komt men bij de organisatie van de
veemarkt, juist door de omvang en de exploitatiemo
gelijkheden die deze overdekte markt straks biedt, ook
voor andere problemen te staan. Men gaat meer en
meer het accent verschuiven naar de richting van een
commercieel, een zakelijk beheer, los van het veteri
naire toezicht, dat daar éénkeer in de week ook zal
moeten zijn. Ik geloof niet, dat dit nu direct een sterke
kant van de motiveringen is.
U voert aan, dat de voorgestelde combinatie ook in
andere gemeenten voorkomt, zoals Rotterdam, Den
Bosch en Amsterdam. Met evenveel recht valt te zeg
gen, dat in weer een ander aantal plaatsen de vee
markt met andere diensten, in bepaalde gemeenten met
de Reinigingsdienst, in weer een ander geval met Open
bare Werken zelfs, gecombineerd wordt. Rotterdam,
Den Bosch en Amsterdam zijn niet gemeenten, die met
Leeuwarden vergelijkbaar zijn. Rotterdam, Den Bosch
en Amsterdam zijn ten eerste plaatsen van een andere
grootte, maar ten tweede ook plaatsen met een ster
kere binding aan de slachthuizen, omdat juist hun
markten heel sterk leveren aan het Openbaar Slacht
huis. Daardoor is die combinatie veel meer voor de hand
liggend. Op onze markten gaat het veelal om het ge-
bruiksvee. Bovendien valt er t.a.v. de toekomstige ont
wikkeling van het marktwezen, speciaal ook wat het
gebruiksvee betreft, momenteel niet al te veel te zeg
gen. Dat we hier een sterke verschuiving zouden krij
gen van de verhandeling van verbruiksvee naar slacht
vee en dan speciaal voor ons eigen Slachthuis, ligt, ge
loof ik, nu niet direct in de lijn van de verwachting,
een verwachting, die overigens ook niet in deze raads-
brief tot uiting komt. Nu zegt men, dat de veeartsenij-
kundige facetten de directeur van het Slachthuis is
immers tevens hoofd van de Keuringsdienst voor Vee
en Vlees en beschikt over de vereiste deskundigheid
in de leiding van de veemarkt geïncorporeerd worden.
Ik geloof echter, dat bij de huidige situatie, waarin
ook de directeur van het Slachthuis, in zijn functie van
keuringsarts, met de veemarkt te maken heeft, deze
dingen toch ook zeker niet op de achtergrond geraken,
althans het is mij niet bekend, dat hierover werkelijk
gegronde klachten zijn binnengekomen. Er wordt naar
voren gebracht, dat het beter zou zijn hier de commer
ciële administratiemethode in plaats van de huidige
kamaralistische methode, toe te passen, dus een tak
van dienst volgens artikel zoveel van de Gemeentewet
te creëren. Bij de methode die door het College wordt
voorgestaan, zou dit moeten geschieden door het be
heer van de veemarkt aan de bestaande Markt- en
Havendienst wat dan wel geen tak van dienst is
te onttrekken en onder te brengen bij het Openbaar
Slachthuis. Men gaat hier dus eigenlijk het aantal tak
ken van dienst beperken. Men zegt hier: dan behoeft
er dus geen nieuwe tak van dienst te worden gecre-
eerd. Ik vraag me af, of het werkelijk een voordeel is,
wanneer men het aantal takken van dienst gaat be
perken, door elders weer verschillende taken bij
elkaar te voegen. Dat kan in bepaalde gevallen
zelfs averechts werken. Ik zie tenminste nog niet,
dat dit noodzakelijk is, want wanneer men op
dit stramien doorborduurt, zou men op een be
paald moment kunnen zeggen We hebben maar
één tak van dienst en dat is zonder meer het
gemeentelijk beheer en dan heeft men het dus weer
in de algemene dienst terug. Ik geloof, dat dat wel het
extreme geval zal zijn, maar ik meen toch dit geluid
wel even te moeten laten horen. Dan wordt mis
schien min of meer ter verdediging van dit voorstel
gesteld, dat na het onttrekken van de veemarkt aan de
Markt- en Havendienst deze laatste nog voldoende
recht van bestaan behoudt. Ik geloof ook niet, dat to
tale afschaffing van die dienst nu direct wenselijk zou
zijn, evenmin als het onderbrengen van de wijkmark-
ten en het beheer van de Beurs bij het Slachthuis,
maar of de Markt- en Havendienst niet een bloedarme
dienst gaat worden, is toch eigenlijk wel sterk de
vraag.
Al met al geloof ik, dat, hoewel hier een groot aantal
motieven naar voren wordt gebracht, dit alles toch
eigenlijk met elkaar nog niet voldoende zwaar is, als
wij niet een nadere motivering van het College krij
gen, die misschien op een geheel ander vlak ligt. Ik
kan me niet aan de indruk onttrekken, dat hier, voor
dat wij met U mee zouden willen en kunnen gaan, over
de werkelijke achtergronden van dit voorstel toch nog
wel het een en ander te zeggen zou zijn, wat ik dus
ook graag van Uw kant tegemoetzie. Ook over de
mening van de raadscommissie zou ik graag iets ver
nemen. In de raadsbrief staat, dat de commissies van
bijstand voor het Openbaar Slachthuis en voor de
Markt- en Havendienst en dat is nu toevallig wel
een tweetal commissies, maar met dezelfde leden
gehoord zijn, maar omtrent de mening van deze com
missies blijkt uit de stukken in elk geval niets. Me
dunkt, dat het, waar dit een commissie van bij
stand is, wel belangrijk is om bij het nemen van een
dergelijk vérstrekkend besluit toch ook rekening te
houden met het oordeel van deze commissie. En voor
zover mogelijk, zou ik dat dus ook graag nog willen
vernemen. Ik geloof, dat het, wanneer het hier louter
om zaken ging, wellicht een klein beetje eenvoudiger
zou liggen, maar uiteindelijk hebben wij hier te maken
niet alleen met zaken, maar ook met mensen, die bij
deze diensten betrokken zijn, en juist dit punt komt in
Uw raadsbrief wel heel erg op de achtergrond. Ik
meen dan ook, dat het voor de Raad toch wel wense
lijk zou zijn ook t.a.v. die punten nader door U te wor
den geïnformeerd.
De heer Van Balen Walter: Het spijt me, dat ik
hierop moet zeggen, dat ik niet bepaald onder de in
druk ben gekomen van de motivering in deze raads
brief en dat ik zeer ver met de woorden van de heer
Bootsma akkoord ga. Ik vind ook, dat de motivering
voor de verandering die U voorstelt, toch bepaald zwak
is. Het feit, dat wij hier een nieuwe veemarkt gaan ex
ploiteren, is naar mijn mening niet een motief om dit
beheer aan een andere instantie op te dragen dan de
tegenwoordige, omdat ik meen, dat datgene wat die grote
re veemarkt dan eventueel in haar exploitatie zou mee
brengen, bepaald niet op het veterinaire vlak ligt. En
ik zie dan ook niet in, waarom nu uitgerekend een ve
terinair iemand dit eventueel gevarieerder beheer zou
moeten en kunnen voeren. Ik ben het met de heer
Bootsma eens, dat we hier behalve met een zakelijk-
ook te maken hebben met een persoonlijk punt. Het
spreekt vanzelf, dat onze tegenwoordige functionaris,
die ook nauw betrokken is bij de voorbereidingen van de
nieuwe veemarkt, zich een taak ziet ontnomen, waarop
hij zich misschien voor de toekomst al heeft verheugd
en ik meen, dat, als men een dergelijke teleurstelling
aan een hoofdambtenaar en in het algemeen aan amb
tenaren gaat bereiden, er toch wel zeer zwaarwichtige
argumenten voor moeten gelden. Deze argumenten heb
ik in de raadsbrief bepaald niet gevonden.
Als een klein punt meen ik ook nog te moeten op
merken, dat Uw voorstel de Gemeente ook nog extra
geld zou moeten kosten, omdat U tevens voorstelt het
salaris van de directeur van het abattoir, aan wie de
dienst van de veemarkt eigenlijk wordt toebedeeld, te
verhogen. Ik neem aan, dat het blijven van het beheer
bij de tegenwoordige functionaris niet een dergelijke
consequentie inhoudt. Dit is m.i. nog een argument te
meer om dit voorstel niet te doen, in elk geval om het
met de nodige reserve tegemoet te treden. En dan ben
ik het met de heer Bootsma eens, dat er dan toch wel
heel andere motieven moeten zijn, die in deze raads
brief niet naar voren komen en die voor mij dan even
tueel de reden zouden kunnen zijn om met Uw voorstel
akkoord te gaan.
De heer Kanistra: Dit voorstel heeft ook onze fractie
enige zorg gebaard, omdat hier van de Raad een be-
7
slissing wordt gevraagd over twee belangrijke punten
en één van de punten gaat over de mens. U stelt voor
de nieuwe veemarkt een andere beheersvorm te geven,
los van dc straatmarkten en de andere besognes, waar
mee de Markt- en Havendienst te maken krijgt. En
dan zegt U in Uw voorstel, dat het veterinaire toezicht
als een integrerend onderdeel van de organisatie en de
leiding van de veemarkt moet worden beschouwd. Dat
wordt het niet, maar dat is het altijd al geweest. En
nu kan ik mij indenken, dat de laatste jaren alles wat
werd gedaan of moest worden gedaan, beïnvloed is
door de komende nieuwe veemarkt. De directeur van
het Openbaar Slachthuis die keuringsarts van de vee
markt is, zal dat evenwel niet ervan hebben weerhou
den toch altijd ten volle zijn taak te verrichten. Als
echter het inderdaad belangrijke veterinaire toezicht
als onderdeel van de organisatie en de leiding van de
veemarkt wordt beschouwd, is het dan nodig het ge
heel over te brengen bij een andere dienst? Het lijkt
mij vreemd. Deze veemarkt zal ook voor andere doel
einden worden gebruikt en daaruit blijkt dus duidelijk,
dat het veterinaire toezicht slechts een onderdeel is.
Bij mij komt deswege de vraag op: Is het juist daarom
niet verstandiger deze veemarkt te laten waar ze op
"net ogenblik is en waar men gewend is deze zaken te
organiseren Dat behoeft het veterinaire toezicht niet te
schaden, want het moet mogelijk zijn dusdanige maat
regelen te nemen, dat voor dit onderdeel ook voldoende
toezicht aanwezig is.
De vraag mag ook worden gesteldIs onze veemarkt
nu inderdaad een veterinaire of is ze een economische?
Naar ik meen, verhandelt onze veemarkt in hoofdzaak
gebruiksvee, in tegenstelling met de door U genoem
de veemarkten, waar meer slachtvee wordt verhandeld,
zoals zopas al door een van de woordvoerders is opge
merkt. Mét andere sprekers meen ik, dat de argumen
tatie van het voorstel, dat U ons heeft voorgelegd, zeer
zwak is. Het wordt dus een zaak van goede bedrijfs
voering. En de man die nu een deel van zijn taak moet
overgeven aan een ander, heeft zich daar grondig op
voorbereid. Bij zijn aanstelling in 1949 is hem al aan
gezegd, dat hij zich moest inwerken in de problemen,
verband houdende met de komende nieuwe veemarkt,
en de nieuwe directeur van het Openbaar Slachthuis is
bij diens aanstelling gezegd, dat hij de veemarkt erbij
krijgt. Dat klopt niet erg. De tegenwoordige directeur
van de Markt- en Havendienst heeft ook al door ge
noemde mededeling bij zijn aanstelling studie gemaakt
van de gehele materie, zelfs zeer uitgebreid. Hij heeft
het veemarktvraagstuk voor Leeuwarden in het bijzin
der grondig bestudeerd en in de veemarktcommissie de
nieuwe veemarkt geheel mee voorbereid. En op het
allerlaatste ogenblik wordt hem dan zonder meer me
degedeeld, dat het beheer van deze afdeling aan zijn
dienst zal worden onttrokken. Al waren er doorslag
gevende motieven aan te wijzen, dan is nog deze manier
waarop niet te prijzen.
Ik wil nog graag een vraag stellen. De Raad heeft
niet kunnen lezen, hoe het standpunt is van de com
missie van bijstand voor het Openbaar Slachthuis en
de Markt- en Havendienst. Er staat alleen maar in het
voorstel, dat deze commissie is gehoord. Nu ben ik
door informatie te weten gekomen, dat ze 19 maart
's avonds halfacht in vergadering bijeen is geweest.
Dit voorstel is gedateerd 19 maart dus dezelfde dag,
waarop 's avonds de commissie bijeen is geweest en
verzonden op 20 maart. Wij mogen aannemen, dat het
stencil al klaar was, vóór de commissie van bijstand
in vergadering bijeenkwam. Misschien hoor ik het wel,
als dit niet juist is, maar is het juist, dan is het toch
op zijn zachtst uitgedrukt niet elegant t.a.v. die com
missie: dan behoefde deze ook geen advies te geven,
want het kon niet, het kwam toch te laat. Ik meen,
dat ik hetzelfde standpunt als de heer Bootsma kan
innemen en ik wil toch eerst wel even afwachten wat
van de zijde van het College straks aan andere argu
menten, misschien nog zwaarder wegende argumen
ten, naar voren wordt gebracht, voordat wij onze stem
aan dit voorstel zullen kunnen geven.
De Voorzitter: Het is ongeveer 9 uur; het lijkt
me dus nu beter om de vergadering te schorsen.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
De hear Santema: Dit stik hat ek yn üs fraksje
nochal spile en ik moat Jo sizze, wy miene, dat wy yn
dizze foarm hoegenamt net üs stipe tasizze kinne. It
lézen fan dit riedsbrief foreasket eigentlik in stik psy
chology en foar safier men der neat fan witte soe,
soe men sizze, dat dit de iennige motivearring fan B.
en V/. is. Mar it is al troch eardere sprekkers sein, dat
dizze saek ek noch in oare kant hat. Foaral de hear
Kamstra hat yn dizzen hiel düdlik west. It komt my
foar en dan sprek ik nammens myn fraksje dat
wy dizze saek net yn de iepenbierheit bisprekke kinne.
Wy sille aensen as Rie sa stelle wy üs foar yn
bisletten sitting prate moatte. Hwant op groun fan de
feiten sa as dy yn it riedsbrief steane, kinne wy ün-
mooglik üs stim oan it ütstel jaen. En hwat hat de Rie
oan in heale foarljochting De kommisje fan bystan
hat har yn har gearkomste oer dizze saek sa ütlitten,
dat hja har in oardiel foarbihaldt. Wy, har leden, binne
dus wol heard, mar it hie better west, dat yn it rieds
brief ek sein wie, dat wy üs üs oardiel foarbihalde.
Ien en oar is foar üs oanlieding om aensen, hwan-
near't wy de biantwurding fan de bitreffende Weth&l-
der fan de tafel fan it Kolleezje om myn part
heard hawwe, heechstwierskynlik in bisletten sitting
to freegjen.
De heer K. J. de Jong: Ik kan betrekkelijk kort zijn
na de redevoeringen, die door al de vorige sprekers
reeds zijn afgestoken. Ook wij vinden het stuk dat ons
is toegezonden met betrekking tot dit punt, bepaald
niet overtuigend. De argumenten die aangevoerd zijn,
zijn naar onze mening toch niet overal even duidelijk
en even sterk. Ik zou, ook in aansluiting op wat de
vorige sprekers gezegd hebben, willen, dat B. en W.
zich ook over datgene wat wij nu nog niet gehoord
hebben, uitspreken. Dat men nu met de nieuwe vee
markt voor een nieuw feit komt te staan en zich op
dit punt heeft beraden, is op zichzelf een zaak, die wij
voldoende kunnen begrijpen. Mij moet nog wel even
de vraag aan het College van het hart, of, zoals, naar
ik meende, de heer Kamstra gesuggereerd heeft, hier
destijds aan de directeur van het Openbaar Slachthuis
bij diens benoeming toezeggingen in deze richting zijn
gedaan. Wanneer dat inderdaad het geval is, zou ik
dat wel willen weten.
Een volgende opmerking die ik nog zou willen ma
ken, is deze: Men heeft ons ook verwezen naar 's Her
togenbosch, meen ik. Daar zijn wij persoonlijk als
raadsleden ook geweest in verband met de plannen voor
de nieuwe veemarkt. Toen hebben we inderdaad ge
zien, dat de directeur van het Openbaar Slachthuis
ook directeur van de veemarkt was, maar ik meen me
nog te herinneren, dat daar juist door de bemoeienis
sen die de directeur van het Openbaar Slachthuis al
had, voor de veterinaire werkzaamheden die hij ook
moest verrichten, een adjunct-directeur was ingescha
keld. Wanneer dat ook in Leeuwarden het geval zou
worden, zouden we dus hier ook de situatie kunnen
krijgen, dat er een adjunct-directeur aan het Openbaar
Slachthuis komt, die dan speciaal met het veterinaire
toezicht op de veemarkt zou moeten worden belast,
terwijl we daarna ook nog een directeur voor het res
tant van de Markt- en Havendienst hebben. Op zich
zelf zou dit wel weer een situatie kunnen zijn, die we
ons nu wel moeten realiseren om goed te weten, dat
dit ook zijn financiële consequenties heeft. Ik zou in
dit opzicht beslist wel graag even nader door het Col
lege geïnformeerd willen worden.
Wat het werk van onze commissie van bijstand be
treft, ik zou er prijs op stellen, dit het College in si
tuaties als deze niet volstaat met te zeggen: ,,De
commissie is gehoord", maar dat we, wanneer het ad
vies van de commissie niet overeenstemt met het voor
stel van het College, dan ook van de commissie een
gemotiveerd advies krijgen, opdat wij ons als raads
leden direct bij het bekijken van de stukken kunnen
oriënteren met betrekking tot de bezwaren die in deze
commissie leven. Ik geloof, dat we ons zelf daarmee
een dienst bewijzen, want een betere oordeelsvorming
over een dergelijke zaak is toch zeer belangrijk.
Al met al zou ik zeggen: Laat het College zich dus
beter uitspreken. De heer Santema heeft aangedrongen
op een geheime zitting, wanneer het College dit nodig
oordeelt en misschien is dit het geval. Wellicht worden