24
windval, zodat architecten en bouwkundigen hier aan
te pas zijn gekomen. Erg zijn de klachten in deze win
ter niet geweest en we hebben een heel koude winter
gehad. (De heer Bootsma: Dat was met de oosten
wind. Dan heeft men geen last.) Nee, gelukkig, maar
als er zijn, die een middel weten, dan houd ik mij heel
graag aanbevolen, want wat wij hieraan aan geld ge
spendeerd en aan deskundigen erbij gehaald hebben,
dat is niet gering. Het is een moeilijk punt.
De heer C. de Vries: Ik ben er niet helemaal zeker
van, of wat ik nu ga zeggen bij deze begroting moet,
of dat ik het eigenlijk had moeten bewaren tot hoofd
stuk 5 Volkshuisvesting aan de orde is gekomen, maar
ik geloof toch dat ik het hierbij maar moet stellen.
In de mem. v. a. heeft het College op de vra
gen van raadsleden met betrekking tot ontsplitsing
van duplexwoningen, ik heb dus nu post 31, blz. 54,
op het oog, het antwoord gegeven, dat met betrekking
tot de 50 duplexwoningen van de woningbouwvereni
ging Leeuwarden-Leeuwarderadeel, men een verzoek
heeft ingediend en vervolgens, dat voor de andere
duplexwoningen ontsplitsing i.v.m. de woning-
schaarste niet mogelijk is. Bij de bouw van de duplex
woningen is men er destijds van uitgegaan, dat deze
woningen voor een periode van 10 jaar, als duplex
woningen zouden worden gebruikt, en dat men dus
ook voor die periode van 10 jaar een zekere toeslag
zou heffen, die bestemd was om daaruit de gereedma
king tot duplexwoning te financieren en een eventuele
reserve uit een eventueel overschot van dat bedrag
zou dan kunnen worden besteed aan de ontsplitsing
na een bepaalde periode. Die termijn van 10 jaar is
toen gesteld en inmiddels is die termijn van 10 jaar
verstreken. Er is tot dit moment zo ongeveer f 65.000,
in deze reserve en dat betekent op de 109 woningen
van de gemeente circa f 600,per woning. Deze wo
ningen zijn destijds ingericht voor een bepaald bedrag
en de minister is er ook van uit gegaan dat dit bedrag
dus in die periode van 10 jaar zou binnenkomen, met
een eventuele reserve. Op dit moment is die periode
van 10 jaar voor deze woningen verstreken en het lijkt
mij dan ook alleszins aannemelijk om nu die toeslag
voor deze woningen verder te laten vervallen. Men kan
nu wel stellen, dat het bedrag voor deze woningen
dat er dus op het ogenblik staat, onvoldoende is. Dat
wist men echter vooruit, naar ik aanneem, omdat men
destijds direct is uitgegaan van een periode van 10
jaar en men dus vooruit wist, dat het bedrag na 10
jaar onvoldoende zou zijn. En dat er op dit ogenblik
dan ook het bedrag is binnengekomen wat men bij de
opzet van deze bouw heeft beoogd. En ik zou dus het
College in overweging willen geven de toeslag op deze
woningen te laten vervallen.
De heer Klijnstra: Ik sluit mij graag aan bij de
woorden van de heer De Vries; .deze zaak is wel eens
eerder in de Raad behandeld geworden. En ik meen
mij te herinneren dat de wethouder erop gezegd heeft,
dat de onkosten aan deze woningen bij lange niet vol
doende waren om deze extra huuropbrengst te com
penseren, maar ik meen toch te weten, dat deze perio
de in 1958 al is verstreken. Dat is dan 5 jaar geleden
al. Houdt dat dan nooit weer op? Ik bedoel maar, is
het dan gewenst om er toch maar mee door te gaan,
om deze mensen 50% extra huur op die woningen te
laten betalen? Ik weet wel dat het ontzettend moeilijk
is om deze woningen te ontsplitsen nu wij in deze wo
ningnood verkeren, maar er moet toch eens een keer
een eind aan komen, dat ben ik met de heer De Vries
eens. Ik ben ook van mening dat wij eigenlijk tegen de
wet handelen, als wij hier geen gevolg aan geven.
De Voorzitter: Dames en Heren, van mijn kant zou
ik een opmerking willen maken. De raadsleden gaan
nu bij herhaling spreken over bepaalde punten, die
niet in het sectieverslag- staan. Ik zou dus deze op
merking willen maken dat, als wij op deze weg voort
gaan, we staan nu nog aan het begin van deze begro
tingsbehandeling, de tijd straks wel te kort kan blij
ken te schieten, want U moet ook niet verwachten dat
het College, over elk punt dat niet in de voorbereiding
door de Raadsleden is aangeboord, zo geïnformeerd is,
dat daar antwoord op te geven is.
- -i
De heer Pols (weth.)Ik wil het wel proberen en
dan heeft de heer Klijnstra eigenlijk zelf het antwoord
al gegeven, door te zeggen: dit bedrag is bij lange na
niet voldoende, om straks de ontsplitsing te financie
ren. En dan zegt de heer De Vries: ja dat wisten we
10 jaar geleden al; nee, dat wisten we niet. Het is
inmiddels alles veel duurder geworden, zodat je voor
f 600,niet klaar komt. Immers op het ogenblik dat
het werkelijk tot ontsplitsing komt moet er heel wat
worden gedaan om te komen tot een werkelijk eenge
zinshuis. Dat gaat absoluut meer kosten dan f 600,
Dan komt de dubbele huur, en gaat het moeilijk om
de nieuwe bewoner te belasten met de meerdere ont-
splitsingskosten. Dat wil niet zeggen en dat is dan
aan de heer Klijnstra dat wij op het ogenblik iets
doen wat niet mag. Wij hebben hiervoor de vergun
ning van de Minister. Want wij mogen dit natuurlijk
niet eigenmachtig doen. Wij hebben dus ook moeten
vragen aan de Minister: „Mogen wij de exploitatie van
deze woningen nog zo door laten lopen?"
Wat de woningen van „Leeuwarden-Leeuwardera
deel" betreft, die de heer C. de Vries noemt, wij heb
ben inderdaad aan de Minister gevraagd, om hier tot
ontsplitsing over te gaan. Omdat dit eigenlijk van onze
duplexwoningen in Leeuwarden de slechtste zijn, laat
ik zeggen wat de gehorigheid betreft, willen we hier
wel het eerst tot ontsplitsing overgaan. Maar we heb
ben nog geen vergunning. En ik wil U ook wel zeggen,
dat wij op het ogenblik, met de toestand van vandaag
de dag, er niet zo vreselijk hard op aandringen, want
ontsplitsing betekent, dat je twee woningen voor kleine
gezinnen moet hebben voordat je voor één groter gezin
weer een woning vrij hebt. Op het ogenblik zijn we
nog heel erg gelukkig met deze duplexwoningen.
De Voorzitter: Dan mag ik aannemen, dat niemand
verder van U over een post van deze begroting spre
ken wil. Dat heb ik zo pas al gevraagd. Mag ik dan
vragen, of iemand van U een stemming over deze be
groting verlangt
De heer C. de Vries: Nog een opmerking hierover.
De Voorzitter: Op deze wijze komen wij niet tot een
einde. Over zaken die niet in de voorbereiding zijn
gekomen zou dan nog in twee instanties moeten wor
den gesproken.
De heer C. de Vries: Daar wou ik dus juist even
over spreken. Het is n.l. zo, dat over die toeslag in de
secties inderdaad niet is gesproken. Maar het ant
woord op de vraag, die dus wel in de secties is gesteld,
maakt het op het ogenblik eigenlijk noodzakelijk om
er nader op in te gaan. Als het College had geant
woord: „deze woningen zullen binnenkort worden ont-
splitst", dan was dit punt niet aan de orde gekomen.
Maar nu staat er dat voorlopig nog niet tot ontsplit
sing wordt overgegaan, en dan komt het 2e punt om
de hoek kijken, wat doen wij dan met die toeslag. En
ik ben het dus wel met U eens, als U zegt het is niet
in de secties behandeld, maar het is een gevolg van
het antwoord van het College en ik geloof dat we ook
het recht hebben hierover nu te spreken.
De Voorzitter: Nee mijnheer De Vries, wanneer we
over dergelijke onderdelen met onvoldoende voorberei
ding zullen spreken, dan zullen wij, rekening houden
de met de tijd, die ons ter beschikking staat, even moe
ten oppassen want anders komen we niet op tijd klaar.
En het is toch ook zo, dat het College te allen tijde,
dat zou ik nog even graag aan de Raad willen mee
delen, ook via de ambtenaren, bereid is om de raads
leden over bepaalde detailvragen een informatie te
verstrekken. Daar hoeft een vergadering als deze niet
verder om te worden opgehouden.
De begroting van het Woningbedrijf wordt z.h.st.
overeenkomstig het voorstel van B. en W. vastgesteld.
Aan de orde is de begroting van het Grondbedrijf.
De heer Klijnstra: Het valt ons steeds weer op, dat
de verkoop van gemeentegrond als bouwterrein hand
over hand toeneemt. Ook in de woningbouwsector. Men
schijnt het maar voor het zeggen te hebben, of men
een bouwterrein wil kopen, ofwel te huren.
25
De Voorzitter: Het is de Raad die dit besluit.
De heer Klijnstra: Wij hebben wel bezwaar tegen
het huidige erfpachtsysteem. Als we b.v. alleen maar
denken aan de naar onze mening te hoge rente van
vijf en een kwart procent. Het principe is echter goed,
naar wij menen. Om principiële redenen en ook om
zakelijke zijn wij van mening, dat de grond zo veel
mogelijk het eigendom van de gemeenschap moet blij
ven. Wat de industrieterreinen betreft, zal dit mogelijk
grote bezwaren opleveren. Eveneens zouden wij onder
strikte waarborgen dan een uitzondering willen maken
ten opzichte van de Coöp. Woningbouwverenigingen.
Doch terreinen voor de particuliere bouw zouden we
uitsluitend, indien een uitzondering moet worden ge
maakt dan weer onder strikte waarborgen, in erfpacht
willen zien uitgegeven. Wij zouden de Raad dan ook
de volgende motie willen voorleggen: „De Raad besluit
op principiële- en zakelijke gronden, geen of nagenoeg-
geen aan de gemeente toebehorende grond te bestem
men voor de verkoop aan particulieren doch deze bij
voorkeur uit te geven in erfpacht". Ondertekend door
de heer Kingma en mij.
De Voorzitter: De motie, die de heer Klijnstra zo
juist heeft voorgelezen, is dus nu bij mij op de tafel
terechtgekomen, ondertekend door de heren Klijnstra
en Kingma. Ik geloof dat ik de inhoud niet behoef te
herhalen, de heer Klijnstra heeft haar wel duidelijk
voorgelezen.
De heer Spiekhout: Ik zou haai' nog wel even willen
horen.
De Voorzitter: Goed, ik zal het dan toch nog even
voorlezen. De motie luidt als volgt: De Raad besluit
op principiële- en zakelijke gronden, geen of nagenoeg-
geen aan de gemeente toebehorende grond te bestem
men voor verkoop aan particulieren doch deze bij voor
keur uit te geven in erfpacht.
De heer Spiekhout: Mijnheer de Voorzitter, ik zal het
erg kort maken. We hebben al vaker over de kwestie
van erfpacht gesproken en aan degenen, die langer
lid van de Raad zijn is ook wel bekend, hoe de stand
punten ongeveer in de fracties hierover zijn. Hoe in
onze fractie deze zaak als een zaak van praktijk wordt
gezien, niet als een dogmatische kwestie en dat we
dus ook in het verleden op deze weg gegaan zijn en
op deze manier gehandeld hebben, n.l. dat wij ook in
derdaad normaal voor particuliere woningbouw en dat
soort dingen, aan erfpacht de voorkeur hebben gege
ven, maar dat wij dus voor de gevallen, die de heer
Klijnstra óók noemt, gezegd hebben: daar is het nu
eenmaal uit doelmatigheidsoverwegingen beter om tot
verkoop over te gaan. De heer Klijnstra heeft gezegd
voor industrie ga ik daar mee akkoord. Hij heeft ge
zegd voor woningbouwverenigingen ga ik er ook mee
akkoord. Hij heeft ook nog gezegd, ik ga ermeer ak
koord in uitzonderingsgevallen weliswaar voor parti
culieren, mits onder waarborgen. Als hij het zo zegt,
dan ben ik het dus helemaal met hem eens, het is
ook ongeveer de gedragslijn die tot nu toe gevolgd
wordt. En dan begrijp ik dus zijn motie niet, want
daar staat heel wat anders in. In die motie staat n.l.
dat er geen of nagenoeg geen gronden moeten worden
uitgegeven voor verkoop, waarbij dus niet een verschil
gemaakt wordt tussen industrieterreinen en tussen
gronden bestemd voor woningbouwcorporaties en par
ticulieren; ik geloof dat de motie zoals zij daar ligt,
toch beslist door de Raad niet aangenomen en aan
vaard kan worden, omdat dat wel een vreselijk starre
manier van bestuur zou meebrengen voor het College
van B. en W. en voor de Raad. Wij hebben geen be
hoefte om op deze manier een uitspraak te doen.
De heer Heidinga: Allereerst ook iets over deze
motie. Het zal de Raad bekend zijn, hoe er in onze
fractie over gedacht wordt. Dat wij helemaal geen be
hoefte gevoelen om de zaak eigenlijk nog meer op slot
te zetten, dan die nu al is. Integendeel, het is in de af
gelopen jaren duidelijk bewezen, dat hoe meer moge
lijkheden de gemeente aan de ondernemer en aan de
burger in dit opzicht kan bieden, hoe beter de gemeente,
wat de bouw betreft, daar wel bij vaart en wij zijn dus
van mening, dat we geen enkele behoefte hebben om dat
in te krimpen. Mag ik dan direct nog even iets anders
aansnijden over de erfpacht: de afloop van de contrac
ten en de herziening daarvan. Die vraag is door mij in
de sectie gesteld en het antwoord van het College
daarop is, dat de aangelegenheid in studie is en dat
neem ik graag aan, want ik geloof dat het een vrij
moeilijke materie betreft om daarin een bepaalde ge
dragslijn aan te nemen en ik vertrouw eigenlijk ook
heel goed dat het College daar te zijner tijd wel mee
bij de Raad zal komen. Dat ik die vraag gesteld heb
heeft dan ook eigenlijk een andere oorzaak. En wel
deze: er is natuurlijk handel in huizen en soms nogal
vrij veel in onze stad en ook worden de panden die op
erfpachtsgrond zijn gebouwd, verhandeld en mijn er
varing is, dat veelal mensen, die dergelijke panden
kopen, waarvan dus in 1965 een erfpachtsherziening
hun boven het hoofd hangt, dat eigenlijk maar moeilijk
in de gaten hebben, en om de burgerij te beschermen,
wou ik dit graag even in de openbaarheid brengen,
want die erfpachtsherziening kan, naar mijn mening-
van een behoorlijke invloed zijn op de prijs van het te
verkopen huis. En het is heel eigenaardig, maar die
contracten en dergelijke dingen die door advocaten
worden opgemaakt, worden vaak door de gewone
burger slecht gelezen (Stem: door de notaris.) of door
de notaris, dat gelooft men wel. (Gelach.) En nu wou
ik dit zeggen, mijnheer de Voorzitter, deze zaak komt
onafwendbaar straks aan de orde en het zal U geen
verwondering baren, wanneer ik zeg, dat mijn fractie
er voor zou gevoelen dat de mensen die dat betreft,
de gelegenheid zal moeten worden geboden om dan die
grond te kopen, voorzover zij dat willen. Wij willen dus
graag stellen als onze mening, dat wij er voorkeur aan
geven', dat de mensen dan de gelegenheid krijgen om
de grond te kopen. Anderszins geloof ik niet dat er
uit onze fractie bezwaren zullen komen, wanneer het
College straks tot de conclusie mocht komen, dat die
erfpacht als het ware bijgebracht moet worden aan de
grondwaarde van heden ten dage. Wij geloven niet dat
daar een onrechtmatigheid in zal zitten. Wij zouden
alleen maar heel graag willen, dat de burgerij daar
goed van doordrongen is.
De heer Van der Veen: De erfpachtskwestie is uit en
te na besproken in de loop der jaren en ik heb niet de
behoefte om oude besprekingen te heropenen. Ik ge
loof ook niet dat er in de standpunten veel wijziging-
is gekomen. De samenstelling van de Raad is niet zo
veranderd, dat er enige behoefte kan bestaan aan een
motie als door de heer Klijnstra is voorgesteld. De
heer Heidinga heeft van de gelegenheid gebruik ge
maakt, om ten behoeve van de voorlichting van het
publiek, het een en ander te berde te brengen. Ik zou
als die gelegenheid toch aanwezig is ook het publiek
graag wat willen voorlichten. En dan zou ik het in die
zin willen doen, dat ik zou willen zeggen, dat het pu
bliek goed doet om op zijn qui-vive te zijn wanneer er
sprake is van een notaris, vermits er maar een notaris
is bij een heleboel partijen, maar dat het publiek zich
gevoeglijk kan verlaten zodra er van advocaten sprake
is, omdat een ieder zijn eigen advocaat pleegt te heb
ben. (Gelach.)
De heer Heetla: Ik kan U mededelen, dat onze frac
tie er geen behoefte aan heeft, om deze motie van de
heer Klijnstra te steunen.
De heer Engels: Wij maken van deze zaak minder
een principiële kwestie. Wij hebben de opdracht dat
voor beide standpunten: erfpacht en bezit, iets te voe
len is; wij zijn overigens van mening dat het meest
normale en meest plezierige altijd nog is, dat als je
een huis bouwt je het ook in je bezit kan hebben. Wij
verheugen ons er over dat er in deze gemeente lang
zamerhand een beleid ook in deze richting mogelijk is
gebleken. Dat wil dus zeggen, dat wij niets voor deze
motie voelen.
De heer Van der Schaaf (weth.)ik kan wel zeggen,
zonder dat ik de leden van het College afzonderlijk
heb geraadpleegd, dat ook het College aan de motie
van de heer Klijnstra geen behoefte heeft. Om de