tijd de studie voor het ontwerpen van een persleiding
tot een spoedig einde te brengen. De Raad verzoekt
verder om deze motie ter kennis te brengen van Zijne
Excellentie de Minister van Verkeer en Waterstaat en
het College van Ged. Staten van Friesland en gaat
over tot de orde van de dag." De motie is gedateerd
18 april en is ondertekend door de heren Klijnstra,
Spiekhout, Bootsma, K. J. de Jong, Van Balen Walter,
Santema en Kamstra. Deze motie kan dus nu deel
uitmaken van de beraadslagingen.
De hear Miedema: Ik soe noch graech efkes in
fraech stelle wolle oangeande dy moasje. Hjir wurdt
praet oer de Minister fan Forkear en Wettersteat. Ik
haw altyd yn'e miening libbe, dat it de Minister fan
Lanbou wie, dy't biswier makke of bin ik dêr mis mei?
De Voorzitter: Dat is een vergissing. Het is de Mi
nister van Verkeer en Waterstaat.
De heer Van der Schaaf (weth.Die raadpleegt de
Minister van Landbouw en Visserij, maar het beheer
van het Wad is bij Waterstaat.
De Voorzitter: De beslissing ligt derhalve bij de Mi
nister van Verkeer en Waterstaat. De tekst is dus wel
goed.
De heer Heidinga: Ik wil toch nog even terug komen
op de bewering, dat er vanwege de Provincie geen
toestemming zal worden gegeven, dat wij het gezui
verde water zouden lozen op de provinciale boezem,
waarbij ik tegen U heb gezegd, dat bij de stukken een
brief van het College van Ged. Staten lag, waarin ze
al uitspreken, dat ze geen bezwaar hebben. Dus ik
begrijp niet waarom U die opmerking hier lanceert.
Er staat duidelijk in, dat Ged. Staten ons het advies
geven om door te gaan met de zuiveringsinstallatie
en dat zij voorshands geen bezwaar hebben om dat
afvalwater, gezuiverd water, te lozen op de Potmarge.
Dus dat is duidelijk. Dat kan immers ook niet anders,
dat is toch zo logisch als wat. Diverse gemeenten lo
zen op de provinciale boezem. Dus wanneer het Rijk
ons zou verbieden een persleiding naar het Wad te
leggen, dacht U dan dat Ged. Staten ons zouden ver
bieden om het op de provinciale boezem te lozen? Dan
denken ze zeker dat we het opdrinken! Dat zijn toch
opmerkingen die geen hout snijden. Wat schieten we
nu met dergelijke opmerkingen op? Niets. (De Voor
zitter: Hebt U het aan mijn adres mijnheer Heidinga?)
Ja zeker mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter: Ik zal U daar wel een antwoord op
geven.
De heer Heidinga: Dat verwacht ik ook wel. Dan
vraag ik, hoe lang heeft het College er over gedaan
om tot de conclusie te komen dat een persleiding beter
is. Wanneer is dit in eerste instantie overwogen? Het
was ver voor mijn tijd, maar dat het helemaal niet
serieus overwogen is, tenminste die indruk maakt het
sterk op mij. Maar hoelang heeft het College er over
gedaan om tot de conclusie te komen dat een pers
leiding de aangewezen weg is? Dat zou ik toch wel
eens graag willen weten. Want dat is ook één van de
facetten van het beleid. Ik ben mij zeer goed be
wust, dat het beleid dat in dezen gevoerd is, een
raadsbeleid is, dat dat heus geen Collegebeleid is, en
daarom juist stel ik het hier; ik wil mij daarvan
distanciëren. Ik wil niet voor de burgerij verantwoor
delijk zijn voor deze gang van zaken. En daarom zeg
ik hier uitdrukkelijk: dit is naar mijn mening geen be
leid dat in deze belangrijke zaak past. De Wethouder
van Financiën deelde een aantal bedragen mede; ik
heb die bedragen ook gezien in de staat L 2. Ik had
gedacht, en dat schijnt ten onrechte te zijn, dat in die
bedragen, die in die staat L 2 voorkomen, niet de diep-
riolen begrepen waren, die volgens de diverse uitbrei
dingsplannen in de straten liggen, maar dat die toe
gerekend waren aan de bouwplannen en dat schijnt dus
niet het geval te zijn. Dus dan neem ik er graag akte
van dat het zo is als de Wethouder van Financiën zegt.
Dan zei de Wethouder van Financiën, dat door hem
niet zou zijn gezegd, of liever dat vanwege het College
niet zou zijn gezegd, dat het niet wenselijk was, dat is
een jaar of 3 geleden, om een rioolbelasting in te stel
len. De notulen wijzen dat anders uit. Dat is toen wel
gezegd. Belangrijk vind ik het trouwens niet, maar ik
ben toen van het standpunt uitgegaan, dat de mogelijk
heid van financiering zou bestaan in een rioolbelas
ting en ik heb die rioolbelasting vergeleken bij de
straatbelasting; wanneer de straatbelasting volgens
deze begroting, het staat toevallig op dezelfde bladzij
de waar we op het ogenblik zitten, een opbrengst heeft
van f 675.000,dan neem ik dat als maatstaf van wat
een rioolbelasting ook misschien zou kunnen opbren
gen. En dan neem ik aan dat we op dat bedrag onge
veer een lening kunnen sluiten van, laat ik zeggen
f 10.000.000,Dus dan hebben wij een dekkingsmoge
lijkheid om tenminste de rioolwaterzuivering behoorlijk
aan te pakken. Ik handhaaf dat beslist. Wat die motie
betreft, daarvoor gevoel ik niets, helemaal niets, want
de zaak blijft precies even gelijk op losse schroeven
staan. Wij doen geen van beiden. Wij hebben er zoveel
jaren over, ik zou haast zeggen, gewikt en gewogen
en de tijd is naar mijn mening voor Leeuwarden aange
broken, dat dat voorbij is. Er moeten nu spijkers met
koppen komen.
De heer Van der Veen: Ik zou over de motie nog
een enkele vraag willen stellen, want ik geloof, zoals
de zaak nu ligt, dat de bedoeling dus zou zijn dat
eerst de Minister gevraagd zou worden naar zijn me
ning over de persleiding, die misschien de voorkeur
verdient.
De heer Spiekhout: De bedoeling is dus wel om de
mogelijkheid van de persleiding open te houden, en
daarover moet dus van de Minister een beslissing ko
men. Maar we willen geen tijd meer verliezen, dus gaan
wij onderwijl door met het plan klaar te maken voor
de zuiveringsinstallatie en het ook aan de Raad voor
te leggen. En het andere plan gaan we óók uitwerken,
zoals in de motie wordt gevraagd. Dat kost wat extra
geld, maar dan verliezen we dus, ook al zou met 3 a 4
maanden een gunstige beslissing afkomen, in geen van
beide gevallen tijd.
De heer Van der Veen: Ik kan mij niet voorstellen
dat wij over 3 a 4 maanden een beslissing van de Mi
nister zullen hebben. Ik neem aan dat, als de Minister
er aan te pas komt, we op z'n minst 1 jaar kwijt zijn.
En als wij hiermee willen opschieten, dan zou ik het zo
willen zien, dat ongeacht wat er verder gebeurt met
de persleiding, dit doorgaat op de meest snelle wijze.
En ik zou de voorkeur geven aan een motie waarin
dat ook behoorlijk tot uitdrukking gebracht wordt.
Als dat de bedoeling is van de voorstellers van de
motie, dan is het goed dat
De heer Spiekhout: Dat is wel onze opzet, want op
het moment dat het plan klaar is en in de Raad komt
en het zou dus zo zijn, dat er nog geen uitzicht was
op een persleiding, dan kunnen we alsnog zeggen wat
we willen. Ga het aanbesteden of ga het niet aanbe
steden.
De heer K. J. de Jong: Ik geloof dat er een zekere
dualistische inslag in deze motie zit, maar we kunnen
er eenvoudig niet onderuit, omdat aan de ene kant het
verlangen bij een groot gedeelte bij de Raad wel leeft
de kans om een persleiding te krijgen, niet te laten
schieten, maar we weten tegelijkertijd wel dat wan
neer we dat alleen zouden stellen, dit een enorm tijds-
verlies kan geven en dat wil men in de Raad per se
niet. Persoonlijk zou ik dan ook inderdaad die moge
lijkheid open willen houden, maar tegelijkertijd het
College zeggen: vaart U rustig verder met het plan
van de zuiveringsinstallatie. Dat is uiteindelijk dus de
beslissing waarbij naar mijn mening duidelijk uit moet
komen, zoals ook gesuggereerd werd in de aanbiedings
brief, dat het College uitgenodigd wordt om het plan
voor de zuiveringsinstallatie aan de Raad aan te bie
den, en de pogingen hierbij te trachten gerealiseerd te
krijgen om een zo hoog mogelijk subsidie te verkrij
gen bij de daarvoor in aanmerking komende overheids
instanties en voor een dekkingsschema te zorgen en
dat voor te bereiden. Dan zit er tenminste voortgang
in dit hele voorstel met betrekking tot de rioolwater
59
zuiveringsinstallatie. En dan kan intussen die andere
mogelijkheid met betrekking tot de persleiding onder
ogeh' worden gezien. Zou het zo zijn, dat dit een jaar
moet kosten dan hebben we dat jaar niet verspeeld
maar nuttig besteed in deze zin, dat we dan kunnen
zeggen: we zijn met dat andere geval intussen klaar
gekomen. Ik zou het wel bijzonder op prijs stellen dat
ook het College desnoods nog eens tracht met per
soonlijke verzoeken aan de Minister op zo kort moge
lijke termijn tot een beslissing te komen met betrek
king tot die persleiding. Wanneer het mogelijk is om
die beslissing, hetzij positief, hetzij negatief, binnen 3
maanden af te doen komen, dan zou ik dat zeer op
prijs stellen. Dan weten we tenminste waar we aan
toe zijn; wij varen nu nog min of meer in de mist. We
willen graag iets hebben waarvan we niet weten of
het mogelijk is, maar dat wel of niet mogelijk zijn dat
moeten we zo snel mogelijk weten en ik zou het bij
zonder op prijs stellen wanneer ook van de kant van
het College het mogelijke wordt gedaan, desnoods met
een persoonlijk bezoek aan de Minister, waardoor deze
beslissing af kan komen. En ik geloof dat we dan ook
beter weten waar we aan toe zijn, maar de motie zelf
wil dus geen tijdverlies en dat is de hoofdzaak waar
het om gaat.
De heer Van der Schaaf (weth.)Het College heeft
over de motie, zoals die op tafel is gekomen, niet be
raadslaagd, maar ik neem aan, dat een motie die on
dertekend is door de fractievoorzitters, grote kans
heeft te worden aangenomen en ik zal daarom dus ook
niet iets tegen deze motie inbrengen, zeker niet na
mens het College. Toch ben ik het met die sprekers
eens, die hier wijzen op een zeker dualisme, dat hier
nog in zit. Dat zijn geweest de heren Heidinga en Van
der Veen, in chronologische volgorde, en de heer De
Jong ook. Ik zou n.l. na aanneming van deze motie,
dit beleid willen voorstellen, dat dus, zoals de motie
zegt, het plan aan de Raad wordt aangeboden, in de
hoop dat de Raad het dan ook aanneemt en vaststelt,
dat daarna op energieke wijze pogingen worden aan
gewend om subsidie te verkrijgen en om het financie
ringsschema op te bouwen. Subsidie bij de overheids
instanties die daarvoor mogelijkheden openen, hetzij
het Rijk, hetzij de Provincie, misschien D.A.C.W. etc.
Dus het plan één: zuivering, behandelen met die ener
gie alsof het plan twee er niet was. Dat is de inter
pretatie die ik daaraan zou willen geven. Is dat de be
doeling dan heb ik dus daartegen geen bezwaar. Dan is
er het andere plan 2, het persen. Daar zit inderdaad dit
voordeel in, dat wanneer de Minister wel toestemming
zou geven tot het persen, wij dan de tijd van nu
tot aan die beslissing hebben gewonnen, maar wij moe
ten ons wel realiseren dat het plan 2 vermoedelijk niet
meer plan 1 zal inhalen, omdat dat plan 1 al een lange
tijd van voorbereiding heeft gehad; het is klaar voor
de Raad en het bureau Op ten Noort-Blijdenstein
heeft voorbereidende werkzaamheden gedaan voor het
besteksklaarmaken. Dus we moeten ons realiseren dat
plan 1 beduidend voor is op plan 2. Wanneer de Minis
ter zijn toestemming geeft zouden we gaan beginnen
aan plan 2, dan moet dus een voorbcreidingskrediet
worden verstrekt. Dat zal de Raad dan gaarne willen
verlenen; maar dan rijzen er nog vragen: de Minister
zou kunnen verbieden om op de Waddenzee te lozen en
kunnen toestaan op de Noordzee te lozen. Dat verschil
moet de Raad zich niet gering voorstellen. Ik heb er
met de directeur van Openbare Werken over gespro
ken en deze heeft gezegd, dat wanneer hij een plan
moet voorbereiden om te lozen ten Noorden van de
eilanden, dit zodanige problemen zal opleveren, dat
hij daarvoor zeker wel 2 jaar nodig heeft om dat plan
op het zelfde niveau van voorbereiding te krijgen als
nu het plan 1 heeft. Dat moeten wij ons dus goed rea
liseren en ik ga dus persoonlijk wel mee met deze
motie, maar ik zou eigenlijk met de heren Heidinga
en Van der Veen hier ook wel willen besluiten, maar
dat heeft geen kans, om aan het plan 2 maar helemaal
niet te beginnen. Maar ik zie in dat dit geen kans heeft
en daarom ga ik daar dus verder niet voor pleiten,
maar mijn persoonlijke mening is, dat wij dit plan nu
maar moesten doorzetten en verder maar geen zijwe
gen meer opgaan. Zoals gezegd dat heeft geen kans,
en daarom pleit ik er niet voor, maar U weet mijn per
soonlijk standpunt; dit is niet het standpunt van het
College. Het College wil in meerderheid deze motie in
zijn geheel wel volgen; er is dus een genuanceerdheid
in het College, een deel van het College wil dus ook
nog serieus een plan maken om te komen tot persen
en wil, dat moeten We ons daarbij toch wel voor ogen
stellen, daarbij een vertraging, die waarschijnlijk toch
wel het gevolg is, accepteren. Hoe dan ook, zo zijn de
standpunten geloof ik wel duidelijk geformuleerd en
de motie kan, dacht ik, door het College worden over
genomen, maar voor mij betekent dat, dat wij plan 1
behandelen, alsof plan 2 er niet zou zijn. Dus op ener
gieke wijze proberen ook daarvoor subsidie te krijgen
en een dekkingsschema opbouwen.
De heer Tiekstra (weth.)Een korte opmerking wat
betreft de heer Heidinga, waar hij dus even een ver
onderstelling opbouwt, die, geloof ik, een onvoldoende
basis heeft. Het is n.l. zo, dat dus niet zonder meer mag
worden gesteld, dat de opbrengst van de straatbelas
ting equivalent zou zijn aan de veronderstelde op
brengst rioolbelasting. Dat uitgangspunt is onjuist en
dat betekent dus tegelijkertijd, dat zijn verdere bere
kening ook onjuist is, nog afgezien van de vraag wat
de werkelijke uitkomst in cijfers qua investering pre
cies zal zijn en tevens wat het totaal van de exploita
tielasten van een compleet functionerende rioolwater
zuivering inderdaad zal uitmaken, de exploitatiekosten
zijn uiteraard ook niet gering. Ik durf op het ogenblik
dus bepaald ook geen cijfer te noemen maar ik moet
de aandacht erop blijven vestigen, dat het nooit meer
kan worden dan een redelijke bijdrage in die kosten.
Een heel ander punt is en daar moet de
Raad zich evenwel toch van bewust zijn
dat het hele vraagstuk van de afvoer van afvalwater
net zo goed aandacht vraagt als het vraagstuk van
wat doen wij met onze rommel. Een vraagstuk
waar niet alleen Leeuwarden mee zit, het is een Ne
derlands vraagstuk, het is een West-Europees vraag
stuk en ik ben dus dankbaar dat wij zo ver met de
ontwikkeling zijn, dat men kennelijk dus op nationaal
niveau hier ook oog voor krijgt, zal dat het geval zijn,
dan pleit dat naar mijn overtuiging ten sterkste voor
de samenwerking die de heer Spiekhout heeft ge
schetst en het zal dus ook best kunnen zijn, dat op
die wijze een mogelijke oplossing die verder strekt dan
de Waddenzee ook voor de gemeente Leeuwarden wel
haalbaar zal kunnen zijn. Meer kan ik over de finan
ciële aspecten op dit moment bepaald niet zeggen.
De Voorzitter: Misschien is het zakelijk niet nodig
dat ik van mijn kant nog iets zeg, maar ik geloof toch,
dat het wenselijk is, om misverstanden te vermijden,
dat ik toch nog enkele opmerkingen maak. En dat
speciaal naar aanleiding van hetgeen door de heer
Heidinga is betoogd. Hier schijnt dus wel, mag ik aan
nemen op grond van hetgeen door de heer Spiekhout is
gezegd, mede namens ondertekenaars van de motie,
over het algemeen het inzicht te bestaan, dat de pers
leiding de voorkeur verdient. Daar zijn wij het mee
eens. Wanneer wij deze zaken zien voor de tijdsduur
waarover ze gezien moeten worden, en dan geloof ik
niet te veel te zeggen, dat wij dat dus voor een verloop
van generaties zelfs moeten zien, dan is voor mij niet
twijfelachtig dat een persleiding grote voordelen heeft
boven een rioolwaterzuivering en dat inzicht, dat is
in afwijking dus van wat de adviseurs van het College
aanvankelijk aan het College hebben gezegd, is ont
staan door de ontwikkeling van de dingen, zoals ook
door de heer Spiekhout even is gezegd. Er is een ver
snelling gekomen van het watergebruik, een zodanige
versnelling als de prognoses vroeger bepaald niet in
hielden, en naarmate er meer zuiver water wordt ge
bruikt is er ook meer afvalwater. Er is een versnelling
van de toeneming van chemische verontreiniging. Een
deel van Groningen heeft een leiding naar zee, wat
vroeger ook niet het geval was. Er wordt geargumen
teerd vanwege de mosselteelt, dat het een bezwaar zal
zijn, maar in dit gebied, waar hier het oog op gevallen
is, daar is de mosselparasiet al aanwezig. Er is het
nieuwe punt gekomen van het recreatiegebied, dat in
de af te dammen Lauwerszee zal worden gesticht, en
er is tenslotte de ontwikkeling van het aardgas geko
men, allemaal feiten van betrekkelijk zeer recente da-