60 turn. Allemaal feiten, die dus het aspect van dit vraag stuk in betrekkelijk korte tijd grondig hebben veran derd. En dat is dan ook de reden geweest waarom het College de bekende brief aan de Minister heeft ge stuurd van 12 september van het vorige jaar. En nu kom ik op het punt van de heer Heidinga; Ged. Staten hebben op 12 februari van dit jaar aan het College hier achter de tafel een afschrift gestuurd van een brief van hen, Ged. Staten, aan de Minister, waarin ook Ged. Staten duidelijk uitspreken, dat het aanleg gen van een persleiding belangrijke voordelen heeft. En waarin dus ook Ged. Staten verzoeken omtrent het verlenen van de door het gemeentebestuur van Leeu warden gevraagde medewerking op korte termijn een beslissing te willen nemen. En een afschrift van de brief van Ged. Staten aan de Minister is naar hier gestuurd, met de mededeling wat het plan voor de bouw van een zuiveringsinstallatie betreft, waarvan de voorbereidingen in afwachting van de beslissing van de Minister van Verkeer en Waterstaat zeker doorgang moet vinden: „hebben wij er geen bezwaar tegen, dat voorshands wordt uitgegaan van de lozing van het ef fluent op de Potmarge. Zodra een definitieve beslis sing is gevallen, omtrent de wijze waarop het riool water van Uw gemeente onschadelijk zal worden ge maakt kan deze aangelegenheid opnieuw in beschou wing worden genomen." Hier wordt dus bepaald niet door Ged. Staten aan de gemeente Leeuwarden toe stemming gegeven op de Friese boezem te lozen. Er wordt alleen gezegd, om te herhalen, hebben wij er geen bezwaar tegen dat voorshands, d.i. bij de voorbe reiding van het plan, wordt uitgegaan van de lozing van het effluent op de Potmarge. Maar er wordt on middellijk ook aan toegevoegd: zodra een definitieve beslissing is gevallen omtrent de wijze waarop het rioolwater van Uw gemeente onschadelijk zal worden gemaakt, kan deze aangelegenheid opnieuw in be schouwing worden genomen. Dus Ged. Staten hebben hetzelfde standpunt ingenomen dat ook het College allang ingenomen heeft; het College is doorgegaan met de plannen voor het maken van een installatie, maar heeft op een ogenblik toen het plan klaar was, op de plaats rust gehouden omdat het wenselijk leek om nu toch eerst van de Minister een beslissing te hebben. Als dus de heer Heidinga niet begrijpt, dat ik heb ge zegd, dat de Provincie geen toestemming heeft gege ven, dan heeft hij hier toch dunkt mij wel een erg dui delijk antwoord op. Hier is geen toestemming in deze brief neergelegd; integendeel. En nu is hier gesproken over tijdverlies. Ik geloof toch dat waar Ged. Staten zelf uitspreken tegenover de Minister, dat de perslei ding de voorkeur verdient, van dit College van Ged. Staten toch verwacht mag worden dat dit een beslissing op een verzoek van de gemeente Leeuwarden om op de Friese boezem dit effluent te mogen lozen, zal laten afhangen van een beslissing van de Minister. Dat lijkt mij van het gezichtspunt van Ged. Staten uit een volkomen logisch en aanvaardbaar standpunt, met andere woorden: als hier als bezwaar gezien wordt, dat de beslissing van de Minister wel eens lang zou kunnen uitblijven, dan lijkt mij de verwachting toch wel zeer gewettigd dat ook de beslissing van Ged. Staten op het verzoek op de Friese boezem te lozen, toch even lang zal uitblijven, dus dat het argument van het tijdverlies in zoverre in beide gevallen even groot is. En dan geloof ik dat bij een project, dat zo veel tijd gevraagd heeft en ook nog zoveel tijd zal moeten vragen, ik van mijn kant ook graag wil zeg gen: helaas, heeft het veel te lang geduurd. Maar dan wijs ik af, dat het College in dat opzicht schuld zou hebben, want het College heeft regelmatig bij de tech nische dienst en bij het bureau dat deze zaken voorbe reidt, aangedrongen om deze dingen verder af te ma ken. Nu geloof ik dat in het tijdsverloop van zoveel jaren, dat tijdsverloop van 3 maanden nog wel te ne men is. En wanneer de heer Van der Schaaf zegt, dat er met spoed doorgegaan moet worden met de voorbe reiding van plan 1, dan ligt dat ook in de lijn van het beleid, zoals dat tot dusver is gevoerd. Zij het dan dat wij op een ogenblik op de plaats rust hebben gehouden, maar dat ogenblik is toch ook niet zo vreselijk lang geleden, en dan voeg ik er aan toe, dat daarnaast met evenveel energie en voortvarendheid voortgegaan moet worden met plan 2. Dat is ook de bedoeling van de motie, maar dat is door de wethouder, onder wiens portefeuille deze zaak ressorteert niet gezegd, vandaar dat ik het van mijn kant even moet zeggen. Nu zou ik toch tenslotte, U vergeeft mij dat ik even misschien extra tijd van de Raad neem, U iets willen voorlezen, uit een werk over Leeuwarden en dat luidt als volgt: De inhoud der grachten en sloten, het water is van de slechtste kwaliteit. Het wordt alleen als spoelwater gebezigd en voorts voor brandblussing. Or ganische lichamen in zwevende opgeloste en gasvormige toestand, georganiseerde wezens van allerlei aard, rot- tings- en ontbindingsproducten, kortom alles, wat een stadswater slecht kan maken wordt er in aangetroffen. In weerwil van de veelvuldige en periodieke uitbagge ringen en een vrij zorgvuldig toezicht op de reinheid vanwege het gemeentebestuur, zijn in sommige, vooral de warmere tijden van het jaar, de uitwazemingen der grachten voor het reukorgaan zo duidelijk waarneem baar dat menig wandelaar zijn tocht door het voor het overige zo schone centrum der stad moet staken en me nig bewoner van de grachtkade de ramen zijner kamers gesloten moet houden. Dames en heren, dit komt voor in de „Geneeskundige Plaatsbeschrijving" van Leeu warden door Dr. Kooperberg uit het jaar 1887. (gelach). Dat is dus meer dan 75 jaar geleden. Het is dezelfde klacht als die van de heer Kingma. De heer Koperberg zag als gedeeltelijke oplossing, en dit aan het adres van de heer Heidinga, tot de invoering van een ver plicht tonnenstelsel te geraken (gelach). Wij moeten dus deze dingen toch nog wel een beetje met relati viteit bekijken, en ik geloof dat wanneer wij het zo stellen, die enkele maanden van de beslissing van de Minister, die we natuurlijk nog moeten afwachten, om dat de kwestie van de mosselcultuur zo zwaar weegt. Het is ook niet uitgesloten, dat de Minister het niet zal toestaan. Dat moeten wij maar afwachten, maar ik geloof dat wij geen van allen de kans, dat het wèl toe gestaan zal kunnen worden, mogen laten schieten en dat we dus dit aantal maanden, waar, zoals ik zeg, Ged. Staten ons toch ook wel zullen laten wachten er maar bij moeten nemen. Hiermee zou ik willen volstaan. Deze motie die is ondertekend door de fractievoorzitters, neemt het Col lege over. Wordt er nog stemming over gevraagd? De hear Boomgaardt: Ik wol graech in koarte for- klearring öflizze foar stimmotivearring. Ik leau, dat de tiid om oan in parslieding to wurkjen foarby is en dêrom sil ik tsjin dizze moasje stimme. As wy al ta- stimming krije foar in parslieding, dan sjoch ik dat dochs de earste 15 of 20 jier net klear kommen. De motie Spiekhout c.s. wordt aangenomen met 31 tegen 3 stemmen (die van de heren Boomgaardt, Hei dinga en Van der Heijde). De Voorzitter: Wij zijn gebleven op pagina 21. Mag ik vragen of nog iemand van U over pagina 21 het woord verlangt De heer Kingma: In verband met de oostelijke ring weg en de overweg in de P. Stuyvesantweg, heb ik in de sectievergadering een opmerking gemaakt of de automatische halve overwegboom een definitieve op lossing was. Nu staat er eigenlijk een wat tweeslach tig antwoord: dat is een definitieve oplossing maar later zal men streven naar een ongelijkvloerse over- kruising. Die automatische halve overwegbomen mo gen in rijkswegen buiten woonkernen heel geschikt zijn, maar in woonkernen, waar bovendien nog heel veel kinderen zijn, acht ik ze volkomen ongeschikt, omdat kinderen er om heen kunnen lopen en er onder door kunnen kruipen. Ze sluiten de overweg niet hele maal af en daarbij gaan zij enkele seconden voor de trein er is naar beneden; dat acht ik een zeer slechte beveiliging in zo'n kinderrijke buurt. En daarom zou ik, totdat die ongelijkvloerse overkruising daar komt, de bomen die er nu zijn graag willen handhaven, voor al in verband met de kinderen. Maar wij hebben op den duur een ongelijkvloerse overkruising absoluut nodig. De heer W. de Vries: Ik heb enkele vragen gesteld omtrent de Lekkumerweg en ik meen dat het College het wel met mij eens is, dat hier maatregelen moeten 61 worden genomen. In de mem. v. a. staat in aansluiting op mijn vraag, dat aan de plannen wordt gewerkt en dat de gevraagde bijzonderheden nog niet kunnen wor den verstrekt. Het is niet mijn bedoeling om in te gaan op de toestand van de Lekkumerweg; dat heb ik al verschillende malen gedaan. Vorig jaar in de begro tingsvergadering zijn wij het eens geworden, dat een bedrag van f 10.000,zou worden besteed voor de eerste nood aan de Lekkumerweg. De post hiervoor stond op de begroting. Wij zijn nu een jaar verder en er is aan de Lekkumerweg praktisch niets gebeurd; het was ook niet mogelijk omdat dit bedrag veel te laag bleek, om de zaak goed op te knappen. Wij heb ben nu weer dezelfde post op de begroting staan en ik weet niet waar deze nu voor bestemd is, maar me dunkt die post zal wel weer te laag zijn en er zullen bij het College wel andere plannen zijn ten aanzien van de Lekkumerweg. Hier staat dus en ik zeg het nogmaals, dat op het moment, dat de mem. v. a. ver scheen, geen nadere bijzonderheden konden worden verstrekt; misschien is het mogelijk, wij zijn nu een paar weken verder en de tijd gaat snel, misschien is het mogelijk dat het nu wel het geval is; zo niet dan zal ik mij daarbij neerleggen en verder afwachten hoe het komt. De heer Spiekhout: Over de kwestie van de plaats van het bodeterrein (volgno. 230) zou ik gaarne mijn mening willen geven; ik hoop dat het goed is, dat we als Raad op dit moment al uitspreken of we dat bode terrein op de oude veemarkt willen hebben of dat het op een andere plaats zal moeten komen. Het lijkt mij juist toe dat de voorbereidingen en de plannen hier voor verder uitgewerkt worden en dat men niet, wan neer de plannen al kant en klaar op tafel zijn, nog met een bepaalde wijziging moet komen als dat ten minste te voorkomen is. Ondanks dus de lange tijd dat we al met de begroting bezig zijn, zou ik dit punt toch nog aan de orde willen stellen. En daar bij zeg gen, dat ik van mening ben dat het beslist niet een gelukkige oplossing zou zijn wanneer we het bode-ter- rein hier in het centrum van de stad zouden brengen. Ik heb nog al eens gesprekken gevoerd met mensen die veel op dat bode-terrein moeten zijn en daar goe deren moeten afleveren, die allemaal stuk voor stuk van mening zijn, dat het veel beter zou zijn, om dit terrein ergens aan de rondweg te brengen, op een punt waar men gemakkelijk kan komen en waar men niet door het stadsverkeer behoeft te gaan. Dit heeft mij er toch ook wel weer van overtuigd dat wij beter doen om dat bode-terrein niet naar de veemarkt te bren gen, ook niet tijdelijk, er is veelal niets zo langdurend als tijdelijke oplossingen. En ik ben bang dat wanneer we dat tijdelijk daarheen brengen, we de grootste moei te zullen hebben het er ooit weer weg te krijgen. Ik geloof dat het zeker mogelijk moet zijn om ergens aan de rondweg nog een plekje voor een geschikt bode-terrein te vinden. Ik geloof dat het ook in de lijn van de ontwikkeling van de bodediensten ligt. Het gaat geloof ik nog steeds meer die kant uit, dat gro tere wagens in gebruik komen die de spullen halen en naar de stad brengen en deze op het bodeterrein af kunnen zetten en dan nog weer naar andere dorpen eventueel gaan om daar vrachten te halen. Het rond brengen in de stad zal dan met kleinere voertuigen gebeuren. Gezien die ontwikkeling en ook een zekere concentratie die optreedt in het bodevervoer, geloof ik dat het aansluit bij een plaats aan de rondweg en beslist niet bij een plaats midden in de stad. We heb ben de veemarkt uit de binnenstad willen halen om meerdere redenen, maar toch ook voor een belangrijk deel omdat het verkeersopstoppingen veroorzaakte. Ik geloof dat het erg onverstandig zou zijn om dan een andere verkeersopstoppingen veroorzakende zaak naar het veemarktterrein toe te brengen. Ik wil dus wel graag de mening van het College eerst aanhoren, maar ik heb toch wel de neiging om de Raad hierover eventueel een uitspraak te laten doen. De heer Balt: Ik heb in de secties gevraagd, of het huren van een kraam op de weekmarkt verplicht is. En nu is het antwoord heel kort: het huren van een kraam is niet verplicht, maar ik geloof toch, dat het iets te kort is. Want toen ik diegene, die mij daarover aan geweest is, dat vertelde, beweerde deze, dat van directeurszijde hem verteld was, dat het huren van een kraam niet verplicht is, maar dat er een mondelinge afspraak is tussen B. en W. en de Markt- en Haven dienst dat er op de eerste streek op de markt, dat wil zeggen de hoofdstraat, geen andere kramen mogen staan dan van zekere tentenverhuurder. Dus, zegt die man, als ik dat nu ga doen en ik wil mijn eigen tenten zetten, die man heeft 2 kramen, dan kom ik misschien in een hoek van het Zaailand waar ik misschien nooit een mens zie. En nu kan men wel zeggen, dit zijn klei nigheden, maar als nu straks die markt in het Zuiden er komt, dan ben ik verplicht als ik daar ook ga staan, dat ik per jaar f 1350,huur betalen moet voor die kramen, terwijl ik zelf 2 goede kramen heb. Ik zou willen vragen of het B. en W. bekend is dat die af spraak er werkelijk is. De hear Santema: By folchnümer 204 haw ik yn'e seksje de fraech steld, hoe't Boargemaster en Wet- halders tinke oer de oanplanting fan beammen by de wegen lans yn'e omkriten fan'e stêd. En doe hawwe B. en W. andere, dat hja yn it algemien fan oardiel binne, dat it oanbringen fan biplantingen by de wegen lans wol oanbifelling fortsjinnet. Nou stiet hjirre myn fraech net hielendal goed werjown. Hjir stiet konkreet de neie wei rlei Wergea neamd, mar iderien dy't dizze wei lans giet, wit, dat dy hjir en dêr al forsjoen is fan groepen beammen, dy't in gefoel fan smükens jowe. It is der hwat lijer; foar de fytser en wandeler hwat nof- liker. Yn'e seksje-gearkomste woe ik dat ek ütstelle foar de nije wei, dy't nei it suden giet, en dan foaral oan de rjochterkant fan Ljouwert, fan it Van Harinx- makanael öf, sahwat skean op de hoeke ta rinnend, hwer't de hear Miedcma, üs mei-riedslid, wenne. En dat wy dêr op de aide dyk dy't dêr leit, de saneamde Snitserwei, in biplanting oanbringe, dy't op'en dür in ófskerming foarmet foar hearskjende winen, dêr't de fytsers lést fan hawwe. Wy krije skylk itselde by de Grinzerstrjitwei, hwannear't it rekréaesjeplan fan de Lytse Geast en it plan fan de Lytse Wielen, wurklikheit wurde. Dat krije wy dêr oan de iene kant en dat foarmet ek al in hiele bifeiliging tsjin de sterke wyn. Ik leau, dat oer it algemien it aspekt fan in min of mear tichte biplanting by it oankommen yn'e stêd in freonliker sfear skept, hwat foaral foar de frjemd- ling fan bilang is. Krije wy skylk it ütwreidingsplan, dêr't wy hjir joun ek al oer praten hawwe, n.l. it tün- bousintrum by Goutum, dan kin it net ütbliuwe, of der komt op'en dür ek allerhanne bigroeijing, dy't ek wer in smük idé jowt by it oankommen yn de stêd üt it suden wei. Oer it algemien woe ik dêr tige foar pleitsje en it docht my goed, dat it antwurd fan B. en W. op myn fraech, ek al is dy net goed formulearre, foar my wol bimoedigjend is. De hear Boomgaardt: Ik soe prate wolle oer de oer- wei by de Skrans. Dy hat ek yn it seksjerapport oan'e oarder west en dêr komme in pear dingen üt nei foaren. Yn it foarste plak, dat der dus oerliz is mei de Neder- lanske Spoarwegen yn forban mei in mooglike forhe- ging fan de spoarbaen. En yn it twadde plak hat der ek praet west fan it bisjen fan dizze oerwei yn forban mei it struktuerplan foar de binnenstêd. En ik soe der feitlik op oan wolle, dat wy üs fan dizze beide dingen los meitsje koene en de saek sa ienfaldich mooglik stelle en bisykje ta in konkrete bislissing to kommen. Dan soe ik it üteinlik sa stelle wolle, dat it mooglik wêze moast om in oplossing to krijen op niveau, dat wy dus de bisteande hichte biwarje, dat wy wol in for- breding fan de oerwei krije en ek in üntsluting yn dy sin, dat it huzeblokje dat dêr oan de westkant fan de Skrans flak by de oerwei stiet, fordwine moat. Ik leau, dat it it bilangrykste yn dizzen is, dat wy in bislissing nimme soene om in fuotgongers- en fytsetunnel to meitsjen. Ik leau, dat der goede mooglikheden ünt- steane om üt it suden wei yn'e stêd to kommen troch de plannen, dy't hjir lizze bitreffende de rounwegen en troch it struktuerplan fan Ir. Kuiper. Ik nim wol oan, dat in tunnel yn optima forma hjir by dizze oerwei net nedich wêze sil, mar dy sil praktysk hast ek net moog lik wêze, nim ik oan. Ik leau, dat der greate praktyske biswieren tsjin in frij greate tunnel hjir by de Skrans binne. Dat yn oanmerking nimmende, leau ik, dat wy

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 31