70 wij wel mogen zeggen, dat al reeksen van jaren hier in de gemeente Leeuwarden het uitleenwerk zeer sterk en zeer duidelijk gesubsidieerd is, gegeven de grote betekenis die men daaraan hechtte. In oorsprong is dat gebeurd in de vorm van een samenwerking in één instituut en dat kan dus inhouden, dat men bij de beoordeling van laat ik het zo zeggen de ver schillende instituten, zoals ze nu bestaan, toch wel het zwaartepunt laat liggen bij de werkzaamheden van dit eerste instituut, en ik dacht dat dat in de politiek ook heel best kon, waaraan men dus waarschijnlijk grotere betekenis hecht en waar men zich nauwer bij betrokken mag voelen, hoe men dat maar wil noemen, dat men dus daarvoor een groter offer over heeft. We weten ook hoe het precies gegaan is met de subsi diëring van de openbare Rooms-Katholieke leeszaal en uitleenbibliotheek. Het is n.l. zo geweest, dat is dus een bijzonder vervelende regeling, dat de subsidiëring van deze bibliotheken zo sterk aan elkaar verbonden is, dat men eigenlijk niet kan spreken van een vrije keus voor de plaatselijke overheid om te subsidiëren. Ik kan me op zichzelf genomen wel verplaatsen in de gevoe lens van de heer Engels ten opzichte van de leeszaal en bibliotheek die hem na aan het hart ligt, ik meen alleen dat voor de plaatselijke overheid deze oude re latie, deze historisch geproduceerde situatie wel in sterke mate meespreekt. Dit behoeft natuurlijk niet te betekenen, dat dus nooit of te nimmer sprake zou kun nen zijn van subsidiëring van de jeugdafdeling van de R.K. leeszaal, maar ik geloof dat men dus begrip moet hebben, ik wil niet zeggen waardering, maar begrip moet hebben voor het feit, dat in de plaatselijke ver houdingen deze zaken dan toch niet zo eenvoudig lig gen, dat men ook onmiddellijk tot subsidiëring bereid zou zijn wanneer een aanvraag van die kant nu is gekomen. Ik wil daarbij er op wijzen, dat hetgeen door B. en W. is medegedeeld niet meer inhoudt dan een voorstel, een voorstel van B. en W. Als de heer Engels spreekt over een besluit en het is meer natuurlijk dan alleen maar een woordenzifterij, dan kan men niet anders zeggen, dat men besluit om aan de Raad voor te stellen ten aanzien van deze aanvraag dit standpunt in te nemen. Als nu beslist wordt conform het voorstel, dan betekent dat dus, dat voor 1963 deze jeugdafde ling geen subsidie zal ontvangen. Dat is dus wat ik daarover zou willen zeggen. Ik geloof, dat ik verder daarover niet te veel meer ga zeggen. Mocht de Raad dus in meerderheid een ander standpunt innemen, wel nu dan zou het College dan stellig zijn houding moeten bepalen. De hear Van der Schaaf (weth.): De hear Santema hat it oer it kariljon hawn en dêr stiet hwat fan yn ien fan de stikken. It Kolleezje is fan plan om dy saek yn'e rin fan it jier nei foaren to bringen en Jo hawwe ütsprutsen, dat Jo d(rre hoopfol op wachtsje. Ik hoop je, dat dy hoop net biskamme wurde sil. De Voorzitter: De heer Santema heeft zopas ge zegd dat hij graag met mij zou willen praten over het carillon. Het spreekt vanzelf dat ik graag bereid ben met ieder raadslid, die er om vraagt, en ook met de heer Santema een afspraak te maken. De heer Engels: ik kom dus terug op de kwestie van de bibliotheek. Wat de heer Tiekstra mij geant woord heeft, komt neer op de relatie met de openbare uitleenbibliotheken die al heel oud is en waarmee het subsidie verband houdt. „Wij voelen ons daar nauw bij betrokken". „Dat de R.K. bibliotheek nu geen subsidie krijgt betekent, niet dat zij ook een volgende keer geen subsidie krijgt". Nu komen we dus in de sfeer terecht van de fooi(De Voorzitter: Wat bedoelt U van, „nu ja, deze keer krijg je het niet, de vol gende keer krijg je het wel", terwijl ik het dus wil be trekken in de sfeer van de verdelende rechtvaardigheid en daar is mij geen antwoord op gegeven. Ik heb het ook in de sfeer van de economie getrokken en ook daar is geen afdoende antwoord op gegeven. Ik blijf dus bij mijn standpunt, dat ik het niet juist vind. Ik heb niet gevraagd al heb ik het genoemd dat men voor de afdeling volwassenen of voor de afdeling jeugd hetzelfde subsidie zou uitkeren als men doet aan de openbare uitleenbibliotheek. Ik geef U op grond van historische overwegingen het recht om daar een nuancering in aan te brengen. Ik heb het alleen gesig naleerd. Ik betwijfel dat het juist is, maar kan me voorstellen dat de omstandigheden daartoe geleid heb ben. Wat ik gevraagd heb is een toekenning van een subsidie aan de R.K. openbare uitleenbibliotheek, af deling jeugd. En wat ik gevraagd heb is niet een be paald bedrag op dit moment maar of U bereid bent de zaak weer tot U te nemen en in dit opzicht aan de Raad een voorstel te doen wat recht doet, enerzijds aan het feit dat hier in een behoefte voorzien wordt, en anderzijds aan wat rechtvaardig en billijk is, con form het beginsel van de Justitia distributiva, terwijl ik het dan aan U overlaat om rekening te houden met die oudere factoren, die wellicht tot nuancering in de hoogte van de bedragen kunnen leiden. Gezien het vage antwoord dat ik krijg, voel ik mij genoodzaakt een motie in te dienen, die mede-ondertekend is door de heer De Jong en door de heer Heetla en die als volgt luidt: „De Raad nodigt het College van B. en W. uit om de subsidie-aanvrage van de R.K. openbare uit leenbibliotheek voor het jaar 1963 opnieuw in studie te nemen en op korte termijn een voorstel aan de Raad voor te leggen." Ik geloof dat deze formulering U ruimte genoeg biedt om hier met de factoren die ik U ge noemd heb rekening te houden. De Voorzitter: De motie kan deel uitmaken van de beraadslagingen. De heer Kingma: Eerst even over de entreeprijzen van het Frysk Orkest; ik geloof dat mijnheer Tiekstra mij niet helemaal begrijpt. Het gaat hier niet om het verkopen van cultuur voor een klein prijsje maar het gaat hier wel om hetgeen in de sectievergadering door een lid naar voren is gebracht, dat wie naar een der gelijke voorstelling wilde, dat maar ten volle moest betalen en daarmee ben ik het niet eens, want ik ben voorstander van een redelijke prijs voor die concerten; misschien ben ik niet helemaal duidelijk geweest, maar ook de minder draagkrachtigen moeten dit kunnen be talen. Dat is mijn bedoeling geweest. En dan heb ik nog wat over punt 600 (inspec teur van de lichamelijke opvoeding). Daarbij staat in de mem. v. a. dat men zal streven naar het aanstellen van vakleraren voor het vak lichame lijke oefening, hoewel het er voorlopig niet van zal komen, staat er bij. Maar ik persoonlijk wil pleiten voor het handhaven van de bestaande toe stand, waarbij klasse-onderwijzers ook de lichamelijke opvoeding verzorgen. Als we beginnen met de specia listen op sportgebied dan krijgen we straks een heel stelsel vakleraren voor taal, voor zang, voor handen arbeid enz., hetgeen ik voor kinderen op deze leeftijd beslist onjuist acht. Indien men van bevoegde zijde echter meent dat de onderwijzers onvoldoende op de hoogte zijn met moderne methoden en moderne spor ten, dan zou ik B. en W. willen adviseren een applica tiecursus voor onderwijzers te houden, b.v. door de ge meentelijke inspecteur voor de lichamelijke opvoeding. En dan heb ik nog het punt 608 (wintersport) en dat betreft eigenlijk alleen maar die krabbelbaantjesdie zijn er al is me geantwoord. Ik zou willen vragen waar zijn ze te vinden. De heer Van der Veen: Ik kan eendeels wel de ge- dachtengang van de heer Engels aanvoelen en hem tot op zekere hoogte wel volgen, hoewel ik dat een beden kelijke uitspraak vind, want in feite is het zo, dat hier aanspraak gemaakt wordt op middelen die verkregen worden ten bate van in mijn ogen privé aangelegenhe den. Dit geldt niet alleen voor de groep waarvoor mijn heer Engels gesproken heeft; het geldt naar mijn me ning evenzeer voor de openbare bibliotheek. De Raad zal zich herinneren, dat van onze kant eigenlijk altijd wat bezwaar gemaakt is tegen de exorbitante subsi diëring aan de openbare leeszaal; van de behandeling van de aanschaffing van de bibliobussen weet ik dat nog wel. Ik vind het niet vanzelf sprekend dat de over heid tot taak heeft een soort behoefte aan het lezen van boeken te subsidiëren. Ik ben nog altijd van mening, dat dit soort dingen genoten moet worden door degene die inderdaad bereid is om daar ook op zich zelf ge ringe kosten voor te dragen, ik geloof niet dat wij 71 hier zo'n taak hebben. Op zich zelf kan ik de gedachten- gang van de heer Engels wel volgen, maar ik voel voor het één noch voor het ander. De heer J. de Jong: Gezien het late uur zal ik het heel kort maken. Er is in de sectievergadering een vraag gesteld of de mogelijkheid bestond, dat ook de zangkoren konden delen in een verhoogd subsidie en B. en W. wilden dit onderzoeken. Nu mag ik dit onder zoek misschien in de bijzondere aandacht van B. en W. aanbevelen. Meer wil ik er niet van zeggen, ik zou hier nog wel een heel relaas kunnen houden over de moeilijke toestand van verschillende koren wanneer het betreft een uitvoering van iets meer dan gewone be tekenis. Daar zal ik mij van onthouden, maar ik zou B. en W. graag op het hart willen drukken om deze zaak eens ernstig in onderzoek te nemen, want het is mij bekend dat vele koren maar een zeer noodlijdend bestaan leiden en van hun leden meer vragen dan de normale contributie. De heer Heidinga: Ik sluit me hierbij aan. De heer C. de Vries: Met betrekking tot het voor stel dat door de heer Engels is ingediend en dat onder werp van bespreking uitmaakt, wil ik slechts, gezien het late uur, een paar zeer korte opmerkingen maken. De heer Van der Veen heeft op een bepaald moment gezegd dat hij de gedachte van de heer Engels wel kon aanvoelen en volgen en ik moet zeggen, ik kan die ge dachte van de heer Engels ook wel aanvoelen en vol gen. Ik ben echter wel voorstander, dat zult U begrij pen, van algemene openbare bibliotheken en ik zie op het ogenblik dan ook, gezien ook het antwoord van het College, dat de openbare bibliotheken, met name de jeugdafdeling op het ogenblik in de behoefte die er be staat kan voorzien, geen aanleiding- om op dit moment de motie van de heer Engels te ondersteunen. De heer Tiekstra (weth.): Laat ik beginnen met even iets van de opmerking van de heer Engels te cor rigeren. Hij heeft n.l. geloof ik wel de onverplichte subsidiëring sterk negatief gekwalificeerd, ik noem dit woord met opzet. Het is nu eenmaal zo, dat wc een aantal subsidiëringen kennen, waarbij in vrij sterke mate spreekt het recht op een beroep op de overheids kas. Wat dus inhoudt in meer of mindere mate de plicht van de overheid te subsidiëren. Nu is het zo, dat we met betrekking tot dit subsidie bepaald ver keren in de sfeer van de onverplichte subsidiëring. De heer Engels mag dat dan kwalificeren met het woord fooi, ik geloof dat dat woord niet bepaald past op de subsidiepolitiek zoals die dus door het College is voor gestaan en waarin de Raad het College veelal gevolgd heeft en in enkele gevallen zelfs het College het pad heeft gewezen. De heer Engels verplaatst dat dan naar de sfeer van de rechtvaardigheid. Hij heeft ook nog iets gezegd over het economisch aspect; ik heb dat met op zet niet beantwoord in eerste instantie, eenvoudig om dat, geloof ik, niet valt te bewijzen of inderdaad bij het alleen bestaan van een algemene openbare leeszaal en bibliotheek met een jeugdafdeling in Leeuwarden, die dus ook niet aan deze zelfde behoefte in volledige omvang zou kunnen voldoen, zonder dat dus naar even redigheid het subsidie zou gaan stijgen. Het is de vraag dus of inderdaad dit naar evenredigheid tot een hoger subsidie zou leiden. Maar ik zeg nog eens, dat is niet te bewijzen en laat ik het daar dus voorlopig bij houden. Het College heeft dus ten aanzien van deze aan vraag op dit moment dit standpunt ingenomen. Ik zeg dus nog eens: dat hoeft geen standpunt te zijn voor altijd. En ik herhaal dus wat ik in eerste instantie heb gezegd, als de heer Engels een uitspraak wil van de Raad, welnu dan spreke de Raad zich uit, dan kun nen daarna ons beleid bepalen. Op het ogenblik wil ik U wel verzekeren, dat ik van mijn kant geen behoefte heb aan de motie van de heer Engels. De heer Kingma heeft nog een enkele opmerking gemaakt over de entree-prijs van het Frysk Orkest. Ik geloof dat hij en ik het samen wel eens zijn dacht ik zo. Ik ben het met hem in zoverre eens, dat men bij de entree-prijzen voor deze concerten beslist niet de bruto kostprijs in rekening zou kunnen stellen, want dan werd de cultuur inderdaad onverkoopbaar. Maar wij moeten ons natuurlijk ook hoeden voor het tegen overgestelde. Dan heeft de heer Kingma nog een enkele opmer king gemaakt over de vakleerkrachten bij het punt lichamelijke opvoeding voor het gewoon lager onder wijs. Want daar gaat het uiteraard om, niet om het v.g.l.o. of u.l.o. Hij heeft gelijk wanneer hij stelt dat het normaal is en gezond dat de klasseleerkracht dit onderwijs geeft. Volkomen terecht. Alleen het is zo, dat niet onder alle omstandigheden de klasseleer kracht geschikt is of nog de moed kan opbrengen of, noemt U maar op, welke omstandigheden kunnen be staan om dit onderwijs te geven. En dat speelt zich wel in sterke mate af in de hoogste klassen, met het gevolg, dat er toch wel een zekere mate van behoefte zou kunnen bestaan aan vakleerkrachten. Alleen de be hoefte aan vakleerkrachten in het algemeen is veel groter dan het aanbod van deze vakleerkrachten. Dus dit zal voorlopig nog wel een ijdele wens blijven, maar ik geloof dat ik me dus in dat opzicht alleen maar zou kunnen voorstellen dat deze vakleerkracht uren neemt waarvoor de klasseleerkracht minder geschikt is om het onderwijs zelf te geven, vooral aan oudere leerlin gen. Het gaat niet om de sport maar natuurlijk om de lichamelijke opvoeding. En de lichamelijke opvoeding als vak is inderdaad toch nog wel zodanig dat als deze door een ondeskundige wordt gegeven dat natuurlijk even zovele gevaren kan inhouden. De heer De Jong heeft nog een enkele opmerking gemaakt over het subsidiëren van de zangkoren. Het is hem bekend dat we daar bij de begroting van 1961 of 1962 mee begonnen zijn; ik geloof dat het 1961 is ge weest. En dit is een min of meer experimenteel begin. Het heeft enige moeite gekost om een goede verdeel sleutel te vinden. Maar wanneer inderdaad de behoefte zo is als de heer De Jong hier schetst, en ik geloof dat hij hier geen ongelijk aan heeft, dan zou het door ons ingesteld onderzoek misschien wel leiden tot een voorstel van verhoging van deze post. Ik geloof niet dat ik verder over gemaakte opmerkingen nog veel te zeggen hoef. De Voorzitter: We hebben nu twee instanties ge had over de onderwerpen op deze pagina; er blijft nog over de motie van de heer Engels e.c.: „De Raad no digt het College van B. en W. uit om de subsidie-aan vrage van de R.K. openbare uitleenbibliotheek voor het jaar 1963 op nieuw in studie te nemen en op korte termijn een voorstel aan de Raad voor te leggen." Hierin wordt dus niet gesproken van een voorstel tot subsidieverlening. Het kan ook een voorstel zijn om opnieuw het verzoek af te wijzen. Maar U zult bedoeld hebben in dat opzicht de keuze te laten aan het College naar gelang van de uitkomst van de stu die. (De heer Engels: Het is een voorstel tot subsi diëring.) Ik heb van mijn kant geen enkel bezwaar om op deze wijze de zaak opnieuw te bekijken, gege ven ook weer het vergevorderde uur, maar het staat er niet in. (De heer Engels: Dan wil ik het wel even nader omschrijven.) Ja, maar als we nu de motie weer moeten gaan veranderen, dan heb ik van mijn kant wel bezwaren om die tot mij te nemen en dan geloof ik, dat het het beste is, dat er wèl een uitspraak komt. (De heer Engels: Graag.) Ik meen, dat we dus het beste doen om maar direct te stemmen, want we weten allen toch wel wat we aan de motie hebben. De motie-Engels c.s. wordt hierna verworpen met 20 tegen 14 stemmen. Voor stemden: de heren K. J. de Jong, Taylor Parkins, Kamstra, Santema, Ir. van Balen Walter, Boomgaardt, Miedema, Heidinga, Spiek- hout, Balt, Heetla en Bosgraaf, mevr. Heijmeijer-Croon en de heer Engels. De Voorzitter: Het is inmiddels al later dan 12 uur geworden. Het lijkt mij beter, zoals ik zopas al zei, deze instantie af te maken, maar ik heb natuurlijk nu aan Uw Raad te vragen, wat U wilt. Wilt U nu doorgaan en deze begroting afmaken of wilt U dat niet? In het laatste geval zullen we morgenavond verder moeten. De heer Van der Veen: Wat staat ons nog te wachten

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 36