72 De heer Van der Schaaf (weth.): Ik zou ook wel willen weten wat er nog' komen kan. De Voorzitter: De heer Van der Schaaf suggereert mij de vraag, of er nog belangrijke zaken voor de be handeling van deze begroting uit Uw midden te ver wachten zijn. Als dat niet het geval zou zijn, dan is het slechts een kwestie van enkele minuten om deze zitting te beëindigen. U moet het zelf weten, maar ik geloof, dat, als het een kwestie van enkele minuten is, het verstandig is, dat we de zaak afmaken. Maar nog maals, wilt U uitstellen, dan wordt het morgenavond. De hear Santema: As wy de sitting fuortsette, dan hawwe wy lak oan üs eigen reglemint. De Voorzitter: Nee, het reglement laat toe, dat U doorgaat. De hear Santema: It is wol earder bard, dat wy, nettsjinsteande der al in hiele groep wie, dy't der doe al tsjin wie, hjir likegoed noch om healwei trijen sieten. De heer J. de Jong: Ik stel voor om door te gaan. Dan zijn wij er af, want als we morgenavond om half- acht weer beginnen en de leden allemaal weer fris zijn, dan zitten we hier om half twaalf nog. De heer Engels: Ik zou nog 3 minuten nodig heb ben. De heer Kingma: Ik zou ook met 3 minuten kun nen volstaan. De heer Heetla: Ik zou nog over de industrialisatie willen praten. De heer Van der Schaaf (weth.)Dat punt hebben we al gehad. De Voorzitter: Zullen we over al of niet doorgaan stemmen? Dan zijn we er uit. De Raad besluit hierna z.h.st. de vergadering te schorsen en te hervatten op vrijdagavond, 19 april, des avonds half acht. 19 April 1963 Aanwezig: 27 leden. Afwezig: Mevr. Heijmeijer-Croon, Mevr. Hiemstra- Molenaar en de heren Ir. Van Balen Walter, Engels, Hartstra, Heidinga, Jellema, Mr. Keuning, Kingma en Venema. De Voorzitter: Ik heiopen de vergadering. Ik ont ving berichten van verhindering van de Raadsleden mevr. Hiemstra-Molenaar en de heer Venema. Ik stel nu aan de orde pag. 57 van de gewone dienst. De heer Heetla: Ik meen dat het bij volgno. 650 (industrialisatie) behoort als ik opmerk dat uit de door U verstrekte gegevens blijkt dat het aantal personeels leden in de industrie in deze gemeente in de laatste vier jaren met bijna 1600 is toegenomen. Op 31 decem ber 1958 bedroeg het aantal personeelsleden 5394 en op 30 september 1962 was het ongeveer 7000. Een toe name alzo in 4 jaar van 1600 personeelsleden. Verder kan ik uit de door U verstrekte gegevens opmaken, dat in de nieuw gevestigde bedrijven ongeveer 500 personen werken. Zodat de bestaande bedrijven in die zelfde periode van 4 jaar een toename boekten van plm. 1100 personeelsleden. Mede in dit verband en met de door mij genoemde cijfers zou ik graag willen ver nemen, hoe de samenwerking van Uw College is spe ciaal met de reeds jaren in deze gemeente gevestigde bedrijven. Veelal worden de nieuwe in Friesland gevestigde bedrijven met de nodige service om ringd en laat het contact met de reeds jarenlang be staande bedrijven veel te wensen over. Is, zo zou ik in dit verband aan U willen vragen, b.v. bekend of de bestaande bedrijven in deze gemeente in de komende jaren zich gaan uitbreiden? En hoeveel personeelsle den dit betreft? Is het College op de hoogte van de toekomstige ontwikkeling van de bestaande, dus de gevestigde bedrijven in deze gemeente, zomede met op dit terrein veelal liggende moeilijkheden? Ligt hier niet een taak voor een gemeentelijke functionaris om b.v. ook het gevestigde bedrijfsleven behulpzaam te zijn met hun eventuele plannen en de zich daarbij vaak voordoende moeilijkheden? Zou een dergelijk contact in het bedrijfsleven het industriële klimaat in Leeu- warden kunnen bevorderen Misschien zouden wij op deze wijze ook nog eens een nader inzicht krijgen in het grote aantal pendelaars naar deze gemeente. Volgens de algemene volkstelling van 31 mei 1960 pen delen dagelijks naar deze gemeente ongeveer 5000 per sonen, n.l. 3719 mannen en 1294 vrouwen. Van deze personen werken er in de landbouw 30, in de bouw nijverheid 669, in de nijverheid 2874 en in de overige bedrijfstakken, veranderlijke diensten, 2240. Welke pro blemen doen zich voor bij deze pendelaars? Een deel van de pendelaars zal in hun eigen plaats willen blij ven wonen en naar mijn mening zal ook een groot ge deelte zich gaarne in deze gemeente gaan vestigen. Hoe groot is dit aantal dat zich hier gaarne zou willen gaan vestigen? En hoe is de verdeling van de woningen aan de bestaande bedrijven geregeld, speciaal bij uit breiding van hun bedrijven? Tenslotte wil ik met dit betoog natuurlijk niet beweren, dat het aantrekken van nieuwe bedrijven uit het oog verloren moet worden. In tegendeel de pogingen in deze richting moeten m.i. zo mogelijk nog versterkt worden en voortgezet. Leeu warden ligt immers in deze provincie uitermate gun stig voor industrievestiging. In eerste instantie zou ik het hierbij willen laten. De heer Ytsma: De indruk die in de secties naar voren gekomen is omtrent de stagnatie van de indus trie hier in Leeuwarden, is wel door Uw College be vestigd in de mem. v. a. En ik geloof niet dat het hier de plaats is om daar diep op in te gaan. Het is dus een noordelijk verschijnsel en dat schijnt op het ogenblik ook wel min of meer een landelijk verschijnsel te zijn. Alleen enkele leden met mij hadden in de secties ge vraagd, welke mogelijkheden zijn er op het ogenblik nog in Leeuwarden ten aanzien van de industrie-ves tiging? Wilt U ons daarover inlichten en U hebt in derdaad ons daar wel over ingelicht. Ik had daar eigen lijk toch wel graag iets meer over willen weten. Want ik neem aan, deze zelfde vraag hebben wij U trouwens al eens eerder gesteld, dat er sinds die laatste vraag en dit ogenblik toch waarschijnlijk wel onderhandelin gen zijn geweest, die op de één of andere manier niet zijn geëffectueerd en ook daaromtrent had ik graag iets geweten omdat de oorzaken daarvan toch wel be langrijk zijn. Ik bedoel, dat kan een gebrek aan ar beidskrachten zijn en dat kan een gebrek zijn aan een tijdelijk afkomen van de rijksgoedkeuringen. Ik ge loof dat daar inderdaad landelijk nog wel iets aan stag neert. Dan kan zijn de energievoorziening, ik doel dan op het gas, en dat kan zijn wellicht de grondprijs die wij hier vragen voor de industrievestiging. Ik zou daar omtrent dus graag iets meer willen weten. Zijn er in de loop van, laat ik zeggen de vorige begroting, be sprekingen geweest met de industrieën, die op één van deze gronden of misschien op andere gronden zijn af gesprongen; misschien kunnen we daar nu iets van weten. Zou U het bezwaarlijk vinden om dat in het openbaar te doen, dan zou dat wellicht nog op een andere manier kunnen geschieden. Ik zou daaraan nog enkele dingen willen toevoegen en dat is in de eerste plaats, dat ik meen dat wij hier in Leeuwarden op het ogenblik al behoefte hebben aan een ambachtflat, maar dat de behoefte aan die ambachtflat steeds gro ter zal worden. Het is zo, wie de ellendige toestand kent van de industrietjes die hier in Leeuwarden in de binnenstad zijn gevestigd en ik mag er met enige deskundigheid wel over spreken die weet dat ook straks bij de stadssanering steeds groter behoefte zal komen om deze mensen ergens anders te brengen. Ik bedoel een ambachtflat met centrale voorzieningen. U hebt geloof ik in Uw antwoord aan ons gezegd, dat vroegere pogingen zijn afgestuit op financiële en an dere bezwaren. Ik geloof dat wij de pogingen toch nog een keer moeten hervatten. U weet dat ik deze am- 73 bachtflat ook al eens in een andere instantie ter sprake heb gebracht. En ik geloof dat wij daar in Leeuwar den zeker behoefte aan hebben en steeds meer behoefte aan zullen krijgen. Een ander punt is nog dat ik de aandacht van U wilde vestigen op de pendeldiensten. Ik geloof dat de gemeente hier toch ook wel een be paalde taak heeft, al was het alleen maar ten aanzien van het lokale verkeer van de arbeiders die hier naar Leeuwarden pendelen en die toch op het ogenblik al een vrij grote afstand moeten afleggen. Ik wilde daar graag Uw aandacht voor vragen. En tenslotte, ik weet niet of wij als gemeente daar veel aan kunnen doen, dat is de ellendige toestand die wij op het ogenblik hebben met die halte Achter de Hoven. Vooral winter dag is dat voor arbeiders die uit al die fabrieken ko men toch wel een ellendige toestand. Als wij ons best doen om hier werkgevers op alle mogelijke attractieve manieren aan te trekken, dan geloof ik dat het ook wel nodig is, dat wij ook de werknemers behoorlijke ser vice bieden als ze hier in Leeuwarden willen komen werken. De heer Klynstra: Nu binnen zeer korte tijd de ta rieven van de stadsbus verhoogd zullen worden, zal het toch voor een vrij groot percentage van de mensen, die hier gebruik van maken, naar onze mening, wel enige financiële moeilijkheden opleveren. Deze vraag is in de sectie gesteld en er is op geantwoord, dat het in ver band met praktische bezwaren wel moeilijk zal zijn om een gereduceerd tarief toe te passen. Wij hebben ons telefonisch in verbinding gesteld met de gemeente Amsterdam en daaromtrent hebben wij enkele gege vens ontvangen. Het is n.l. in Amsterdam zo, dat de ouden van dagen een legitimatiekaart kunnen krijgen op vertoon van het trouwboekje, paspoort of ander bewijs. De normale prijs is in Amsterdam zoals U mis schien bekend is f 0,35 per rit. Voor de bejaarden be draagt deze thans op vertoon van deze kaart f 0,15. Een normale vierrittenkaart kost daar f 1,10 en voor de bejaarden 9 ritten voor f 1,—. Ik weet niet of dit hier in deze gemeente zoveel meer bezwaren oplevert dan in Amsterdam, maar het lijkt mij toe dat het ook hier wel mogelijk moet kunnen zijn. Ik dacht dat deze mensen, en dan denk ik niet alleen nog maar aan de bejaarden, maar er zullen ook andere mensen, de adres sen daarvan zijn wel bij de dienst voor Sociale Zaken bekend, hier misschien graag gebruik van willen maken. Ik dacht dat, wanneer deze mensen 10 cent per rit betalen en voor een boekje met 10 ritten f 0,75, dit al een vrij grote reductie was. Ik zou daar nog graag over ingelicht willen worden. De heer Bootsma: Dat is bij punt 656, gasbedrijf. Bij één van de eerdere vergaderingen, het was in de algemene beschouwingen meen ik, heb ik nog ge vraagd of het niet aanbeveling zou verdienen om niet eerst Wirdum aan te sluiten op het aardgas en dan eens te zien wat men voor Goutum zou kunnen doen, maar of het niet beter zou zijn om dit in één keer te bekijken, waarbij dan vermoedelijk het ontvangstation ergens midden tussen deze twee dorpen in geplaatst zou moeten worden. In de beantwoording van de andere dingen is dit vermoedelijk de Wethouder ontschoten, maar ik zou daar alsnog graag een antwoord op willen hebben. De heer Tiekstra (weth.)De heer Klijnstra wijst met betrekking tot de tarieven van de stadsautobus dienst op het Amsterdamse voorbeeld. Ik wil hem er dan van mijn kant op wijzen, dat het bij een tram al tijd een andere zaak is, dan bij een busdienst. (De Voorzitter: In elk geval een gemeentelijke tram.) Bij een gemeentelijke tram overigens ook natuurlijk. En bij een tram is het een andere zaak dan bij een bus dienst, omdat het vrij eenvoudig is om achter een tram een wagon aan te haken. Een bus is een vervoermiddel dat altijd op zich zelf moet rijden wat dus onmiddellijk een sterke verhoging van kosten met zich meebrengt. Ik wijs hierop om daarmee aan te duiden dat de flexibiliteit bij een tram groter is, maar tevens is het systeem van een bijzonder tarief voor bejaarden, op welke wijze dan ook georganiseerd, hier nogal uitvoerig bekeken. Er is een proef genomen. En ik kan de Raad wel vertellen, dat de proef die de N.T.M. genomen heeft, zeer tot spijt van de N.T.M falikant is uitgepakt. Het bleek n.l. dat mensen, die uit een oogpunt van welstand of welke redenen dan ook, daar geen enkel recht op konden doen gelden, er doodeenvoudig gebruik van maakten. En ik kan U wel verzekeren, dat als Amsterdam dit nu nog moest in voeren, men stellig niet meer tot deze instelling over zou gaan. Overigens is het ook zo, dat de tarieven die wij hier nu hanteren en die de N.T.M. met ingang van 1 juli zal gaan hanteren, bepaald niet hoog liggen. In tegendeel, die tarieven behoren, laat ik zeggen tot de groep van de laagste tarieven in den lande. Dat is het waarop ik op het ogenblik wil wijzen en ik zou verder willen zeggen dat bij de exploitatie van de stadsauto busdienst uiteraard twee partijen zijn betrokken, die beide partijen dragen ook de financiële risico's, wat de Raad bekend kan zijn, dacht ik zo. Dus geloof ik, moet men ook stellen, dat men de exploiterende maat schappij, in casu de N.T.M., ook niet met het tekort van een eventueel lager tarief kan belasten. De heer Pols (weth.): In de eerste plaats heeft de heer Heetla gevraagd hoe het ligt met de pendelaars. Nu is het natuurlijk heel erg moeilijk om precies die aantallen te weten. Die aantallen zou men op een ge geven moment nog wel kunnen krijgen, maar het is heel erg moeilijk om aan de weet te komen wat de mensen willen. Als men komt uit de richting Buiten post, dan wil ik U wel zeggen, dat een heel erg hoog percentage in die buurt wil blijven wonen. Men heeft daar een eigen huisje met een stukje grond en wat vee en zo. Deze mensen willen veel liever daar in de buurt blijven, dan dat ze naar Leeuwarden gaan wonen. Komt U meer de kant uit van Het Bildt en verder op, dan is het percentage heel anders en heb je wel mensen, die in de stad willen wonen. Hier hangt natuurlijk mee samen, ik zou haast willen zeg gen: de leefbaarheid van het plattetland. In de wonin gen, die men in de stad krijgt ontvangt men meer comfort dan in de woningen, die men op het platteland verlaat. Ik geloof dat het hier een kwestie is, of men een groot aantal woningen op het platteland ook in een toestand kan brengen, zoals men die vandaag de dag hier in de stad vindt. Meerdere mensen zullen liever blijven in hun eigen omgeving, maar het blijft altijd moeilijk de vestiging in de stad te bevorderen nu wij een groot woningtekort hebben, en het voor ons natuurlijk ook nog niet direct een brandend vraag stuk is. Verder vraagt de heer Heetla hoe het gaat met de toewijzing van de bestaande bedrijven. Toewijzing van iets waar een groot tekort aan is geeft altijd moeilijk heden. Men mag de nieuwe industrie niet voortrekken bij de oude, maar omgekeerd mag je dit eigenlijk ook niet doen. En U weet dat door de bestaande bedrijven, de oude bedrijven, verschillende financiële offers zijn gebracht voor woningbouw en dat als uit één van deze woningen, waar men dus een financieel offer voor ge bracht heeft, weer een werknemer uittrekt, wij ook zoveel mogelijk zorgen, dat diezelfde woning bij het betreffende bedrijf blijft of, als er eens een groter ge zin in geplaatst moet worden, er dan onderling wel eens een ruil plaats heeft. Er komen telkens uit het bedrijfsleven wensen naar voren: men heeft een speciale kracht nodig, hetzij voor een draaibank, hetzij ergens anders voor, zodat men eigenlijk een specialist nodig heeft op dat punt. En dan is het voor ons en voor het Bureau Huisvesting wel heel erg moeilijk om nu werkelijk uit te maken, of die kracht nodig is, want men voert alle mogelijke motieven ten tonele en dan kom je er niet meer uit. En dat heeft ertoe geleid, dat wij van de grootindustrie, van de middelindustrie en van de kleinere industrie elk twee vertegenwoordi gers hebben in een commissie en nu zorgen wij zoveel mogelijk, vorig jaar waren dat een stuk of tien, twaalf woningen per maand, die deze commissie kreeg te ver delen en die ging ze zo verdelen, als dat naar haar mening het beste was. Dit was voor ons heel prettig want dan kon je op een gegeven moment verwijzen naar die commissie waar ze zelf eigenlijk voor gezorgd hadden, dat hun mensen er in kwamen, die over de no dige deskundigheid beschikten. Als algemeen antwoord zou ik wel willen zeggen, ééndeels zijn er natuurlijk faktoren, die op een ander vlak liggen bij het nu wat

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 37