6 verder zien dan het moment. Er is een tijd geweest, dat in Leeuwarden eigenlijk niet over industrie gesproken mocht worden. Dat was vóór de tijd van dit College, dus dit treft geen verwijt. In Leeuwarden paste geen industrie. De tijden zijn sindsdien heel wat veranderd, ook t.a.v. het betrekken van bepaalde panden voor zaKendoeleinden. Het is thans niet verboden in een pand ais het onderhavige een zaak te vestigen en wan neer er eenmaal een zaak in zit, dan zal er vaak een aanduiding moeten komen, die ook van deze tijd is. Ik kom misschien te dicht in de buurt van een brief, waarin gezegd wordt, dat er een bordje geplaatst zou kunnen worden als bij een dokter, maar ik geloof juist, dat het nu eigenlijk het kenmerkende is van een aan duiding van een dokter, dat men van verre moet kun nen zien, waar een dokter woont. En wanneer men dat ook voor andere zaken en bedrijven zou toepassen, dan zou men het doel voorbijschieten. Meer wil ik hier ook niet van zeggen. Ik zou echter toch het College wel willen aanbevelen om, wanneer meer dergelijke verzoeken binnenkomen of verzoeken misschien herhaald worden, dit iets ruimer te gaan zien dan lquter van het standpunt van een adviescom missie of van een adviseur t.a.v. de welstand. De hear Santema: Wy binne net kompetint yn de bislütfoarming oer it forsyk fan de hear W. Dykstra, sa hawwe wy ünder it riedsbrief hiel düdlik lézen. Dat is wol hwat spitich. Ik woe der dochs noch wol in pear dingen oer sizze. It is miskien wol hwat fortrjitlik eat sizze to moatten, wylst men fan to foaren wol wit, dat dit neat ütwurkje sil. (Laitsjen.) Mar stel jin foar, dat men in saek hat en dat jins buorman oan de oare kant fan de strjitte in frij greate néon-forljochting hat, dy't dêrmei reklame makket foar in saek, dy't presiis gelyk is as jins eigen saek. Dat binne dingen, dy't wakker üngelyk bioardiele wurde yn it formidden fan de „Schoonheidscommissie". De iene docht it en dy krijt der tastimming foar, de oare docht it ek, mar krijt gjin tastimming. Dy siket oare wegen en dy probearret om dat dan to dwaen mei in artistyk ütfierd houten buord mei de namme fan syn saek. Ik mien, dat de foto, dy't by de stikken leit, yn dizzen wol oertsjügjend ge- nöch is en hwa't de oantsjutting dér op dat hüs mei it strietek sjoen hat, sil by himsels tocht hawwe: hwat in aerdige oplossing, foar dit hüs yn in bisünder. De hear Dykstra hat yn totael in stik as trije, fjouwer kearen mei B. en W. oer dizze saek korrespondearre. De stikken, dy't hjir by lizze, geane fan 1 maert 1963 óf en it léste is fan 30 septimber 1963. En nou mei dizze korrespondinsje net altyd sa forskriklik freonlik forroun wêze men kin it jin foarstelle mar it bliuwt dochs altiten in saek fan üngelikense wurdear- ring fan rjochtfeardichheit. It docht my den ek seld- sum ünplesierich oan, dat it de iene tastien wurdt om in goede forljoehting to hawwen en der reklame mei to meitsjen en it de oare for bean wurdt in artistyk forantwurde reklame oan syn hüs oan to bringen en dy't dêrtroch yn konflikt rekket mei B. en W. Ik fyn it ek hiel forstannich, dat dizze man dit trochjown hat oan de Rie en dat wy üs oardiel hjiroer foarmje en üt- sprekke kinne. Hwat my oanbilanget, ik gean natuerlik net yn alles mei yn de forantwurding fan de hear Dykstra, mar ik soe dan dochs wol oan syn kant stean wolle en sizze, dat it yndied net binlik is, dat it him wegere wurdt in goede, forantwurde reklame op syn hüs oan to bringen. En ik soe hjirby sizze wolle: As it noch kin, doch dizze man rjocht. De heer Van der Veen: De raadsbrief zegt, dat dit volgens de Bouwverordening niet tot de bevoegdheid van de Raad behoort. En daarom zouden we eigenlijk beter doen er niet over te praten, tenzij wij van plan zouden zijn voor te stellen een wijziging in die Bouw verordening aan te brengen. Zolang de heer Santema niet het voorstel doet om het artikel, dat ons dus de bevoegdheid ontneemt en die plaatst bij B. en W., te veranderen, kan wat hij zegt bijzonder weinig effect hebben. Ik zal geen voorstel doen om verandering aan te brengen. De heer K. J. de Jong: Ik wil mij graag aansluiten bij de opmerkingen, die de heer Bootsma hier gemaakt heeft. Ook al is de Raad in dit geval niet competent, toch kan het zijn nut hebben, dat ook het College van B. en W. en met name ook de adviseurs van B. en W. weten, hoe de Raad over zulk soort gevallen denkt. Ik stel me voor, dat dit èn op het beleid van de Schoon heidscommissie èn op het uitbrengen van de adviezen misschien nog wel enige invloed kan hebben. En in die zin zou ik dan ook deze opmerking willen stellen. Wat de heer Bootsma hier gesteld heeft, lijkt me inderdaad de juiste weg. Het College moet niet te veel op de adviseurs afgaan. Men moet oog hebben voor de groei, die ook onze stad doormaakt. Wanneer sommige wijken nu geleidelijk aan misschien in bepaalde opzichten een wat ander accent moeten krijgen dan ze tot nog toe hadden, moeten we daar voor open staan. De heer Santema heeft gesproken van tweeërlei rechtsbedeling; daar lijkt het althans wel een beetje op. Dit is iets, wat ook ons niet zo lekker smaakt. Wij zijn het dus met de strekking van dat voorstel bepaald niet eens, maar we weten, dat we niet competent zyn. De heer Van der Schaaf (weth.)ik ben het met de heer Van der Veen eens, dat, daar volgens de geldende regeling deze beslissing bij B. en W. is, daar ook niet al te diep op moet worden ingegaan. Aan de andere kant ben ik wel erkentelijk voor het feit, dat enige raadsleden in algemene zin iets hebben uitgesproken dat de Schoonheidscommissie misschien kan doen over wegen om het gezag van de Raad in aanmerking te nemen. Ik stel me dan ook voor, dat dit aan deze com missie kan worden overgedragen, hoewel ze dan zou kunnen antwoorden, dat niet de Raad competent is, maar het College van B. en W. (De Voorzitter: Boven dien, het zijn maar twee raadsleden; het is de Raad niet.) Inderdaad, maar het wordt gezegd en men zou dus aan de Schoonheidscommissie kunnen doorgeven, dat die en die dat en dat hebben gezegd. (De heer Engels: Ik dacht, dat de Schoonheidscommissie andere criteria had, betrekking hebbende op de welstand.) Ik geloof, dat het niet onjuist zou zijn, maar verder lijkt het mij niet juist, dat we hier door middel van argu menten en tegenargumenten verder op de zaak ingaan, nu de conclusie niet anders kan zijn dan dat de Raad hier niet over oordeelt. Daarom, met deze opmerkinge volstaande, constateer ik, dat tegen de conclusie van het voorstel geen bezwaar wordt ingebracht. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 7 (bijlage no. 302). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 7a (bijlage no. 311). De heer Van der Veen: Ik wil nu niet zozeer op merken, dat dit voorstel zo kort geleden gekomen is en daarom niet behandeld kan worden. De ervaring leert n.l. wel, dat de Raad elk voorstel, dat te kort voor de raadszitting komt, toch slikt, ondanks alle reglementen die we er zelf op na houden. De Raad slikt dat dan, omdat er altijd bijzondere omstandighe den zijn. Het College komt niet zo laat met een voor stel, als er geen bijzondere omstandigheden zijn, al thans wanneer er geen bijzondere omstandigheden ge presenteerd kunnen worden. Of die omstandigheden werkelijk zo bijzonder zijn, kunnen wij nooit controle ren, want als het voorstel eenmaal aangenomen is, heeft nooit iemand er belang bij om het nog eens te bekijken. Het is dan ook niet meer te bezien, het is weg. Daaróm, als we dus hierover nog iets willen weten, zouden we het nu moeten vragen. En ik ben eigenlijk wel nieuwsgierig, welke motivering B. en W. hebben voor hun mening, dat het niet verantwoord is de bouw van een rioolgemaal nog langer uit te stellen. Nu is die conclusie of mening in het algemeen natuurlijk wel juist; het bijzondere ervan is mij niet helemaal duide lijk. En waarom dit nu plotseling zo erg dringt, dat wij dit voorstel op dezelfde dag dat we het ontvangen, moeten behandelen, is mij helemaal niet duidelijk. Dat dit riool nodig is en dat in het algemeen riolering hier nodig is, is niet een kwestie van weken of van dagen. Het College heeft ook niet maandag pas kunnen be slissen, dat dit riool er moest komen. Dit wisten we al jaren en misschien wel tientallen jaren. De Raad heeft 7 daarvoor zelf in 1959 en in 1961, aldus de raadsbrief - ook dat heb ik zelf niet kunnen controleren, maar ik neem het in dit geval voetstoots aan kredieten be schikbaar gesteld. Ik weet niet, of er in 1959 en 1961 enige termijn in acht genomen is in de voorstellen, die het College aan de Raad gedaan heeft, maar in ieder geval zal het de Raad gezegd hebben, dat dit riool gemaal nodig was. Als het langer uitgesteld had kunnen worden, neem ik aan, was het College niet met liet voorstel gekomen. Ondertussen is dat twee jaar geleden. Daar wordt ons wel een redenering voor ge geven: daarna was er misschien de mogelijkheid met een persleiding te gaan werken, zodat het dan zonde geweest zou zijn, als we het geld besteed zouden hebben voor een gemaal, maar die twee jaren van wachten heb ben tot gevolg gehad, dat de inschrijving in plaats van f112.000,f 1Y5.000,wordt. Het gebrek aan be sluitvaardigheid van dit College, dat twee jaar heeft gewacht, voordat het eindelijk tot de ontdekking kwam, dat toch maar gebeuren moest wat destijds besloten was, heeft dus bijna 50% van het inschrijfbedrag gekost. Dit zijn conclusies, die zonder meer uit de raadsbrief getrokken kunnen worden. Misschien is het waar, mis schien niet; ik weet het allemaal niet. Het College kan daar nu aanstonds van zeggen wat het wil. Ik heb geen stukken kunnen zien, ik kan dus op geen enkele manier bekijken wat hier nu eigenlijk precies aan de orde is. Ik heb bezwaar tegen deze gang van zaken. En ik heb ook de indruk, dat er helemaal geen kind overboord is, wanneer die twee jaar, welke het College gewacht heeft misschien is het zelfs vier jaar; ook dat kan ik niet precies weten, omdat ik de betreffende stukken niet heb gezien nog eens met drie weken zou worden verlengd. De heer Spiekhout: Ik wilde n.a.v. het voorstel toch nog een paar vragen stellen. Hier wordt gezegd, dat ile uitvoering van dit voorstel moet doorgaan, hoewel liet dus wat vooruitloopt op en in strijd is met een eventueel plan voor een persleiding voor de afvoer van het afvalwater in Leeuwarden. Wij blokkeren dus in zekere zin hiermee de mogelijkheid van de oplossing ia de leiding naar zee. En nu zou ik graag van de Wethouder willen weten, in hoeverre dat werkelijk het geval is. Mocht binnen niet te lange tijd toch de be- issing afkomen, dat het een persleiding wordt, in hoeverre is aanpassing dan nog mogelijk? Hierbij aan sluitende, zou ik willen vragen: Kan het College hele maal niets zeggen over de termijn, waarop die beslis sing zal afkomen? Er staat in de raadsbrief: Wij achten nog. Kan ook gezegd worden, wat in de waeht- periode gedaan is? Ik neem niet aan, dat men vanaf liet voorjaar almaar heeft zitten wachten, totdat de Minister bericht zou doen. Ik neem aan, dat men reeds verschillende keren contact met Den Haag heeft op penomen. Zou daarover iets verteld kunnen worden, opdat de Raad misschien ook enig inzicht kan krijgen in de kans, dat die beslissing er heel binnenkort al is? Heeft men in de bespreking in Den Haag er ook een indruk van gekregen, welke kant die beslissing zal uit gaan en in welke geest die zal uitvallen? De heer Engels: Ik moet U zeggen, dat ik eigenlijk een beetje teleurgesteld ben in het College in die zin, Jat ik van B. en W., alvorens de behandeling begon, een verklaring verwacht had, gegeven het feit, dat het ollege dit voorstel zeer laat heeft ingediend. Ik vind oor mijzelf de beantwoording van mijn opmerking wel heel erg belangrijk, om te bepalen, of het werkelijk zin heeft, dat wij vanavond dit voorstel verder bespreken. De heer Heetla: De heer Van der Veen heeft de dis- ussie geopend met opmerkingen over de te korte tijd an voorbereiding voor de Raad en spreekt nu eigen lijk niet meer over de vraag, of dit voorstel vanavond kan worden behandeld ja of nee. Over deze kwestie tapt hij blijkbaar nu vrij gemakkelijk heen. (De heer Van der Veen: Het is paarlen voor de zwijnen gooien.) De heer Van der Schaaf (weth.)De heer Van dei- Veen zegt, dat het uitstel geld heeft gekost. Dat is in zekere zin waar, maar dat weet men niet altijd. In dit geval echter is aantoonbaar, dat, wanneer het rioolge maal in 1959 tot stand zou zijn gekomen, er minder geld voor zou zijn uitgegeven. Destijds echter waren er redenen, o.a. de opgekomen mogelijkheden om de pers leiding nog te overwegen, om dit nog even te laten rusten. De heer Spiekhout kwam met de vraag: Gaan we hier nu eigenlijk niet iets doen, dat definitief is en straks de mogelijkheid van het aanleggen van een persleiding uitsluit? Ik kan daarop antwoorden, dat dit bepaald niet het geval is. Een riool, dat van het zuidelijk stadsdeel wordt gelegd naar een plaats ten oosten van de Schrans, loopt af naar die richting, maar dat stuk riolering moet ergens een beëindiging hebben en nu kan dit gemaal, waarvoor ons een kredietverhoging wordt gevraagd, dienst doen zowel in het systeem van persen als in het systeem van zuiveren. Het is primair geschikt voor en gericht op het bouwen van een zuive ringsinstallatie, omdat ook de toeleidende riolering daar naar toe gaat, maar als nog eens zou worden besloten tot het bouwen van een persleiding, dan kan het toch nog zijn functie houden in dat geheel, n.l. het oppompen van het water, dat daar een bepaalde diepte heeft ge kregen. Na het oppompen brengt het gemaal het water verder óf naar de zuiveringsinstallatie óf naar de pers leiding. De heer Spiekhout vraagt: Kunnen we nu bin nenkort de beslissing van de Minister verwachten? Ik meen, dat wij nu zeer gegronde redenen hebben om te verwachten, dat de beslissing op korte termijn afkomt. Wat is er in die tussentijd gebeurd? In die tussentijd is verschillende malen op een beslissing aangedron gen. Het spreekt vanzelf, dat de ministerwisseling hier niet een gunstige rol heeft gespeeld. Die beslissnig zou wel eens kunnen zijn, dat er niet mag worden gespuid op het Waddengebied, hetgeen dan in overeenstemming is met de verwachtingen, die op ambtelijk niveau al waren verkregen. De heer Engels zegt, dat dit voor stel laat is ingediend. (De heer Engels: Te laat. Vol gens de objectieve normen van het Reglement van Orde te laat. Of het redelijk is, kan blijken uit de toe lichting.) Dat is iets wat ik nu, zij het met enige schroom, toch enigszins ga bestrijden. Er is niet sprake van een nieuw voorstel. Hier wordt gesteld, dat in 1959 en in 1961 kredieten zijn verleend. We hebben hier dus het sluitstuk van een tweetal besluiten, waartoe de Raad al is gekomen en daarom is dit niet een zaak, ofschoon het wel gaat om f 60.000,van zo groot en principieel belang. Er staat in de raadsbrief, dat, wan neer het voorstel niet nu was gedaan, maar met inacht neming van de termijn, die het Reglement voorschrijft, de beslissing hierop dan zoveel later zou zijn gevallen; het College heeft dan ook, ter vermijding van tijdverlies bij de bouw, dit nu aan de Raad willen voorstellen. Dit zou bepaald onjuist zijn geweest, wanneer het een nieuw voorstel was, maar waar het hier betreft een, zij het relatief vrij grote, overschrijding van het krediet, heb ben wij de vrijmoedigheid gehad, om geen tijd te laten verloren gaan en in de hoop, dat er dan dus vóór de winter nog iets kan gebeuren, dit nu aan de Raad te vragen. Wij hebben ons daarbij bepaald wel gereali seerd, dat er over dit punt een opmerking zou ko men. Daarom hebben we dat dus ook helemaal niet op Uw tafel willen leggen als een bagatelletje, maar we hebben het U nog thuis kunnen laten bezorgen. Ik weet wel, dat het is met verwaarlozing van een termijn, maar in het belang van dit bouwwerk hebben wij de vrijmoedigheid gehad om dit te doen en verzoeken wij wij achten dat nóg juist Uw Raad dit goed te vinden. Ik geloof niet, dat hier verder veel meer van te zeg gen valt. Er is een beroep op de Raad gedaan. In voorkomende gevallen van een kredietoverschrijding hebben wij dat wel meer gedaan en wij zullen het nu ook maar doen. Dan kan het werk voortgaan. Dat zijn de overwegingen geweest en wij dachten, dat de im portantie van dit voorstel, liggende in de lijn van vorige besluiten, Uw Raad zou kunnen bewegen om deze overschrijding van de termijn te „slikken". De heer Tiekstra (weth.)In ieder geval zijn we de heer Heetla nog een antwoord schuldig, een ant woord, dat hem vermoedelijk zal meevallen. Hij vroeg: Waarom is de Financiële Commissie niet geraad pleegd? Het staat niet in de raadsbrief, maar de Com missie is geraadpleegd, n.l. over de vraag, of het wen selijk was, voordat de aanbesteding plaats had, het krediet bij te trekken, en de toen aanwezige leden van de Commissie zij zullen het zich herinneren wis ten, dat die bijtrekking het risico in zich kon houden,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1963 | | pagina 4