26
redenen, die o.a. de heer Spiekhout en ook de heer
Heidinga hebben aangevoerd, zou er n.l. ook nog een
bedenkelijk gevolg Verbonden zijn aan het standpunt
van de heer Klijnstra, en dat is dit, dat een aantal
beleggingsmaatschappijen niet allemaal per se wensen,
de grond waarop zij gebouwen stichten in eigendom
te hebben. (De Voorzitter: De motie spreekt over per-
ticulieren.) Particulieren, maar daar bedoelt de heer
Klijnstra waarschijnlijk mee een particuliere man en
ook een beleggingsmaatschappij, dat is niet een ge
meente-instelling, niet een Coöp. Bouwvereniging, maar
een particuliere instelling. Dus ik heb de motie, laat ik
het zo zeggen ,zo opgevat, dat geen grond aan parti
culieren verkocht zou mogen worden en dat daar ook
onder vielen particuliere beleggingsmaatschappijen
zijnde geen coöperatieve verenigingen, omdat de heer
Klijnstra in zijn toelichting zei: ,,Dat hij geen bezwaar
had de grond te verkopen aan Coöperatieve Woning
bouwverenigingen", waaruit ik meende te moeten af
leiden, dat dus voor particuliere verenigingen, beleg
gingsmaatschappijen etc. zijn bedoeling wel zou gelden.
En dat zo zijnde, wil ik er met grote nadruk op wij
zen, dat aanneming van en doorvoering van dat stand
punt tengevolge zou hebben, dat hier minder woningen
zouden worden gebouwd. Met name dat in die bepaal
de sector een aantal maatschappijen verstek zou
laten gaan en die consequentie moeten wij hier naar
mijn mening in geen geval hebben. Wij hebben hier nu
de praktijk die langzamerhand is gegroeid, dat men
voor industrieterreinen kan krijgen wat men wil, men
kan krijgen eigendom, erfpacht, huur. Voor de bouw
van kerken uiteraard voor scholen etc. kan men krij
gen grond in eigendom; voor de stichting van woning
gen door de Woningbouwcorporaties, wordt de grond
in eigendom overgedragen. Ook is de heer Klijnstra
bekend, dat voor bungalows en voor beleggingsmaat
schappijen ook de grond in eigendom wordt overge
dragen en dat herhaaldelijk in deze Raad hier een
meerderheid voor is geweest en dat we dus in die lijn
moeten voortgaan. En ik zie geen enkele reden om
van de gegroeide praktijk te gaan afwijken in de rich
ting als door de heer Klijnstra wordt gewenst. Daarom
ben ik van mening, dat de aanneming van deze motie
moet worden ontraden en ik heb de indruk dat ik hier
niet een lang betoog voor behoef te houden, omdat
verschillende leden van de Raad dit al in die zin heb
ben uitgesproken.
Volgend punt dat door de heer Heidinga aan de
orde is gesteld, is de komende herziening van de ca
nons. Inderdaad is dat een punt dat in het verschiet
ligt, dat op ons afkomt en waarop het College dus met
de voorbereidende bestudering is begonnen. Een pro
bleem, dat niet zo erg gemakkelijk is omdat het waar
schijnlijk in de richting gaat, dat er op een verhoging
van de bedragen wordt aangestuurd. Ik kan me nog
een verschil indenken, er lopen nog canons tegen een
hoger percentage, dan dat wij nu gebruikelijk vinden
en toepassen; deze zouden dus voor herziening bene
denwaarts in aanmeidting komen, maar er zijn bedra
gen van grondwaarde, de kapitaalswaarde, die overal,
dient te worden verhoogd naar het voorlopig inzicht
inzicht van het College. Het is wel goed dat
hier in het publick even wordt gesteld, dat dit punt
in aantocht is, zodat degene, die vandaag de dag een
woning koopt staande op erfpacht, rekening moet hou
den met een komende verhoging, hetgeen de prijs zou
kunnen beïnvloeden, maar van de prijs van woningen
in een stad als Leeuwarden krijgt men heel moeilijk
verstand, omdat die uit tal van factoren o.a. schaarste
en alle mogelijke andere factoren wordt bepaald. Dit
moge dan, dat kan ik dan met de heer Heidinga eens
zijn, de burgerij duidelijk zijn. De vraag of bij een ko
mende herziening degenen die daarin betrokken zul
len worden, de canonbetalers, de keus moet worden ge
laten de grond te kopen inplaats van te bewilligen in
een verhoging van de canon, is een gedachte die ik niet
zonder meer namens het College kan accepteren. Ik
kan wel zeggen, dat de gedachte mij zo vruchtbaar
lijkt, dat ik die in ernstige overweging wil nemen. (De
Voorzitter: Afzonderlijk, dat is mogelijk.) Ja, en daar
voeg ik aan toe, dat ik die overtuiging dan ook in het
College tot uiting kan brengen.
De heer Klijnstra: Ik betreur het dat nadat deze
motie 2 keer is voorgelezen, het schijnbaar nog niet
door de woordvoerder van de Partij van de Arbeid is
begrepen. Hij is begonnen met te zeggen wij voelen er
eigenlijk wel voor, maar toen het op de motie zelf
neer kwam, toen heeft hij gezegd nee, dat is ons toch
te star en hij verklaarde namens zijn fractie, wat mij
ook bevreemdt, want niemand was met deze motie op
de hoogte dan de heer Kingma. Het valt mij op dat de
heer Spiekhout direct, zo maar plompverloren namens
zijn fractie, namens dit vrij groot aantal leden, ver
klaart dat men hieraan geen behoefte heeft. Ik wil de
Partij van de Arbeid-fractie niet van partijdiscipline
beschuldigen. Maar het ruikt er wel naar. Ik heb in
mijn motie voorgesteld dat de raadsbesluiten, om geen
of nagenoeg geen aan de gemeente toebehorende grond
te bestemmen voor verkoop aan particulieren, meer
niet, dus geen of nagenoeg geen grondverkoop aan
particulieren, maar deze in erfpacht uit te geven. Ik
zou deze motie zelfs nog wel veel strakker willen aan
trekken. Maar persoonlijk weet ik dat het dan in geen
geval haalbaar zou zijn. En ik dacht dat op deze wijze
en mede gehoord hebbende de andere raadsleden,
ik denk aan hetgeen de heer Heidinga heeft gezegd en
wat de Wethouder hierop geantwoord heeft en dan
word ik destemeer versterkt in mijn geloof dat wij
ons ook in de Raad hebben begeven op een sterk hellend
vlak en ik zal gaarne vernemen wat de spreker van
de Partij van de Arbeid-fractie hierop heeft te zeggen.
De heer SpiekhoutIk wou deze opmerking nog
maken: in de eerste plaats heb ik dus niet gezegd zo
als de heer Klijnstra beweert, dat ik wel voor die
motie voelde; ik heb alleen zijn toelichting gememo
reerd en daarbij aangehaald dat hij zei: „Voor industrie
mag het wel, voor Woningbouwcorporaties mag het
wel en voor particulieren onder bepaalde waai'borgen."
Ik zei: „Dat is nou ongeveer de lijn, die wij volgen".
Toen kwam hij met die motie waarin hij zegt: géén
of nagenoeg geen grond aan particulieren. Dat begrijp
ik dan namelijk niet, want ik stel me voor dat er er
gens een N.V. opgericht wordt; een N.V. in onze stad
die zich noemt N.V. tot grondspeculatie; die N.V. mag
dus wèl van de gemeente een stuk grond kopen, want
het is geen particulier in de zin zoals de heer Klijnstra
dat heeft uitgelegd. Dat wij als fractie daarover wel
een standpunt hadden, dat is ook wel duidelijk, ik heb
al in het begin gezegd, we hebben hierover al zo vaak
gediscussieerd, dit is helemaal geen nieuw punt en ik
geloof niet dat er in onze fractie andere meningen ge
komen zijn, dat is ook wel gebleken, want dan waren
mijn fractiegenoten wel opgesprongen; het zou bij ons
moeilijker zijn om fractiedwang te handhaven, dan wan
neer je met twee man zit; er is ook geen sprake van.
Ik wil U er nog wel even aan herinneren, dat verschil
lende malen voorstellen in de Raad zijn geweest waar
verkoop van de grond aan de orde was en waar de
heer Klijnstra ook aan meegewerkt heeft; dat lijkt me
dan niet helemaal principieel, wel zakelijk geloof ik,
en ik geloof dat hij dan ook consequent moet zijn.
Meer wil ik er niet van zeggen.
De heer Kingma: Ik meen, dat de twee systemen
naast elkaar, die van erfpacht en die van grondver
koop, aanleiding geven tot een niet gemotiveerde prijs
bepaling bij de verkoop van woningen. Bij erfpacht
houdt de verkoper, de makelaar, de aannemer daar geen
enkele rekening mee. Je ziet dan ook vaak, dat de men
sen als het ware evenveel betalen of het nu erfpacht
is of geen erfpacht. Dat vindt ik erg. Daarom zou ik
voelen voor een systeem. (De heer Van der Veen:
Dat kunnen wij nooit waar maken). Mag ik even
uitspreken En daarom zou ik, omdat we hier
in Nederland op het gebied van woningen niet hebben
een prijsbeheersing of zo, een bepaald systeem wensen.
Men vraagt een prijs en men krijgt er voor wat een
gek er voor geven wil. Zo is de situatie. Dat is natuur
lijk het gevolg van de huidige woningschaarste. Maar
m.i. is, wanneer de erfpacht overigens goed uitgevoerd
wordt en we kunnen dan op zakelijke gronden en dat
wil ik nog wel even tegen de heer Spiekhout zeggen
we zouden het principieel liever niet doen wan
neer daar een of andere industrie is, die een bepaald
terrein wil hebben en dat alleen maar wil kopen en er
27
moet een woning voor de bedrijfsleider bij, dan zouden
we dat in koop kunnen geven. En mocht eens door be
paalde omstandigheden de woningbouw in de knoei
dreigen te komen en er is een institutionele belegger
met wie we in zee kunnen, die alleen maar grond wil
kopen, dan kan ik me voorstellen, dat men in zo'n
geval van erfpacht afziet; daarom hebben we dus die
ruimte gelaten van geen of nagenoeg geen. Dusdoende
een zekere starheid vermijdende.
De heer J. de Jong: Ik zou het woord niet gevraagd
hebben, ware het niet dat in een vorige vergadering
is behandeld het rapport van onze fractie over erf
pacht of verkoop. Dat resulteerde in de motie voor
erfpacht; die motie is verworpen met medewerking
van de heer Klijnstra; meer wil ik er niet van zeggen.
De heer Van der Schaaf' (weth.)Alleen deze op
merking, dat de interpretatie die de heer Kingma aan
de motie heeft gegeven en zonder dat de heer Klijnstra
daar onrustig van werd, mij tot de overtuiging brengt
dat deze motie nagenoeg geen en in het geheel geen
betekenis heeft, omdat die toch praktisch weergeeft
zoals hier zo ongeveer wordt gehandeld. Komt er een
belegger die wil kopen, welnu dan koopt hij. Met
„geen of nagenoeg geen", gelijk de motie stelt, laat U
alles los en daarom kan ik niet inzien, wat de beteke
nis van deze motie nog is, en daarom blijf ik er bij,
dat de aanneming hiervan van geen betekenis is.
De Voorzitter: Dit punt is nu in twee instanties
behandeld. Ik stel dus voor om de beraadslagingen te
sluiten. Kunt U hiermee akkoord gaan? Wenst de heer
Klijnstra ook stemming over deze motie?
De heer Kiynstra: Gezien de stemming in deze
Raad meen ik dat wij deze motie wel kunnen intrek
ken.
De Voorzitter: U trekt de motie in?
De heer Klijnstra: Ja, dank U, onder protest. (Ge
lach)
De begroting van het Grondbedrijf wordt z.h.st.
overeenkomstig het voorstel van B. en W. vastgesteld.
Aan de orde is de begroting van de Reinigings- en
Ontsmettingsdienst.
De heer Spiekhout: Bij deze begroting wens ik in
de eerste plaats aan de orde te stellen de kwestie van
de vuilafvoer. Een van de vragen daarbij is: hoe ver
loopt het overleg met andere gemeenten over oplos
sing van dit probleem. Er is hier vanavond al eens
over geklaagd, dat sommige antwoorden niet zo erg
duidelijk waren; ik ben er helemaal bekaaid afgeko
men; ik heb helemaal geen antwoord op die vraag ge
kregen. En dat verwondert me des te meer, omdat bij
de vorige begrotingsbehandeling hier ook op aange
drongen is en dat toen van de kant van B. en W. werd
geantwoord, dat overleg al gaande was; dus het leek
mij een heel logische vraag om nu een jaar later te
vragen wat er van dat overleg is geworden en het
spijt me dan ook wel, dat ik geen antwoord gekregen
heb op papier, maar ik neem aan dat men dat in petto
gehouden heeft voor deze openbare begrotingsbehande
ling. Ik zal dus graag van de Wethouder vernemen
hoe de situatie is.
Het tweede punt dat hier wel bij hoort, is dat van
de privaattonnenhet staat ook wel ergens bij Volks
gezondheid, maar ik zou het hier maar liever bij on
derbrengen. Ik wil daar twee opmerkingen over
maken. In de eerste plaats wordt in de mem. v. a.
gezegd, dat er voor de vervanging van tonnen een be
paalde rijkspot is; daar is te weinig geld voor eigenlijk
en toen hebben we het bedrag per geval maar ver
anderd. Ik vind toch eigenlijk, dat dat toch niet de juiste
methode is. Ik zou zeggen: dan moet er op de een of
andere manier getracht worden om meer geld hiervoor
beschikbaar te krijgen. Ik hoop ook, dat het College
dat geld kan vinden. Ik heb er bij een vorige begro
tingsbehandeling al eens op aangedrongen, alvast te
beginnen met een deel van de rioolbelasting te heffen.
Dat is n.l. in vele andere gemeenten, waar ook geen
zuiveringsinstallatie is, ook wel gebruikelijk. Een ze
kere service verlenen we tenslotte aan de mensen,
doordat we het hele rioleringstelsel hier hebben; ze
kunnen hun spullen kwijt. Voor de mensen werkt het
wel en dus zou ik er geen bezwaar tegen hebben, maar
misschien is er ook nog een andere manier financieel
ruimte te vinden om aan dit punt meer aandacht te
besteden. Ik wilde deze twee suggesties toch nog even
doen omdat ik blij ben met de toezegging van het
College, dat men bezig is aan maatregelen om deze
zaak op te lossen. Ik geloof dat het daarbij ook nodig
zal zijn de positie van de huiseigenaren te betrekken,
want men heeft wel eens de neiging, althans heeft men
dat in de pers wel eens, er de gemeente de schuld van
te geven, dat we de tonnen nog niet kwijt zijn. Ik ge
loof, dat hier de huiseigenaren een grote rol bij spelen.
Die moeten meewerken en voor deze woningverbetering
een bedrag over hebben, want de gemeente kan niets
opleggen. Ik geloof dat het ook wel gezond zal zijn,
dat wanneer het College een drastische verlaging van
het aantal tonnen tot stand wil brengen, er een zekere
druk op de huiseigenaren zal worden uitgeoefend; ik
weet niet hoe dat moet; dat kan misschien langs fi
nanciële weg, zoals in het sectieverslag is gesugge
reerd, maar het kan misschien ook langs de weg van
de bouwverordening gebeuren.
De heer Van Ballen Walter: Ik wou ook nog
even inhaken op wat in de mem. v. a. staat, over
die drastische verlaging, die het College zo snel
mogelijk zou willen bereiken, ten aanzien van de pri
vaattonnen, en nu vraag ik mij af of dan nu niet meer
speelt een argument dat wij vroeger zo vaak in dezen
hebben gehoord, n.l. dat het opruimen van privaatton
nen eigenlijk moeilijk te rijmen valt met onze slechte
rioolwaterzuivering, want dat elke ton die opgeruimd
wordt, de kwestie van onze rioolwaterzuivering eigen
lijk nog weer moeilijker maakt. Wat is in dezen het
standpunt van het College?
De heer Heidinga: Ik heb nu het genoegen aan het
vijfde jaar in de Raad bezig te zijn en indertijd, toen
ik voor het eerst een begrotingszitting meemaakte,
ben ik er al mee begonnen, hier uiteen te zetten, wat
voor Leeuwarden noodzakelijk zou zijn om de tonnen
op dc snelst mogelijke manier op te ruimen. Ik geloof
niet dat er destijds eigenlijk bij het College het gevoel
was dat het zo noodzakelijk was, het kan aan mij lig
gen (gelach), maar die indruk heb ik gekregen. Ik
hoop niet dat U mij dat kwalijk neemt, maar die indruk
heb ik stellig gekregen, dat dit bij het College niet
leefde in de mate dat het noodzakelijk was, en ik wil
er mijn blijdschap over uitspreken, dat het College nu
na die vijf jaar, toch tot dat punt gekomen is waar ik
het College graag had willen hebben. Ik heb toen in
die begrotingszitting voorgesteld om een datum te stel
len, voor welke het tonnenstelsel opgeruimd moest zijn.
Ik zal het nu niet doen, maar ik ben nog van dezelfde
mening, dat om hier een einde aan te maken, het Col
lege er toe moet overgaan, een bepaald schema te ma
ken en om buurt voor buurt een datum te stellen,
waarna geen tonnenwagen meer verschijnt. Ik ben
van mening, dat hier echt door het College een behoor
lijke druk op moet worden uitgeoefend. Men zou dat
ook op een andere manier kunnen doen door de ver
goeding drastisch te verhogen en ik geloof dat ook
daar alle aanleiding voor is, want het is toch eigenlijk
te gek om los te lopen, dat wij voor bepaalde beter
gesitueerde wijken van gemeentewege een ton ophalen
voor de helft van de prijs die het kost. Ik denk hierbij
aan wijken als de Emmakade, de Groningerstraatweg,
de Harlingerstraatweg e.d. waar nog veel tonnen zijn.
Ik geloof toch wel, dat de Raad met mij er van door
drongen is, dat wij graag willen zien dat het College
hier maatregelen treft, omdat het echt niet meer aan
trekkelijk is voor de burgerij om er een ton op na te
houden, maar dat het aantrekkelijk voor de burgerij
wordt om een closet aan te leggen. Er zit hier nog een
factor bij en daar zal Wethouder Pols wel het meeste
mee te maken hebben, n.l. dat wij er mensen voor kun
nen vinden, die overal naar de zolders kruipen om de
tonnetjes op te halen; dat moet dunkt mij ook voor het
College een aansporing zijn, dat wij in de door mij ge-