meenschap zou moeten worden gewijzigd, dan lijkt het
mij de oplossing, dat dit een gemeentelijke werkplaats
wordt.
De hear Santema: Soe it feit, dat in lid fan it Kol-
leezje, in Wethalder, foarsitter is fan dizze Leeuwarder
Werkgemeenschap, in reden wêzc foar de Rie om yn
bipaelde gefallen syn wurd fan krityk of wurdearring
oer dizze saek hearre to litten of der oer to swijen? Yn
elk gefal liket it my ta, dat dit feit, al is dan ek for
meel, krekt as de hear Engels seit, dizze saek in kwesje
fan de Leeuwarder Werkgemeenschap, foar üs dochs
wol oanlieding is om der hwat fan to sizzen. Yn de
memoarje fan taljochting op dizze saek stiet op bis.
187, ünder folchnümer 34: ,,In daartoe geëigende ge
vallen worden werkloze werknemers die niet vallen
onder de Werkvoorzieningsregelingen voor hand- en
hoofdarbeiders, te werk gesteld bij de Leeuwarder
Werkgemeenschap (50 man),". En dan stiet hjirfoar op
de bigreating in bidrach fan f84.000,Ik soe sizze:
Ek dit feit is foar üs wol oanlieding om, hwannear't
wy hjir yn de iepenbiere sitting de gelegenheit foar
krije, üs wurdtsje dêroer to sizzen.
De heer Kamstra: Hetgeen de heer De Jong heeft
gezegd verliest dunkt mij toch wel aan waarde wan
neer men bedenkt, dat wanneer het over financiën gaat
men toch steeds bij de Raad moet komen, zodat het
financiële toezicht van de Raad altijd blijft bestaan.
Ik geloof daarom, dat het bezwaar dat de heer De Jong
heeft aangevoerd eigenlijk toch niet zo erg is.
De heer VeUenga (weth.)Ik wil opnieuw beginnen
met eerst een opmerking over de zakgelden te maken.
Wat de heer Klijnstra daar over zegt, de waarde van
dit zakgeld voor de betrokken bejaarden, daar zijn wij
het zonder meer mee eens. Een tweede opmerking die
ik er over zou willen maken is deze, dat men in Fries
land op dit punt dezelfde lijn volgt, dat alle gemeenten
in het algemeen eenzelfde zakgeldregeling hebben. Ook
daar, waai- het om bepaalde normen gaat op grond
van de Armenwet, die door Divosa-Friesland geregeld
aan de gemeentebesturen worden toegestuurd, waarbij
ook de zakgelden zijn betrokken, wordt eenzelfde lijn
gevolgd. En bij die uniformiteit en met name dus wat
men in het tehuis, waarin de mensen vertoeven, doet
sluit de dienst zich zoveel mogelijk aan; dat is een
provinciaal- en, ik mag wel zeggen, een landelijk ge
bruik.
Ten aanzien van de Leeuwarder Werkgemeenschap
is een aantal opmerkingen gemaakt in tweede instantie,
die deels wel verband houden met de nieuwbouw maar
eigenlijk nog meer met de bestaande vorm van de
Leeuwarder Werkgemeenschap en de positie met name
die een lid van het College daar in het bestuur inneemt
als voorzitter van deze Leeuwarder Werkgemeenschap.
Daar mag ik misschien van mijn kant het volgende over
zeggen. Het College heeft bij de beantwoording van de
vragen van de beide C.H.-raadsleden niet een eigen
beleid verdedigd; de antwoorden zijn ingezet met de
zin als volgt: Wij hebben van het bestuur van de Leeu
warder Werkgemeenschap het volgende vernomen en
in die zin heeft het College alleen maar een aantal
inlichtingen doorgegeven; alleen in het slot van de
vragen-beantwoording is gezegd, dat ook het gemeente
bestuur van zijn kant naar beste weten en kunnen, ik
kan niet letterlijk citeren, zal proberen om deze nieuw
bouw zoveel mogelijk te bespoedigen, althans helpen om
die zo vlug mogelijk te realiseren. De heer Heetla heeft
van zijn kant nog een opmerking gemaakt, dat het
College toch ook wel verantwoordelijkheid draagt voor
de gang van zaken op de Leeuwarder Werkgemeen
schap. Dat punt zou van onze kant ook niet worden
ontkend. Wat door de Voorzitter van deze Raad en door
mij gezegd is, slaat op de nieuwbouwplannen, slaat op
de situatie van de gebouv/en als zodanig, en dat ligt
primair voor verantwoordelijkheid van het bestuur van
de Leeuwarder Werkgemeenschap. Daar waar hij het
andere punt invoert, namelijk de verantwoordelijkheid
die een gemeentebestuur heeft wat de toepassing van
rijksregelingen betreft, in dit geval de gemeentelijke
sociale werkvoorzieningsregeling voor handarbeiders,
heeft hij gelijk. Dat blijkt ook wel duidelijk uit alles
wat in het verleden op dit punt aan voorstellen door
het College aan deze Raad is gedaan. Wat dat betreft
dragen wij voor de uitvoering van de regeling natuur
lijk een bepaalde verantwoordelijkheid en dat kan ook
met zich meebrengen, dat men kan streven naar een
persoonlijke relatie tussen het betrokken bestuur en
het Gemeentebestuur. Dat hoeft niet, maar dat kan,
want dat die relatie er is, mijnheer de Voorzitter, is
deels vanuit de historie dat zal met name de heren
daar wel aanspreken te verklaren. Het is namelijk
zo, dat vrij spoedig na de bevrijding er overleg is ge
pleegd tussen wat tot dan toe b.l.o.-nazorg werd ge
noemd en een bepaalde sectie van het werk van Park
herstellingsoord, namelijk werkvoorziening van genezen
t.b.c.-patiënten, en contact is opgenomen met het Ge
meentebestuur, met name met de dienst van Sociale
Zaken, omtrent de vraag of in Leeuwarden niet een
Sociale Werkplaats moest komen; men noemde die
werkplaats toen nog anders, maar ik gebruik maar de
term die men nu meestal hanteert. Uit die kringen is
ook het bestuur destijds samengesteld en men vond in
die oude bestuurssamenstelling figuren uit de kringen
van de A.V.O., nazorg b.l.o. en van het Gemeentebe
stuur. Men heeft daarin de Wethouder van Sociale Za
ken geplaatst en de directeur van Sociale Zaken, ik
gebruik nog even ook voor hem de oude term omdat
die in 1948 nog gold. Waarom? Omdat toen de lonen
van de mensen hoofdzakelijk kwamen vanuit de gelden
van de Armenwet, wat vroeger Maatschappelijk Hulp
betoon werd genoemd. Er was een duidelijk aankno
pingspunt om die relatie te leggen omdat er inderdaad
een heel nauw verband is tussen het werk van wat
vroeger Sociale Zaken deed en hetgeen in zo'n werk
plaats gebeurde. Naderhand is dit voor een deel ver
anderd in die zin dat het grootste aantal mensen in de
Leeuwarder Werkgemeenschap nu valt onder de rijks
regeling, maar de uitvoering van die rijksregeling is
weer opgedragen aan het Gemeentebestuur; daar hebt
U opnieuw dezelfde relatie. De heer Santema heeft
nog een andere relatie genoemd, namelijk deze, dat de
groep mensen die op grond van bepaalde voorschriften
niet onder die rijksregeling vallen en nog vanuit de
Armenwet wordt betaald, hier nog aanwezig is, on
geveer nog 50 man. en ook dat kan er dus voor pleiten
dat men zegt, gezien deze relaties: het kan goed zijn
dat ook de Gemeente vertegenwoordigd is in dit be
stuur. Daar is een aantal bedenkingen tegen ingevoerd
door de heer Engels en de heer Van der Veen heeft
daaraan adhesie betuigd. Dat kan de heer Engels goed
doen, daar hoef ik verder niet op in te gaan. De heer
De Jong heeft van zijn kant daar weer andere dingen
tegenover geplaatst, waarmee de heer Kamstra het dan
niet helemaal eens was, maar daar blijf ik verder buiten,
dit zijn meningsverschillen tussen K.V.P. en A.R., daar
blijf ik helemaal buiten. Tenslotte heeft de heer Ten
Brug daarover ook iets gezegd, iets wat het College
ook wel aanspreekt. De ontwikkeling met de Sociale
Werkplaatsen is namelijk deze, dat het voorheen vaak
zogenaamde A.V.O.-werkplaatsen waren, particuliere
werkplaatsen, maar dat langzamerhand, en hoe langer
die G.S.W.-regeling werkte hoe duidelijker dat werd,
een aantal van deze werkplaatsen óf hadden de vorm
van een zuiver gemeentelijke werkplaats, öf die van
een gemeentelijke stichting waarin dan ook een Col
lege-lid, doorgaans de Wethouder van Sociale Zaken,
als voorzitter optrad. Het zou best kunnen zijn, deze
ontwikkeling volgende en denkende ook aan de finan
ciële consequenties van de nieuwbouwplannen, dat men
ook in Leeuwarden diezelfde richting uit zou moeten
gaan, dat ben ik en dat mag ik ook wel namens het
College zeggen, in principe wel met de heer Ten Brug
eens, maar ook op praktische gronden, die zijn soms
nog zwaarder, soms, niet altijd. Ik geloof dat het ver
der min of meer akademisch is om hier diep in te
duiken in deze discussie; laat men rustig deze ontwik
keling volgen, ik geloof dat we dan een bepaald eind
punt bereiken, waarin mogelijke spanningen die nu nog
gesignaleerd worden dan stellig wel tot het verleden
zullen behoren. Ik dacht dat ik daarmee van mijn kant
zo zakelijk en ook zo kort mogelijk ben ingegaan op
de verschillende opmerkingen die vanuit de Raad hier
over zijn gemaakt.
33
De Voorzitter: Deze punten zijn nu in twee instan
ties besproken en ik stel daarom voor de beraad
slagingen te sluiten.
De begroting van de Sociale Dienst wordt z.h.st.
overeenkomstig het voorstel van B. en W. vastgesteld.
Aan de orde is de begroting van de Energiebedrijven.
De heer Bootsma: Ik heb bij het begin van deze
vergadering al even gewezen op de kwestie van de
bedrijfswinsten, dat was eigenlijk in tweede instantie
en ik zou daar maar bij de behandeling van de begro
ting van de Energiebedrijven en dan speciaal bij die van
het Electriciteitsbedrijf nog wel even op willen terug
komen. Nu ben ik eigenlijk tweeërlei redacties tegen
gekomen, de ene namelijk dat de uitkering aan de al
gemene dienst krachtens of op basis van het oude
stroomleveringscontract met het P.E.B. is gefixeerd op
maximaal f 275.000,terwijl ik op een andere plaats
lees, dat dit krachtens de beheersverordening voor de
bedrijven gebeurt. Hoe het ook zij het komt hierop neer,
dat de winstuitkering feitelijk wordt gestort in de al
gemene dienst en daarna weer een dusdanig deel terug
gestort in de bedrijfsreserve dat er een nettowinst van
f 275.000,resteert. Ik meen dat, gelet op de bespre
kingen over deze tak, het gewettigd is om toch uit dit
bedrijf, waar momenteel een reserve is van ongeveer
drie en een half miljoen, als ik het goed zeg, om daar
in dit stadium dat bedrag van die f275.000,hoger te
stellen waar toch ook als vaststaand mag worden aan
genomen, dat het bedrag, zoals dat laatstelijk in 1948
is gesteld, bij de huidige verhogingen zeker te laag te
noemen valt. Ik zou dan ook voor willen stellen om dit
bedrag te verhogen tot f 500.000,Een daartoe strek
kend voorstel is mede ondertekend door de heren Spiek-
hout, K. J. de Jong en Kamstra en zou ik dit dus graag
aan U willen overhandigen. Ik heb het gegoten in de
vorm, dat wij voorstellen om post 25, 2 van de be
groting voor het Electriciteitsbedrijf te verlagen tot
f 137.535,en dienovereenkomstig op de gemeente
begroting post no. 654, eveneens te verlagen tot genoemd
bedrag waardoor de netto-uitkering van winst van het
Electriciteitsbedrijf wordt gebracht op f 500.000,
Voorzover nodig de beheersverordening hiermede in
overeenstemming te brengen. Dat is het eerste punt
wat ik dus bij de begroting voor de Energiebedrijven
zou willen stellen en het tweede puntje betreft het
Gasbedrijf. Daar is in de sectievergadering gevraagd
naar de plannen van uitbreiding van de gasvoorziening
tot Wirdum, waarbij tevens gevraagd is of het ook
mogelijk was om Goutum daarin te betrekken. Daarop
is geantwoord, dat een eventuele verdere uitbreiding van
de gasvoorziening- mede afhankelijk is van de erva
ringen in Wirdum. Is dit nu eigenlijk wel juist? Wij
zijn eigenlijk van mening, dat wanneer men dit in één
keer doet en daarvoor een ontvangststation sticht voor
de beide dorpen, dat dit zeker voordeliger zou blijken
te zijn. Wanneer men van de resultaten in Wirdum zal
willen laten afhangen of men Goutum daarbij betrekt,
dan vrees ik toch, dat dit uiteindelijk duurder gaat
worden en dat het uit een oogpunt van een efficiënte
uitvoering in dit geval zeker aanbeveling verdient dit
in één keer te bezien en niet eerst het ene en later het
andere.
De heer K. J. de Jong: Er is in de sectie opgemerkt
door verscheidene leden, dat er een zeker gevoel van
onbehagen bestond over het nog steeds uitblijven van
een nieuw stroomcontract. B. en W. hebben er op ge
antwoord, wij kunnen nog niet meedelen wanneer de
Raad het voorstel over de stroomprijsovereenkomst kan
tegemoet zien. Er zijn ook de verschillende brieven
daaromtrent ter inzage gelegd. Uit die brieven is eigen
lijk wel gebleken dat de laatste twee jaar practiseh
niet veel gedaan is met betrekking tot het overleg met
het P.E.B. Ik heb de indruk dan ook dat het overleg
min of meer schijnt vastgelopen te zijn. Er is wel een
brief uitgegaan van de kant van het Gemeentebestuur
in 1961, maar wat na 1961 is gebeurd, dat onttrekt zich
verder aan onze waarneming. Ik heb toch wel de in
druk dat deze situatie, het moge dan zo zijn dat het
financieel voor ons niet onvoordelig is, zoals de Wet
houder dat al eens gesuggereerd heeft, op zich zelf toch
een zeer vreemde en onbevredigende situatie is, dat wij
nu vanaf 1955 leven in een stadium waarin we niet
precies weten waar we aan toe zijn. Ik geloof dat dit
ook bepaalde risico's met zich meebrengt in onze hele
positie, die we misschien nu nog niet kunnen over
zien. Temeer nu we met onze tariefering ons ook ge
leidelijk gekoppeld hebben aan de tarieven van het
P.E.B. Zou het dus ook zo kunnen zijn, dat wij, nu we
die tarifering wel stellen op de basis als het P.E.B.
doet, zo gemakkelijk in die richting gaan werken waar
door wij een stuk van onze vrijheid gaan prijsgeven en
tegelijkertijd eigenlijk maar moeten afwachten wat er
van een eventuele nieuwe stroomprijsovereenkomst te
recht komt, temeer wanneer men dit handhaaft aan
historische normen, die in deze tijd bepaald niet meer
houdbaar zijn. Ik zou toch echt wel van het College
willen hebben, dat men dit met meer kracht ter hand
neemt en dat zo gauw mogelijk getracht wordt tot
bepaalde overeenkomsten te komen die ons duidelijk
aangeven waar we nu precies aan toe zijn. Want zo als
het op het ogenblik is weten we het niet; ik heb daar
in vorige jaren ook wel meer over gezegd. De Wet
houder heeft in de tijd, dat hij zelf raadslid was, ook
regelmatig daarover gesproken, die voelt het ook wel
aan, dat dit een situatie is die onze Raad niet kan be
vredigen; wij kunnen er geen genoegen mee nemen om
jaar in, jaar uit maar te leveren wanneer we met be
trekking tot de stroomprijs-kostprijs niet precies weten,
waar we aan toe zijn. Ik geloof wel dat wij er ver
standig aan doen om aan dit toenemend- gevoel van
onbehagen ook van onze kant nog eens weer uitdruk
king te geven en B. en W. te vragen of ze bereid zijn
om dit overleg opnieuw aan te grijpen en met kracht
door te voeren.
De hear- Santema: Us fraksje is fan miening, dat
it ütstel, dat de hear Bootsma hjir docht, ek yn oer-
ienstimming is mei üs winsk. Wy soene allinnich freegje
wolle, oft it eventuele öfsluten fan in nij kontra kt mei
it P.E.B. ek kwea kin. De nocht is mij al lang forgien
om oer it öfsluten fan it kontrakt nochris to praten.
Ik leau, dat wy yn de léste 13, 14 jier oer dizze saek al
praten hawwe. Mar jitris, wy moatte dochs wol wis-
sichheit hawwe, oft it foar de Gemeente net neidielich is.
De heer Pols (weth.): Ik wou eerst graag beginnen
met een antwoord te geven aan de heer Bootsma. Wij
betreden hier een terrein dat niet eenvoudig is. De
heren komen met een voorstel waarover in het College
nog helemaal geen voorbespreking is geweest; er wor
den getallen in genoemd en dan ligt het altijd wat
moeilijk. Ik heb in het begin van deze middag met heel
veel belangstelling de gedachtenwisseling gevolgd tus
sen de Wethouder van Financiën en verschillende leden
van de Raad en het paste mij op dat moment te zwijgen,
maar ik had toch wel eens de neiging iets te zeggen
want hier staat aan de ene kant de Wethouder van
Financiën, die en ik kan me dat levendig voor
stellen graag zoveel mogelijk uit dit bedrijf wil
halen, maar aan de andere kant staat de Wethouder
van de Bedrijven, die verbindingsman is tussen het be
drijf en het College en die uiteindelijk ook de verant
woordelijkheid heeft dat het bedrijf zo goed mogelijk
wordt beheerd. Over het algemeen is het zo, dat een
goede directeur graag zoveel mogelijk winst inhoudt
om te komen tot verbetering en een verdere uitbrei
ding van het bedrijf. Ik wil in dit verband ook wel
stellen dat de verplichting om geld in het bedrijf te
laten, berust op een oud contract ik heb aan het tot
standkomen daarvan niet meegewerkt dat indertijd
met de Provincie gemaakt is en waar we dus verder op
zijn door gaan borduren. Ik kan U wel zeggen, daar
nooit een groot bezwaar in te hebben gezien, want
anders had je ieder jaar weer de kans dat er een
zekere spanning zou ontstaan tussen de bedrijven en
de Wethouder van Financiën. Het was voor de Wet
houder van de Bedrijven dus wel gemakkelijk. Het be
drag dat aan de algemene dienst moest worden uit
gekeerd stond vast. Ik had me dus vanmiddag ook wel
even in die discussie willen begeven, want het is dus zo,
dat de winst boven het bedrag dat naar de algemene
middelen gaat in het bedrijf blijft wat ook wel nodig
is geweest, gezien de grote investeringen die we hebben
moeten doen. Er is niet afgeschreven op vervangings
waarde en alles wat men heden moet doen, gaat veel