ik nu niet wil spreken, maar die ons toch wel bezig
houden.
Ik weet nog niet, of wij ons er wel zo over moeten
verheugen, dat het na vele jaren voor het eerst weer
tot een sluitende begroting is gekomen. Er is immers
nog zoveel op het gebied van straten, paden en andere
werken, dat in petto is gebleven, en ook andere verbe
teringen die noodzakelijk nog tot stand moeten komen,
worden nog niet gerealiseerd. Vele gemeentewoningen
verkeren in een erbarmelijke toestand. Zo zou ik nog
wel door kunnen gaan.
In de aanbiedingsbrief wordt gesproken over het
gemis aan belangrijke uitkeringen uit de nutsbedrijven.
Naar onze mening mogen de nutsbedrijven geen winst-
bedrijven zijn. De naam zou dan ook veranderd moeten
worden in winstbedrijven.
Wat de nieuwe veemarkt betreft, constateren wij,
dat dit een groot object is geworden, doch het zal de
Gemeente ook grote zorg baren, gezien de hoge kos
ten. De vee-aanvoer loopt langzaam maar zeker terug.
Wij veronderstellen, dat de markt dan ook steeds on
derbezet zal zijn. Het Gemeentebestuur zal daarom
naar mogelijkheden en middelen moeten omzien deze
markt of, zo men wil, deze Frieslandhallen nut
tig te doen zijn. We denken hierbij aan allerlei sport
manifestaties, zang- en muziekuitvoeiingen e.d. We
vertrouwen, dat het nieuwe object toch winst zal be
tekenen in de eerste plaats ten behoeve van de gehele
Leeuwarder burgerij en daarnaast ook voor andere
Friese gemeenten.
Over de afvoer van het rioolwater is al voldoende
gesproken. Wij sluiten ons bij de vorige sprekers aan.
Van gemeentelijke belastingheffing zijn wij tegen
standers. Wij zijn n.l. van mening, dat de gemeenten
wel een veel grotere vrijheid van handelen moeten heb
ben, wat de uit Den Haag ontvangen gelden betreft,
doch dat het belastinggebied zoveel maar mogelijk is
aan de centrale overheid behoort. Centralisatie op dit
terrein lijkt ons eenvoudiger en goedkoper.
Wat de taakverdeling van B. en W. betreft, gaan
wij wel akkoord met de bestendiging van de verdeling-
van dit ogenblik, ook al achten wij het minder juist,
dat de Burgemeester een portefeuille beheert, die mis
schien minder des Burgemeesters is. Dit betekent
evenwel geen enkele kritiek op dit beleid, doch meer
een algemene opvatting.
Dat de werkgelegenheid en de industrialisatie zich
behoorlijk ontwikkelen, stemt ons tot tevredenheid. Zij,
die er van gedroomd hebben, dat onze stad op korte
termijn tot een industriestad zou uitgroeien, zullen zich
teleurgesteld voelen, maar ik ben ven mening, dat dit
nimmer de bedoeling van het Gemeentebestuur is ge
weest. En dit wordt ook niet verwacht. Leeuwarden
zal zijn taak blijven vervullen voor het opvangen en
verwerken van agrarische produkten en daarnaast zal
het een stad zijn van handel en industrie. Hoewel de
werkgelegenheid niet ongunstig genoemd mag worden,
zijn ook in onze gemeente, naar ik meen, de lonen van
vele werknemers beslist aan de lage kant te noemen.
Leeuwarden komt zeker niet uit boven het landelijk
gemiddelde. Omtrent de huisvesting van gezinnen,
werkzaam in de industrie, hebben wij wel bezwaren.
Wij delen n.l. niet de mening van de Wethouder, als
deze schrijft, dat verscheidene arbeidskrachten in de
industrie er de voorkeur aan geven te pendelen vanuit
een woonoord buiten Leeuwarden. Wij komen daar
hopelijk nog wel op terug.
Het onderwijs blijft een aanhoudende zorg. Als wij
de rijksbegroting bekijken, dan mogen wij constate
ren, dat de zorg t.o.v. het onderwijs de laatste jaren
wel is vooruitgegaan. De verschillen tussen opvoeding
en behoud van de mens enerzijds en de vernieuwings
mogelijkheden anderzijds zijn iets kleiner geworden en
wij moeten ons daarover verheugen. Ook wat het on
derwijs in algemene zin binnen onze gemeente be
treft, komt m.i. de Wethouder van Onderwijs
een woord van lof toe. Er zijn vele tekortkomingen,
als we denken aan de mogelijkheden t.a.v. de scholen
bouw, de gymnastieklokalen e.d., maar we weten, dat
dit omstandigheden zijn, die wij in de eerste plaats
moeten schuiven op rekening van de Regering. Ik ver
onderstel, dat het de Wethouder wel het allermeest
zal benauwen.
Wat de brandweer betreft, ik had deze kwestie
eigenlijk niet willen aanroeren, maar nu het geacht
raadslid de heer Van der Veen erover heeft gesproken,
vraag ik me wel even af: Is het onjuist, dat er op de
bewuste vergadering een vraag gesteld is betreffende
de brand bij V. en D. Ik dacht, dat deze vraag niet
ten onrechte is gesteld, omdat in deze vergadering de
betreffende leidinggevende personen, die direct bij de
brand betrokken waren, hier ook dadelijk op konden
antwoorden; deze mensen zijn uiteraard niet in de
raadzaal aanwezig, althans niet om te antwoorden.
Overigens betreur ik het, dat de pers bij deze samen
komst geen toegang was verleend.
Over de pers heeft de heer Santema nog een woordje
gesproken. Dat hij in deze pers ook eens het doelwit
is geweest van ingezonden stukken, maakt hem moge
lijk wat „grammoedich", maar ik ben het met hem
eens, dat de pers voorlichtend moet zijn en het College
besturend, zoals hij zegt, maar ik dacht toch ook voor
lichtend. Het is jammer, dat de pers zich hier niet kan
uitspreken. (De heer Heidinga: En ingezonden stukken
opneemt.) (Gelach) Ik spreek niet over ingezonden
stukken, maar over het redactionele gedeelte van de
pers. Ik vraag me af: Waarin schiet de pers te kort?
T.o.v. de voorlichting van de Leeuwarder burgerij Ik
plaats daar een vraagteken. Ik geloof wel, dat het de
taak van de pers is om in de eerste plaats een objec
tieve voorlichting te geven aan de Leeuwarder burgerij,
ook t.a.v. gemeentezaken, en als deze dan anders is
dan wij misschien wel zouden willen, dan is dat vers
twee. Ik dacht, dat het wel van belang zou zijn mis
schien wordt daar straks wel op teruggekomen
dat de pers met het Leeuwarder Gemeentebestuur hier
eens gezamenlijk over zou spreken. Het valt dus nog
te bezien, wie gelijk krijgt.
Tenslotte een woordje over de volkshuisvesting. Ook
wij zijn van mening, dat het maar slecht met de volks
huisvesting gesteld is. Wij weten, dat de centrale re
gering hier remmend werkt, maar toch zijn er naar
onze mening feiten op te noemen, waarin de Gemeente
anders en beter had kunnen handelen.
Eerst een algemene opmerking. Ik zou wel graag
van het College willen weten, op welke wijze men
eigenlijk te werk gaat bij de woningbouw. Wordt er
wel nagegaan, aan welk soort woning wij in deze ge
meente het meest behoefte hebben? Wordt daarbij, in
het bevestigende geval, wel voldoende rekening gehou
den met de toekomstige huurprijs, welke opgebracht
moet worden? Is het College het wel met mij eens,
dat wij in de eerste plaats behoefte hebben aan betaal
bare woningen voor arbeiders ook vooral ten behoeve
van de voortgaande industrialisatie? In de bespreking
van de hoogbouw in 't Ielan welke zaak straks op
nieuw in de Raad zal komen heeft Prof. Van den
Broek ons duidelijk willen maken, dat het hier de
volkswoningbouw betreft. Dit woord heeft hij enkele
malen genoemd. Van een paar deskundigen vernamen
wij echter, dat de huurprijzen van deze woningen zeker
f 30,tot f 40,per week zouden bedragen en dan
vraag ik me af, wat wij thans nog onder volkswoningen
moeten verstaan. Dan weet ik het niet meer. Ik her
inner mij het commentaar hierop van een woordvoer
der van de P.v.d.A.-fractie, die het College, toen dit
plan behandeld werd, op het hart wilde drukken om
toch vooral degelijke woningen te bouwen. De loon
trekkers zouden wel wennen aan de hoge huren, zoals
men na de oorlog aan alle hoge prijzen was gaan wen
nen. Ik vraag mij af, of het, als de Gemeente de bouw
van goedkopere woningen niet zelf ter hand wil ne
men, dan niet van het grootste belang is, dat er naar
wegen wordt gezocht om voor de mensen met de laag
ste inkomens op dit gebied wat te doen. Ik denk b.v.
aan een coöperatieve bouwonderneming met kosteloze
hulp van de Gemeente, eventueel met speciale subsidie.
Wat de woningbouw in de dorpen van onze gemeente
betreft, vraag ik me af: Komen do dorpen wel vol
doende aan hun trekken en dit geldt waarachtig niet
alleen de woningbouw. Ik denk aan de verlichting, aan
het sportveld in Wirdum, wat allemaal veel te lang
heeft geduurd. Is het wellicht toch beter voor deze
dorpen ik denk speciaal aan de dorpen Wirdum en
Wytgaard dat ze t.z.t. worden toegevoegd aan een
andere gemeente? Er heeft zich, zoals LT weet, een ge
meente te dien aanzien uitgesproken. Het kardinale
11
punt, waar het mij in belangrijke mate om gaat, is
het feit, dat zeer vele arbeiders, willen ze over woon
ruimte beschikken, een veel te hoge huur moeten be
talen. Opschuiving blijft een zaak van vrijwilligheid,
en daarom komt er niets van terecht. De gemeente
Naarden heeft, naar ik meen, een interessant systeem
ontworpen. Men wil mensen die zich bereid verklaren
naar een duurdere woning te gaan, gedurende twee
jaar het verschil in huur tussen duurdere en goedkope
re woningen uitbetalen. Dat dient dan als compensatie
van verhuiskosten en zo langzamerhand geraakt men
clan ingesteld op deze hogere huur. Dit zal dan geen
recht worden; B. en W. bekijken deze gevallen afzon
derlijk. Ik geef toe, dat dit vraagstuk hiermee niet
wordt opgelost. Daarvoor zullen voor direct althans
subsidies nodig zijn. Het zou goed zijn, dat onze ge
meente aan die mensen, die vrijwillig in duurdere wo
ningen gaan, een gemeentelijke huurbijslag geeft.
De overheid heft enerzijds belastingen en betaalt
daaruit anderzijds een bijdrage aan bepaalde burgers.
Ik meen, dat dit socialistisch is en het getuigt van
medeleven met de medemens. Als ik me niet vergis,
is het slechts één gemeente, die dit systeem wilde toe
passen, n.l. de gemeente Rheden. De Kroon stak er
anderhalf jaar geleden een stokje voor. Het raadsbe
sluit werd bij Koninklijk besluit geschorst. Die schor
sing is thans weer verlopen, zodat Rheden, naar ik
meen te weten, zijn gang weer kan gaan. Waarom is
er vanuit Den Haag niets meer gedaan? Is men dat
daar vergeten? Wilde men het na een verlopen schor
sing door laten gaan? Waarom zullen wij het hier ook
niet eens proberen Vorig jaar hebben wij uiteenge
zet, dat wij landelijk wel een oplossing zien voor dit
probleem. Ook de Partij van de Arbeid heeft de kiezers
beloofd, dat zij, als zij na 15 mei tot mederegeren
wordt geroepen, het woningvraagstuk met voorrang
wil zien behandeld en opgelost. Wij verheugen ons daar
reeds over en wij wachten af. Men zal daarbij dan
zeker op alle medewerking van P.S.P.-zijde kunnen
rekenen.
Alles wat wij hebben uitgesproken wil niet zeggen,
dat wij geen woord van lof over hebben voor het be
leid van B. en W. Het gonst ook in deze gemeente
van activiteit, vooral dank zij de initiatieven van het
College. Vele schijnbare moeilijkheden werden en wor
den elders veroorzaakt. Wij wensen ook het College in
dit begrotingsjaar veel ijver en sterkte toe.
De Voorzitter: Ik geloof, dat het goed is eerst even
met U te spreken over de gang van zaken, omdat er
door verschillende heren algemene punten aangeroerd
zijn, maar zo nu en dan ook in details is getreden en
in de pauze is ook al uit Uw midden aan mij de vraag
gesteld, wat nu de bedoeling was ten aanzien van de
beantwoording. Het College heeft zich in de pauze
even onderling daarover verstaan. Het leek ook ons
het meest praktisch, dat het College in eerste instantie
alleen maar gaat antwoorden t.a.v. de werkelijk alge
mene punten uit de algemene beschouwingen; de detail
punten kunnen o.i. het best worden beantwoord bij de ver
schillende hoofdstukken. Dat zou dan gelijk tot voor
deel kunnen hebben, dat die raadsleden, die bij die
hoofdstukken het een en ander hebben op te merken,
dat nu niet behoeven te doen, maar het zou later bij
een bepaald hoofdstuk kunnen. Ik zou U dan willen
voorstellen het zo te doen.
De Raad gaat hiermee akkoord.
De Voorzitter: Ik van mijn kant zou allereerst na
mens het College aan de verschillende raadsleden die
vriendelijke woorden hebben gezegd over de wijze van
voorbereiding van deze vergadering, daarvoor dank
willen betuigen. Die woorden wij zijn het ons be
wust zijn maar voor een deel gericht aan het Colle
ge, want n.l. ook voor een deel aan de ambtenaren, die
zich met deze zaken heben bezig gehouden en wij zijn
dan ook van plan om die vriendelijke woorden aan de
betrokken dames en heren mede te delen. Er is ook
in het algemeen aan het College door enkele heren
steun beloofd voor het werk van het College in het
belang van de Gemeente. Uit de aard van de zaak zijn
wij daarvoor zeer erkentelijk. Hoe meer steun wij uit
de Raad krijgen voor ons werk in het belang van de
Gemeente, hoe liever het ons uiteraard is.
De heer Tiekstra (weth.)Graag zou ik willen be
ginnen met antwoord te geven op de opmerkingen van
die raadsleden, die hun bezwaren hebben geuit met
betrekking tot de late behandeling van deze begroting
en de late verschijning en dat niet alleen. Tevens heeft
men, in het bijzonder, meen ik, de heer Van der Veen,
zijn bezwaren geuit over de gang van zaken bij de
interne voorbereiding van deze begroting. Ik zou graag
de verzekering willen geven, dat ook B. en W. deze
gang van zaken niet bepaald bevredigt. Normaal is,
meen ik, dat de begroting verschijnt in het dienstjaar,
voorafgaande aan het betreffende begrotingsjaar, maar
ik weet ook wel, dat zij in september verschijnen. Het
zou zo prachtig zijn, als de achterstand die nu feite
nog bestaat, in 1963 zou zijn ingelopen. Ik durf geen
enkele toezegging te doen, dat dit zal gelukken. Wel
kan ik de Raad de verzekering geven, dat B. en W.
stellig met grote ernst zullen trachten te bevorderen,
dat de begroting 1964 de Raad inderdaad tijdig be
reikt en ter geruststelling mag ik de Raad mededelen,
dat men op de afdeling Financiën op 't ogenblik al met
de voorbereiding van de begroting 1964 bezig is. Later
volgt dan nog de interne voorbehandeling, de behande
ling in de secties. Met de deswege gemaakte opmerkin
gen zal ook t.a.v. de vaststelling van het voorprogram
ma van de begroting 1964 stellig rekening gehouden
worden. Men kan echter op een bepaald ogenblik, het
programma raadplegende, tot de conclusie, de veron
derstelling, de gedachte of het idee komen, dat 14 da
gen een begroting in huis stellig wel lang genoeg is
om die te bekijken. Als dat niet het geval is ik zie
een aantal raadsleden heel ernstig hun hoofd schudden
dan zullen we die termijn moeten verlengen. Ik
weet niet, of dat 4 weken moet worden. Ik twijfel, wat
dat betreft, nu niet direct aan het vermogen van de
raadsleden om het in drie weken te doen, maar meestal
is het inderdaad een kwestie van overbezetting van
eigen programma. Ik wil wel graag de verzekering-
geven, dat met de opmerkingen ter zake voor een vol
gende keer rekening zal worden gehouden.
Dan is er een aantal raadsleden geweest, die hun
voldoening hebben uitgesproken over het feit, dat de
begroting 1964 sluitend kon worden aangeboden. De
heer Kamstra heeft er van gezegd, dat ze sluitend kon
worden „gemaakt". Inderdaad hebben B. en W. daar
over wel enige voldoening, maar ik mag wel zeggen,
dat B. en W. er ook werkelijk met grote ernst naar
gestreefd hebben om een sluitende begroting aan te
bieden, niet ervan uitgaande, dat een sluitende begro
ting onder alle omstandigheden het meest nastrevens
waardige ideaal is, maar op zuiver praktische overwe
gingen, omdat nu eenmaal t.a.v. een aantal posten met
de sluitende begroting doelmatiger en sneller kan wor
den gewerkt. Een niet-sluitende begroting heeft nu
eenmaal ten gevolge, dat de goedkeuring van G.S. een
hele tijd in de lucht blijft hangen. Dat verhaal heb ik
mogelijk in de R.aad wel eens vaker verteld. Het is een
positie, die, geloof ik, eigenlijk niet zo benijdenswaard
is. Ook uit dien hoofde dus heeft het College welbe
wust gestreefd naar het sluitend maken van deze be
groting. Als ik spreek over een sluitend gemaakte be
groting, dan betekent dit niet, dat dit met kunst en
vliegwerk is gebeurd, maar wel, dat de begroting zeer
reëel sluitend is gemaakt, op basis dus van een reële
redenering. Verschillende raadsleden hebben daar te
vens bij aangehaald de rapporten omtrent vergelijkend
begrotingsonderzoek, verzorgd door het Verificatie
bureau van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
Zij hebben daaruit terecht geloof ik de conclusie
getrokken, dat het niveau van een aantal verzorgings
gebieden, nog duidelijk te laag ligt. De heer Kamstra
heeft met name gezegd, dat een zodanig onderzoek en
ook de wijze waarop de inlichtingen zijn verstrekt, wat
zijn gevolgen heeft voor de conclusies van het onder
zoek, zeker een relatieve betekenis heeft. Vanzelfspre
kend kan een instantie die op zich zelf wel al de be
grotingen kent, niet zo gedetailleerd alle begrotings
posten gaan onderzoeken, dat daardoor elke begroting
als het ware opnieuw is opgezet. Dat kan dus beteke
nen, dat enkele posten niet verschoven zijn waar ze
wel verschoven zouden moeten zijn geweest, of ver
schoven zijn, waar de verschuiving misschien niet te
recht is geweest. Ik geloof, dat het dus alleen maar
gaat om de vraag: Welk beeld toont dit vergelijkings-