De heer De Jong wijst er op, dat voortzetting van
de politiek van verbetering van de infrastructuur in het
noorden van het land uitermate belangrijk is en het
College is hem dankbaar voor deze opmerking, die
overigens ook ten volle door B. en W. wordt gedeeld.
Het is van het grootste belang, dat deze politiek die er
op gericht is om de achterstand die in het noorden be
staat, in te halen, nog geruime tijd wordt voortgezet,
want wij moeten niet in de stemming komen, dat wij
er nu al zijn. Er is een begin gemaakt met het in
halen. Verder zijn wij nog niet. U kent allen de proble
men die we nog hebben, en de projecten die in voor
bereiding zijn, en daaruit blijkt wel, dat we er nog lang
niet zijn, zodat van deze plaats uit zeker wel het ge
luid mag worden gehoord, dat deze politiek van ver
betering van de infrastructuur nog moet worden voort
gezet. De heer De Jong heeft er verder op gewezen,
dat het misschien wel dienstig is hij heeft het in
vragende vorm gesteld om de jonge mensen volle
dig in te lichten over de mogelijkheden die er na de
voltooiing van hun beroepsopleiding in de provincie zijn.
En ik wil die vraag ook gaarne namens het College tot
mij nemen, om te zien, of op dat gebied nog meer kan
worden gedaan dan wordt gedaan, want juist het vast
houden van deze geschoolde jonge mensen onmiddellijk
na de voltooiing van hun beroepsopleiding is een punt
van het grootste belang. Het College is dat volkomen
met de heer De Jong ons.
De stadssanering was het volgende punt, waarover
de heer De Jong sprak, en ik mag dat wel verwijzen,
dacht ik, naar volgno. 180 van de begroting, waarbij
dan ook enige mededelingen kunnen worden gedaan
over een recente beschikking van de Minister over een
bijdrage in de kosten etc.
Dan heeft de heer De Jong een beschouwing gewijd
aan de vraag, of het niet wenselijk zou zijn, dat van
daag in een zekere vorm een uitspraak zou worden
gedaan over het dempen van één of meer vaarwaters
in de stad. Ik heb dat aanvankelijk met nogal enige
instemming beluisterd; alleen aan het einde begon de
heer De Jong weer een beetje voorzichtig te worden,
dacht ik. Hij zei: we moesten nu maar eens voorlopig
uitspreken, dat er wel of niet gedempt mag worden,
maar het moest dan eigenlijk zo zijn, dat je ook nog
weer anders kon stemmen. (Gelach). Als het zo ge
steld wordt, dan lijkt mij de gang van zaken niet erg
doelmatig en als ik me dit dieper indenk, dan geloof
ik toch, dat het meest geëigende tijdstip om daarover
te beslissen toch uiteindelijk de behandeling van het
saneringsplan voor de binnenstad is, waarbij de dem
ping van het Vliet, de Oostergracht en een deel van
de Zuidergracht aan de orde komen. Nu zou natuurlijk
de Raad wel aan het College kunnen laten blijken, uit
welke hoek de wind waait. Als er hier een storm zou
opsteken, wanneer er b.v. één m2 water zou worden
prijsgegeven, dan weten wij, dat we op dat gebied
uitermate voorzichtig moeten zijn. Ik heb niet de in
druk, dat die storm nu aan het opkomen is, maar in
dien verschillende fracties zich misschien nog in deze
vorm zouden willen uitspreken, dan kan dat het Col
lege misschien wel aangenaam zijn, mogelijk ook on
aangenaam, dat ligt dan aan de Raad. Maar om nu te
beslissen zo zonder een diepgaande voorbereiding, dat
het Vliet, de Oostergracht enz. wel of niet zullen wor
den gedempt, daarvoor is het op dit ogenblik m.i. niet
het geëigende tijdstip, maar in de zin, zoals ik schetste,
dacht ik, dat we er misschien iets aan zouden hebben
en dat het ook enige zin zou hebben.
De heer Van der Veen heeft gesproken over de riool
waterzuiveringsinstallatie, volgno. 206. Daar zou ik
straks op terug willen komen.
De overweg bij de Schrans zou ik bij volgno. 204 en
de parkeergelegenhcden etc. bij volgno. 180 willen be
handelen.
Dan heeft hij nog een opmerking gemaakt over het
voorkomen van een situatie als op het terrein van de
Nieuwe Doelen en van de afgebroken winkel, naast de
Co-op aan de Voorstreek. Wat dat betreft, kan ik de
heer Van der Veen wel meedelen, dat wij een aantal
maanden geleden de vraag onder ogen hebben gezien,
of wij daar met juridische middelen tegen zouden kun
nen optreden en het interne beraad heeft ons tot de
conclusie geleid, dat dat niet mogelijk is. Wij hebben
evenzeer als de heer Van der Veen de overtuiging, dat
het laten ontstaan van dergelijke situaties in hoge
mate ongewenst is. Wij hebben zelfs intern overwo
gen, of wij aan het niet-herbouwen op die plaats ook
de sanctie zouden kunnen verbinden van een verplichte
eigendomsoverdracht aan de Gemeente op basis van
taxatie, maar dat is naar het gevoelen van onze des
kundigen en ook van ons zelf toch in strijd met de
waarborgen, die de onteigeningswet geeft en daarom
kon dit niet in aanmerking komen. Het probleem
wordt dus door het College in volle omvang en in even
grote zwaarte, als door de heer Van der Veen gevoeld,
erkend, maar een oplossing bij de huidige wetgeving,
lijkt ons niet mogelijk. (De heer Van der Veen: Ook
niet als sanctie op de voorbereiding om die winkel af
te breken of op het nalaten van herbouw?) De sanctie
daarop dat is de andere zijde van het geval
zou slechts kunnen zijn een zeer geringe boete, die in
geen enkele verhouding zou staan tot het bedrag, dat
niet uitgegeven zou behoeven te worden bij het nalaten
van herbouw. Als men een maximum van f 300,stelt,
dan lacht iedereen daarom en daarmee staat de Ge
meente dus eigenlijk in haar gezag een beetje voor
schut (De heer Pols (weth.)Voor het schut). Ja,
voor de schutting. Maar daarom is zo'n sanctie niet
mogelijk.
De heer Kamstra heeft over de dorpen gesproken en
royale waardering geuit. Verder heeft hij het gehad
over de rioolwaterzuiveringsinstallatie, waarop nog
wordt teruggekomen.
De hear Santema syn fragen komme, tinkt my,
oan 'e oarder by de punten 204 en bis. 19, wenningbou.
Op de beschouwingen over de woningbouw van de
heer Klijnstra dacht ik in te gaan bij de behandeling
van blz. 19 van de begroting bij een nog nader aan te
wijzen volgnummer.
De door mij genoteerde punten van algemene aard
zijn dus hiermede in deze instantie beantwoord. De
overige worden dan gedirigeerd naar de volgnummers.
Ik wil besluiten met ook te danken voor de uitge
sproken waardering, voor zover die dan betrekking
heeft op het onderdeel van de gemeentelijke taak, dat
onder mijn portefeuille ressorteert.
De heer Vellenga (weth.)In dit stadium heb ik
geen behoefte om op de algemene beschouwingen in te
gaan. Er zijn door enkele fractievoorzitters een paar
punten genoemd, die op mijn terrein liggen, maar het
lijkt mij het beste deze te beantwoorden bij de behan
deling van de begroting van de gemeentelijke Sociale
Dienst, alleen ik kan niet met zoveel Calvinistische
nauwkeurigheid als mijn collega zeggen bij welk punt
dat nu precies is. Dat merken de raadsleden echter van
zelf wel.
De Voorzitter: Ik geloof, dat er toch nog wel een
paar algemene punten zijn, waar ik van mijn kant
iets over zou moeten of zou kunnen zeggen. Ik zal
proberen het zeer kort te doen.
Er zijn dat in de eerste plaats enige opmer
kingen gemaakt over de samenstelling en de taak van
het College achter deze tafel, dat ook in verband met
zijn omvang. Ik geloof hiermede wel de mening van
het gehele College uit te spreken, als ik zeg, dat het
toch wel prematuur en daarom ook niet praktisch is
om nu te willen vooruitlopen op een situatie, waarin
de samenstelling van het College anders is dan nu. Met
andere woorden: Wanneer op een bepaald ogenblik,
door welke oorzaak ook, dit College anders zou zijn
samengesteld, dan is naar de mening van B. en W.
wel het ogenblik aangebroken om zich opnieuw af te
vragen, of de samenstelling juist is, of de omvang van
het College juist is en zijn taak wel de meest juiste is.
Waar ik nog aan zou willen toevoegen, dat en dat
is dan toch ook al in de stukken gesteld het College
nu geen behoefte aan vergroting van zijn omvang
heeft en, wat mij persoonlijk betreft, zou ik nog dit
willen zeggen: Er zijn wel een aantal taken, die door
de Gemeentewet en enkele andere wetten speciaal aan
de Burgemeester worden opgedragen, maar de Ge
meentewet noch enige andere wet verbiedt om een
bepaalde taak, liggende op het terrein van het College,
aan de Burgemeester op te dragen, met andere woor
den: een taakverdeling, waarbij de Burgemeester be
paalde taken vervult, die misschien ook één van de
Wethouders zou kunnen vervullen, is nergens verbo
den en die kan in bepaalde omstandigheden praktisch
zijn, zoals niet alleen in deze gemeente, maar ook in
andere gemeenten de Burgemeester wel taken vervult,
die elders door een Wethouder worden gedaan. Ik meen,
dat ik hiermee, wat dit punt betreft, wel uitvoerig
genoeg ben geweest.
Dan is er gesproken over de verhouding tussen het
College van B. en W. en de Raad. Er is dat is een
eerste punt door de heer Van der Veen geklaagd over
het dikwijls te laat verschijnen van de handelingen van
de Raad. In dat opzicht kunnen we het toch niet eens
zijn met de heer Van der Veen. Wij van onze kant
menen, dat sinds geruime tijd het is wel eens an
ders geweest, door personeelsmoeilijkheden de han
delingen vrij snel na de raadsvergaderingen verschij
nen en toch wel op een zodanig tijdstip, dat het de
Raad niet hindert, dat ze niet eerder verschenen zijn.
Over de begrotingsbehandeling is er een aantal op
merkingen gemaakt, waar ik van mijn kant na het
geen door de Wethouder van Financiën is gezegd, toch
nog wel graag enige aanvullende opmerkingen zou wil
len maken. De woorden van de heer Van der Veen
zouden n.l. de indruk kunnen wekken, dat het College
ten aanzien van de behandeling van de begroting en
ook ten aanzien van andere punten geen voldoende
begrip heeft of toont voor de positie van de Raad. Dat
is bepaald niet de opvatting van het College van B. en
W. Speciaal wat deze begrotingsbehandeling betreft,
hebben wij werkelijk veel zorgen gehad om in de aan
biedingsbrief uitvoerig te zijn over de onderwerpen,
waarover het in deze begroting gaat en we hebben
daarbij o.a. bedacht, dat een aantal leden van deze
Raad voor het eerst zitting hebben. Juist voor deze
eerste begroting na het optreden van de nieuwe Raad
hebben wij werkelijk getracht de Raad een beeld, zij
het niet een helemaal compleet, maar toch een vrij
compleet beeld, te geven van de vraagstukken, die op
het ogenblik de Gemeente beroeren, en die door de
Raad en ons dienen te worden opgelost. En wij hebben
datzelfde getracht en dat in antwoord op een op
merking van de heer Santema met de memorie van
antwoord. Nu is het altijd Veel gemakkelijker om
vragen te stellen, dan om die te beantwoorden. Er be
staat zelfs een heel onvriendelijk spreekwoord over
(Gelach), dat ik bepaald ten aanzien van de Raad niet
zou willen gebruiken (Gelach), maar de Raad heeft
over de punten waar het over gaat, bij de memorie
van antwoord een aantal bijlagen gevonden, en wij
hebben, me dunkt, een heel groot aantal stukken ter
inzage gelegd, vergezeld van rapporten, zodat wij wer
kelijk menen, dat wij in dat opzicht de Raad zoveel
mogelijk toch de gegevens hebben verstrekt, waar deze
behoefte aan had. En wat betreft de tijd tussen ver
zending van de aanbiedingsbrief en behandeling van
de begroting, dat heb ik even laten nakijken. Op vrij
dag 8 februari is de aanbiedingsbrief met de begro
tingen verstuurd en de eerste sectievergadering was
op 27 februari. Er ligt dus een vrij geruime tijd tussen,
die ongeveer gelijk is aan die van vroegere jaren. Wij
hadden echter verwacht, dat de aanbiedingsbrief met
de bijbehorende stukken op zaterdagmorgen 9 februari
per post bij de raadsleden bezorgd zou zijn. Ons is
achteraf gebleken, dat het pas op de daarop volgende
maandag is geweest. En dat hebben wij betreurd. De
sectievergaderingen zijn gehouden op 27 en 28 februari
en 1 maart. Het sectie verslag is op 12 maart door het
College ontvangen en de memorie van antwoord is op
5 april door het College naar de Raad gestuurd. De
vergelijking, die de heer Van der Veen maakt tussen
de periode tussen aanbieding en sectievergaderingen en
de periode, die het College nodig heeft om de Raad te
antwoorden, is dus, als we de data zo nagaan, niet
helemaal juist. Wij hebben van 12 maart tot 5 april
tijd gehad om de memorie van antwoord te maken en
we kunnen toch wel zeggen, dat daarvoor veel werk
is verzet, niet alleen door het College zelf, maar spe
ciaal dan door onze medewerkers.
Verder was er een klacht, dat de Raad zo voor en na
voor verschillende voldongen feiten is gesteld. Ook dat
moet ik van mijn kant namens het College toch wel
betwisten. Ik heb ook bij vroegere begrotingsbehande
lingen wel gezegd, dat de snelheid waarmee bepaalde
beslissingen soms moeten worden genomen, ons in
derdaad wel eens dwingen, ook aan de Raad een korte
termijn te vragen om zich te beraden en om beslis
singen te nemen, wat wij dan zelf ook minder prettig
vinden, maar het is bepaald niet zo, dat het College
uit wanbegrip omtrent de positie van de Raad deze te
weinig tijd zou willen gunnen voor het nemen van zijn
besluiten.
Een ander onderwerp is de verhouding van de stad
en de dorpen in deze gemeente. Ook in dit opzicht zou
ik een opmerking van vroeger willen herhalen, n.l. dat
het eigenlijk een natuurlijke zaak is, dat de kleinere,
het dorp, zich in gevaar acht gebracht door de grotere.
De samenstelling van deze gemeente met een stad van
deze grootte en dorpen van veel kleinere omvang is
nu eenkeer niet volledig harmonisch, wat altijd aanlei
ding tot dergelijke klachten geven kan. Enkele jaren
geleden hebben we ter gelegenheid van de begrotings
behandeling een staatje overgelegd van al datgene,
wat er ook voor de voorzieningen in de dorpen was ge
ïnvesteerd. Ons geheugen is in dat opzicht wel eens
wat klein, maar toen bleek toch wel zeer duidelijk
en de Raad had er van zijn kant ook waardering voor
dat de Gemeente Leeuwarden in de verhouding ten
aanzien van de dorpen toch bepaald niet te kort ge
schoten was. En daarna die tijd nog meer aan de dor
pen is gedaan dan toen, meen ik wel te kunnen zeggen,
dat in dat opzicht een klacht werkelijk voldoende feite
lijke basis mist.
En dan zou ik en dat is dan een andere opmer
king mij van mijn kant niet willen uitlaten over de
vraag, of een of andere buurgemeente van de gemeente
Leeuwarden geografisch wel op de juiste wijze is sa
mengesteld. Het behoort tot de goede gebruiken in
het verkeer van de gemeenten onderling, om zich ten
aanzien van zijn buurgemeenten niet over dergelijke
vragen uit te laten.
Een laatste opmerking zou ik willen maken over
de verhouding van het Gemeentebestuur tot de pers,
waarbij ik in de eerste plaats zou willen opmerken,
zoals ik dat ook vroeger heb gedaan, dat het naar
onze mening niet juist is om dit algemeen te stellen.
Wij menen, dat onze houding tot de pers normaal is,
alleen, dat er zo voor en na bepaalde artikelen ver
schijnen in de krant zoals die door de heer Santema
zijn gekwalificeerd die blijk geven van onvoldoen
de feitelijke kennis bij de schrijver, waar dus ook uit
voortvloeit een onjuiste conclusie en een onjuiste kri
tiek. Wij menen, dat onze afdeling Voorlichting al
thans in dat opzicht niet in gebreke is en dat, wanneer
er aanleiding is tot opmerkingen te dien aanzien, de
tekortkomingen niet bij die afdeling gezocht dienen te
worden.
Ik zou mij tot deze opmerkingen willen bepalen. Er
zijn, ook wat mijn portefeuille betreft, wel een aantal
punten, die ik bij de betrokken hoofdstukken nader zou
willen beantwoorden.
De heer Bootsma: Van de zijde van de Wethouders
heb ik bij de beantwoording niet zo heel veel gehoord
over wat ik in eerste instantie heb gezegd, doordat de
beantwoording van enkele der belangrijkste opmerkin
gen, zoals die betreffende volkstuinen, overweg, par-
keergelegenheden, naar de hoofdstuksgewijze en ook
puntsgewijze behandeling is verschoven. Daar komen
we dus straks bij de verdere behandeling dan nog wel
weer op terug.
Ik heb in eerste aanleg een opmerking gemaakt
over de overbelasting van diverse bedrijven, waar de
Wethouder van Openbare Werken door er onderbezet
ting tegenover te stellen, dus eigenlijk een woorden
spel van maakte.
De zaak waar het mij in feite om ging, was, dat
men, doordat de beslissing over de prioriteit en over
het afgeven van een vergunning elders ligt, meer plan
nen op stapel moet zetten dan voor een normale gang
van zaken noodzakelijk en ook wenselijk zou zijn. Ook
daardoor moet hier heel vaak nutteloos, onnodig werk
worden gedaan. Plannen, waarvan we stellen, dat ze
urgent zijn en dan ook liefst besteksklaar gemaakt
moeten worden, moeten tegen het tijdstip, dat ze de
goedkeuring verwerven en dus ook voor uitvoering in