dus bepaald niet zeggen, dat jk de argumentatie van
B. en W. zo klemmend vind. Wat het bedrijf zelf be
treft, vind ik dat daarentegen wel weer het geval. Ik
geloof, dat ik daar veel meer de klem op zou willen
leggen. Wanneer wij het bedrijf voor de bouw van deze
fabriek naar het industrieterrein zouden verwijzen, dan
is naar mijn mening de consequentie van dat standpunt,
dat dat alleen in de broodprijs, door de kosten van be
zorgen, wel 2 cent per brood scheelt. En als ik zie, dat
vandaag de dag de broodprijs niet hoger mag dan zo
hoog, omdat het consumentenbelang daarin meespeelt,
voel ik er voor om zoveel mogelijk zo'n bedrijf te helpen.
Ik wil het bepaald niet onder het noemer van de in
dustrie brengen, maar het juist zien als een centraal
bedrijf, dat de broodvoorziening moet regelen en dat
juist in verband met de bescherming van de broodprijs
ten bate van die consument de exploitatiekosten wel op
de een of andere manier moet drukken. Wanneer we het
zo'n bedrijf niet mogelijk maken om via een andere
exploitatie toch de hogere exploitatiekosten te druk
ken, dan moet, geloof ik, de broodprijs omhoog. (De
heer Van der Veen: Het verse kadetje.) Dat krijgt U
tot nu toe altijd nog. Dat is altijd nog mogelijk: iedere
dag wordt er vers gebakken. Maar dat is een zaak,
die hier niet aan de orde is. Wat mij dus hoog zit, is
het belang van dit bedrijf. En ik geloof, dat wij, gezien
de gehele broodprijspolitiek die we de laatste jaren hier
voeren, een bedrijf als dit, ook de ruimte moeten geven,
juist omdat het een centrale functie uitoefent in de
broodvoorziening hier ter plaatse; we moeten dit dus
anders bekijken dan een industrieel bedrijf; de inten
sivering van het verkeer, die er inderdaad aan vast
zit, moeten we dan maar accepteren. Ik voel het be
zwaar van G.S. wel, maar, gezien de kwestie van de
broodprijs die er mee annex is, en gezien de belangen
van dit bedrijf, neem ik de bezwaren maar. Dan kom
ik echter tot een heel andere motivering dan B. en W.
gegeven hebben. En dan geloof ik, dat B. en W. ook
sterker zouden staan, door de kwestie van de automa
tisering van de produktie vrijwel buiten beschouwing
te laten, omdat die, zoals gezegd, met de intensivering
van het verkeer totaal niets te maken heeft. Er komt
daar inderdaad een intensief verkeer, als al die afne
mers straks broodwaren betrekken. Maar dat hebben
we eerst ook wel geweten. En dat dat nu ineens een
ander licht op de zaak zou werpen, geloof ik niet. Ligt
het geval nu zoveel anders? Ik geloof, dat we wat we
eerst gezegd hebben, met dezelfde klemtopn, weeft*
moeten zeggen. En ik voor mij heb toen ook het gevoel
gehad, dat juist zo'n broodfabriek, die voor de brood
voorziening van onze consumenten in de gehele stad
van uitermate veel belang is en bepaald iets anders is
dan een stofzuigerfabriek, niet op het industrieterrein
behoort te staan. Juist deze behoort, als het enigszins
kan, in de binnenstad gevestigd te zijn, wanneer er,
zonder al te veel bezwaren voor het verkeer, ruimte voor
gemaakt kan worden. Die bezwaren zijn er- wel, dus
die moeten we zien op te lossen. Ik vind, dat we de
ruimte aan deze fabriek moeten geven, maar dan
accepteren we de bezwaren, die eraan vast zitten en
die G.S. overigens m.i. terecht hebben aange
voerd.
De heer Spiekhout: Ik wil het niet over de brood
prijs hebben, maar ik wil toch deze zaak van de kant
van het bedrijf uit wel enigszins benaderen. Hier ligt
n.l. het dringende verzoek van een bepaald bedrijf om
zich op deze plaats te mogen vestigen. Ik geloof, dat ik,
als ik bestuurslid van dit bedrijf zou zijn, het onver
standig zou vinden de fabriek hier te bouwen. Ik zou
toch maar op het industrieterrein gaan, omdat ik de
verdere ontwikkeling iets anders zie: in de richting van
één automatische bakkerij met misschien hier en daar
in de stad een paar depots, maar ik zie nog niet, dat
al die venters vanaf dit punt de stad zullen ingaan,
zeker niet, als men het over een 10-tal jaren bekijkt.
Van de kant van het bedrijf geredeneerd, zou ik dus
zeggen, dat het niet verstandig is, maar deze directie
ziet het anders en men vraagt om deze plaats te mo
gen hebben voor de bakkerij. En dan ben ik van me
ning, dat we, tenzij het algemeen belang, dat ge
schaad wordt, zo groot is, dat de Gemeente geen toe
stemming kan verlenen, dit verzoek moeten inwilli
gen. Daar ligt voor mij eigenlijk de kern. Ik zou het
wel prettig vinden, dat deze fabriek op het industrie
terrein kwam, maar ik zie de bezwaren van het pro
vinciaal bestuur, n.l. de schade aan het algemeen belang
door de toenemende verkeersdrukte, niet zodanig, dat
ik daarom het verzoek van het bedrijf zou willen af
wijzen. En ik ben dan ook van mening, dat het alles
zins in het verlengde ligt van wat we de vorige keer
toch eigenlijk met dezelfde argumentatie die de heer
De Jong nog verder heeft uitgewerkt besloten heb
ben, om nu in beroep te gaan. Het volgende is mis
schien niet een helemaal zakelijk argument, maar ik
vind eigenlijk wel, dat dit soort dingetjes maar door
de Gemeente zelf uitgemaakt moeten worden en niet
door G.S. moeten worden bedisseld. Ook dat speelt nog
wel even een rol.
De hear Van der Schaaf (weth.)Earst in koart
antwurd oan it adres fan de hear Santema, dy't de
suggesty die, oft wy miskien letter noch net ris yn
heger birop gean koene. En dêr moet ik op antwurd-
zje: Dat kin net, omdat de termyn fan heger birop hiel
binnenkoart forstrykt en wy dus net dêrnei, hwan-
near't it üs noch ris ütkomt, yn heger birop komme
kinne; dat is in strikte termyn en as men dêr oer
hinne is, dan is it rjocht om yn heger birop to gean
forfallen. Dêrom moast it dus, sa't Jo it sa skilder-
eftich seinen, ,,hookstrooks'' barre. Dat koe net oars
en it is mear ut referinsje foar de Rie, dat wy dit dien
hawwe as üt forwaerleazging fan de Rie, omdat hwat
hjir yn it „geding" is, in bislüt fan de Rie is, dat wy
hjoed noch fordigenje kinne en de folgjende kearen net
mear. Dus mienden wy, dat it üt referinsje foar de Rie
wol forplichte wie om it hjoed op hookstrookse wize
yn syn formidden del to lizzen. (De heer Van Balen
Walter: Wat is „hookstrooks", mijnheer de Voor
zitter
De hear Van der Schaaf (weth.)Dat vindt U in
een vertaling van het drama „Julius Ceasar" door de
Friese dichter Holtrop. Daar komt o.a. in voor en het
is de enige vindplaats, die ik weet: „Stiek üntank, ster
ker as forriedershan, him hookstrooks del".
Stem: Hoe sil it oars kinne? (Laitsjen).
De heer Van der Veen: Hoe is dat in het Latijn?
De heer Van der Schaaf (weth.): Dat kunt U na
zien in het stuk van Shakespeare.
De Voorzitter: Dat is Engels. (Gelach)
Stem: Nooit gehoord, dat dat in het Latijn ge
schreven is.
De hear Van der Schaaf (weth.): De hear Santema
hst dat moat ta syn eare sein wurde in finere noas
hawn foar hwat by de Provinsje libbet as it Kolleezje
fan B. en W. Hoe soe it ek oars kinne, soe ik hast
sizze. (Laitsjen). Mar yn elk gefal, ik mei dus konsta-
tearje en dat kost my hielendal gjin muoite dat
de hear Santema yndertiid biswieren sjoen hat, dy't
de Provinsje nou dus mei syn gesach ünderstreket.
Dêr komt by, dat dyselde biswieren ek al troch de
Gemeente sjoen wiene. Dat is natuerlik ek net nij; it
stiet yn dit stik ek noch efkes relevearre, dat de bi
swieren doedestiids wol sjoen binne, mar dat B. en W.
se yn 'e skeal hawn hawwe en by it öfweagjen fan de
bilangen dizze biswieren lichter bifoun hawwe as de
hear Santema en yn neifolging fan him it Kol
leezje fan G.S.
De heer Van der Veen heeft gezegd, dat wij naar
zijn mening niet verplicht zijn om in hoger beroep te
gaan. Ik zou daar een nuancering in willen aanbren
gen. Het is althans mijn mening, dat het College zich
bestuurlijk eigenlijk wel verplicht acht om dit hoger
beroep in te stellen, maar of dat nu in strikt juridische
zin, voortvloeiend uit de gesloten koopovereenkomst,
dient te geschieden, dat zou ik vooralsnog in het mid
den willen laten. Ik heb het idee, dat de heer Voorzitter
van de Raad daar misschien ook een mening over
heeft. Ik geloof wel, dat wij, ook uit het oogpunt van
de naleving van het contract, die onze contractpartij
van ons mag verlangen, doen wat redelijkerwijs in onze
macht is om de gesloten overeenkomst na te komen.
Ik wil niet in absolute zin stellen, dat wij hieraan
gebonden zijn, want na de sluiting van de transactie
zou ook een nieuw feit naar voren kunnen komen, dat
5
tevoren aan het College van B. en W. en aan de Raad
was ontgaan, en waar G.S. de aandacht op vestigden,
of dat zij voor het eerst aan ons ter kennis brachten.
Een feit is echter, dat hier in de discussie eigenlijk niets
nieuws aan de orde is. Dat heeft zich werkelijk,
sinds het besluit van Uw Raad is gevallen, niet
voorgedaan. Over bezwaren, die wij aanvankelijk
hebben gezien, die enige weerklank hebben gevonden
in de Raad en die ons ook niet helemaal verwerpelijk
schijnen, zijn we heen gestapt. Ik geloof, dat wij nu niet
terug moeten en dat we die bezwaren niet weer moe
ten laten gelden. De Co-op mag tenslotte als contract
partner van de Gemeente van ons verlangen, dat wij,
de bezwaren gewogen en lichter bevonden hebbende dan
de andere zijde van de weegschaal, het eenmaal inge
nomen standpunt nu toch ook handhaven. Anders zou
den we eigenlijk van een door G.S. gegeven gelegen
heid gebruik maken om van dit contract af te komen.
Ik wil dus niet zeggen, dat wij op grond van de koop
overeenkomst met de Co-op verplicht zijn om ditzelfde
standpunt nu ook tot gelding te brengen in een be
roepschrift bij de Kroon, maar wèl, dat wij èn bestuur
lijk èn moreel daartoe toch wel gehouden zijn.
De heer Heidinga heeft ook dit een en ander ter
sprake gebracht. Hij heeft er op gewezen, dat B. en W.
de bezwaren die G.S. nu in het geding brengen, ook
hebben gehad. Inderdaad, die hebben B. en W. gehad,
maar- die zijn toen ook in de Raad ter sprake geweest
en de Raad is er met algemene stemmen toe gekomen
om de toen geldende bezwaren te passeren, na afwe
ging van belangen. Daarom meen ik, dat hier werke
lijk geen reden is om terug te treden.
De heer De Jong heeft bij zijn argumentatie de brood
prijs ter sprake gebracht. Ik kan hem, omdat hij uit
mondt in steun aan het voorstel van B. en W., erkente
lijk zijn voor het punt waar hij uitmondt, maar of nu
de broodprijs in het vervolg in soortgelijke gevallen
een punt van argumentatie zou kunnen zijn, wil ik
daarmee eigenlijk niet toegegeven hebben. Intussen,
wel dank voor de zeer welwillende en scherpzinnige
steun, die ik van de heer De Jong mocht ontvangen.
Ik geloof, dat we ook nog in aanmerking moeten ne
men, dat de mensen, die als broodbezorgers de stad
intrekken, natuurlijk in het geval, dat ze van Tul
penburg komen, maar ook als ze van het industrie
terrein zouden komen, de stad moeten intrekken. In
het laatste geval zullen ze toch ook wel voor een be
langrijk deel door de binnenstad moeten. Het is dus
niet zo, dat we ze, als ze op Tulpenburg zijn, wel zien,
maar dat we ze, als ze daarginds hun uitgangspunt
zouden hebben, niet zouden zien. Laten we evenwel
over de verkeerspunten niet al te veel praten, want ik
zou het eens kunnen bederven en misschien zou de
heer De Jong dan zeggen: Nu gebruikt de Wethouder
zo'n dwaas argument; nu moet ik nog wel eens in
het vuur komen.
De heer Spiekhout heeft het voorstel ook gesteund,
voornamelijk in dezelfde gedachtengang, zou ik zeggen,
als die ik nu ook aangegeven heb.
Concluderende, geloof ik, dat de Raad eigenlijk aan
zichzelf en aan zijn contractpartner in dit geval wel
verplicht is, zij het niet in strikt juridische zin mis
schien dat laat ik in het midden om dit beroep
in te stellen.
De hear Santema: Ik haw der net folie fan to siz-
zen, mar ik hoopje net, dat B. en W. it my kwea öf
nimme sille, dat ik my lykwols dochs tsjin dit ütstel
forset en dat ik dus, hwannear't der aensen stimming
komme mocht, tsjin stimme sil. En as der gjin stim
ming komt, dan seach ik yn elk gefal graech ütdrukt,
dat ik tsjin bin. Hjir is troch de hear De Jong sprutsen
oer de kwesje fan de breapriis. As ik it goed wit, dan
is der op it eagenblik op it yndustryterrein Van Ha-
rinxmakanael ek al in breafabryk kommen, van Vonk.
(De hear Van der Schaaf (weth.): Noch net; dy
komt der miskien.) Dy is der dus noch net; mar ik
miende, dat it dêr seis al to lézen is, dat de fabryk
dêr komme sil. Dus dêr is dan bipaeld oars oer tocht
as by de oanfraech fan de Co-op. De hear De Jong seit,
dat dizze saek fan safolle ynfloed wêze sil op de brea
priis, mar ik leau, dat dit net in faktor wêze sil, dêr't
wy dit ütstel om oannimme of forsmite soene. Ik
bliuw der dus by, dat ik it abslüt net goed krije kin,
dat wy foar dizze saek yn birop geane by de Kroan.
De heer Van der Veen: De Raad moet er niet veel
meer tijd aan besteden, geloof ik. Wij behoeven niet
al te veel zorgen te hebben over de belangen van onze
contractpartner. Ik geloof, dat die geen enkele schade
zou lijden, wanneer de Raad niet in beroep zou gaan.
Misschien zou hij daar zelfs voordeel bij hebben, wat
dat betreft wil ik me wel aansluiten bij de heer Spiek
hout. Maar wij zitten hier in de eerste plaats om de
belangen van de Gemeente te behartigen. En nu zie ik
toch wel dit verschil met de vorige keer, dat we dit
behandeld hebben, dat wij intussen allemaal neem
ik aan vrij intensief geconfronteerd zijn met de
wijzigingen, die in de stad zullen worden aangebracht
door het structuurplan en alles wat daaraan vast zit.
Daardoor is, dacht ik, ons nog iets duidelijker geworden
dan toen, dat wij al dit soort dingen, die verkeer aan
trekken, verkeer dat niet per se in de stad behoeft te
zijn, moeten vermijden. Men kan hier niet alle verkeer
uit de stad weren, maar men zal verschil moeten ma
ken tussen verkeer, dat men kan vermijden, en verkeer
dat men niet kan vermijden. Ik geloof, dat we dus met
dit voorstel als we het aannemen ingaan tegen
wat we als richtsnoer zouden moeten hebben. Ik denk,
dat B. en W. het ook zo zien. Ik geloof, dat ik me de
vorige keer alleen heb laten overtuigen, dat hier eigen
lijk geen bezwaar tegen was, omdat ik eerlijk gezegd
ook niet wist, wat we met het terrein anders zouden
moeten doen; ik meen n.l., dat het niet bijzonder gunstig
gelegen is voor andere doeleinden. Overigens vind ik
het niet zo erg, wanneer we met dit stukje grond dan
nu maar tegen de draad in zouden gaan. Maar of dat
nu ook nog opgaat, wanneer we straks wijzigingen gaan
aanbrengen in het plan van de stad, dat weet ik
niet. Ik vind het wat griezelig, maar als hier niet over
gestemd wordt, dan zal ik geen stemming vragen.
De heer K. J. de Jong: De heer Santema heeft als
tegenargument tegen mijn argumenten genoemd, dat
er straks nog een broodfabriek op het industrieterrein
komt. Ik meen, dat dat nog niet wil zeggen, dat die
plaats economischer zal zijn, vooral niet wat betreft de
broodbezorging in de stad Leeuwarden. Ik geloof, dat
dit bedrijf, omdat het misschien geen andere geschikte
plaats kon krijgen in de binnenstad, dit wel moest doen.
En bovendien meen ik, dat het bedrijf dat de heer San
tema bedoelt, ook voor een heel groot gedeelte is aan
gewezen op broodbezorging ten plattelande. (Stem:
Dat geldt ook voor de Co-op.) Ja, misschien ook wel,
maar voor dat bedrijf toch wel in zeer sterke mate;
het ligt op het industrieterrein voor de brooddistributie
op het platteland, gezien de rondwegencomplexen, die
daar dichtbij langs lopen, niet zo ongunstig. Zoudt U
echter dat bedrijf alsnog zeggen: U kunt op een ge
schikte plaats in de binnenstad een nieuwe fabriek
krijgen (Gelach), dan geloof ik, dat ook dat bedrijf
daarvoor geporteerd zou zijn. Dus het argument dat U
gebruikt, is bepaald niet een argument tegen mij; in
tegendeel; het verzwakt de kracht van de argumenten,
die ik gebruikt heb, bepaald niet.
De Voorzitter: Verlangt de Wethouder nog het
woord
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik kan niets
nieuws meer aanvoeren.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 22.
De heer Kamstra rapporteert namens de commissie,
belast met het onderzoek van de geloofsbrieven en be
staande uit de heren Bootsma, K. J. de Jong en Kam
stra, dat de commissie de geloofsbrief van mej. C. P. Q.
Koehler heeft onderzocht en in orde bevonden. De com
missie adviseert de Raad dan ook, haar toe te laten
als lid van de Raad.
Z.h.st. wordt dienovereenkomstig besloten.
Hierna sluit de Voorzitter de vergadering.