30
het recht van hypotheek steeds gevestigd op de grond
of op het recht, dat men op die grond heeft, in ons geval
dus op het recht van erfpacht. Men noemt dit laatste
hypotheek op een zakelijk recht. Tevens worden percelen,
die op met hypotheek bezwaarde grond of zodanig za
kelijk recht staan, met hypotheek bezwaard. Ingeval
de eigenaar van de opstal tevens eigenaar van de
grond is, ontstaan nimmer moeilijkheden, omdat bij
eventuele verkoop van gronden met opstal het recht
van hypotheek niet te niet gaat. En ook wanneer men
het recht van erfpacht met de daarop staande percelen
verkoopt, gaat het recht van erfpacht niet te niet. Bij
beëindiging van het recht van erfpacht ligt dit heel
anders. Zodra dit recht, op welke wijze ook, komt te
vervallen, vervalt ook het recht van hypotheek hierop
en als gevolg hiervan dus ook op de opstallen. Deze op
stallen konden slechts bezwaard zijn, doordat het recht
van erfpacht kon worden bezwaard. Indien een hypo
thecaire geldlening op 31 december 1990 dan ook nog
niet geheel zou zijn afgelost, dan heeft de hypotheek
nemer op dat moment geen enkele zakelijke zekerheid
meer voor de terugbetaling van de verstrekte gelden,
hoewel de geleende gelden juist op grond van deze za
kelijke zekerheid konden worden verstrekt. Wordt het
erfpachtsrecht op 31 december 1990 of eerder het
geen in bijzondere gevallen ook nog mogelijk kan zijn
beëindigd en niet opnieuw verlengd, dan heeft de
erfpachter het recht op een schadevergoeding van de
zijde van de Gemeente. Deze schadevergoeding kan,
voor zover de hypotheek strekt, door de hypotheekne
mer worden geclaimd. In dit geval loopt de hypotheek
nemer dus niet al te veel risico. Anders wordt het,
wanneer de gronden opnieuw in erfpacht worden uit
gegeven. De hypotheeknemer is in dit geval volkomen
afhankelijk van de hypotheekgever en moet maar af
wachten, of deze bereid zal zijn mee te werken aan het
oversluiten van de hypotheek, gezien de kosten, die
hieruit voor hem voortvloeien. Duidelijk is, dunkt mij,
dat de hypotheeknemer van preferent schuldeiser con
current schuldeiser is geworden, met alle risico's van
dien. Ik wil nu nog even de aandacht vestigen op art.
779 van het B.W., omdat men misschien uit dit artikel
zou kunnen concluderen, dat het allemaal nog wel een
beetje meevalt. Dit artikel bepaalt: „Wanneer het erf-
pachtsregt door het verloop des tijds is beëindigd, wordt
hetzelve niet stilzwijgend vernieuwd, doch kan hetzelve
bij voortduring blijven bestaan, tot wederopzegging toe."
Volgens de Hoge Raad moet het artikel aldus worden
verstaan, dat, indien ondanks het verstreken zijn van
de in de titel bepaalde tijd, de erfpachter zonder verzet
van de zijde van de eigenaar in het bezit van het goed
is gebleven, het recht van erfpacht blijft voortbestaan
en de eigenaar toch te allen tijde gerechtigd is om door
opzegging aan dat recht een eind te maken. In dit
geval blijft de oorspronkelijke erfpacht dus voortbe
staan, maar te allen tijde is opzegging mogelijk door
beide partijen. Stilzwijgende nieuwe erfpacht zou overi
gens ook moeilijk te rijmen zijn met ons stelsel van
openbaarheid bij handelingen t.a.v. onroerend goed. De
consequentie van het voorgaande is, dat de hypotheek
op het erfpachtsrecht blijft voortbestaan, zonder dat
een nieuwe akte en inschrijving nodig zijn. Dit is ech
ter alleen het geval, als het recht van erfpacht niet
bij besluit van de Gemeenteraad wordt verlengd. Indien
bij besluit van de Gemeenteraad een verlenging van
het bestaande erfpachtsrecht voor een bepaalde perio
de, dus buiten art. 779, om, zou plaats vinden, zou het
op de thans bestaande erfpachtsrechten gevestigde hy
potheekrecht opnieuw verleend moeten worden. Op deze
regel bestaat echter ook weer een uitzondering en wel
deze, dat het oversluiten van hypotheek overbodig is,
indien in de akte van uitgifte van het erfpachtsrecht
aan de Gemeente de bevoegdheid is gegeven het recht
te verlengen. Derden hebben dan met de mogelijkheid
van verlenging rekening kunnen houden. Dit heeft ten
gevolge, dat alsdan de wijziging van de duur niet als
een vestiging van een nieuw zakelijk recht beschouwd
behoeft te worden. Overigens moet uit de ter inzage
gelegde, geldende algemene voorwaarden worden afge
leid, dat in de mogelijkheid van verlenging niet is voor
zien (Zie art. 21, sub 1 c), zodat dus de hypotheek in
1990 in ieder geval opnieuw gevestigd zal moeten wor
den. Het ingevolge de wet (art. 779) verlengde erf
pachtsrecht biedt als ondergrond voor de hypotheek
nemer weinig zekerheid, gezien de mogelijkheid om te
aI1?n het recht °P te zeggen. Ik hoop, dat het
duidelijk is, welke de moeilijkheden zijn, waarop ik in
mijn vraag doelde. Het lijkt dan ook van zeer groot
belang, dat de mogelijkheid wordt geschapen, dat het
in 1990 vervallende erfpachtsrecht incidenteel kan wor
den beëindigd om daarna opnieuw te kunnen worden
verleend voor een langere periode, indien een eventuele
koper van welk perceel ook dit wenst in verband met
de financiering van het gekochte perceel. Dit lijkt mij
alleen maar in het belang te zijn van de verwerving
van eigen woningbezit.
Ik zou dan ook graag zien, dat Uw College binnen
kort met een voorstel als door mij bedoeld bij de Raad
komt.
De heer Van der Schaaf (weth.): De uiteenzetting
van de heer Bosgraaf was niet gemakkelijk, maar toch
bijzonder interessant en ik kan hem wel toezeggen,
dat ik mij daar nog eens nader in zal verdiepen. .Hij
vraagt, of het College binnenkort met een voorstel ter
zake wil komen. Ik merk daar het volgende over op:
De heer Bosgraaf bekeek de zaak wel speciaal uit de
hoek van de hypotheeknemer en -gever en niet uit het
oogpunt van het gemeentebelang. Wanneer anno 1964
iemand een hypotheek neemt of geeft op een erfpaciits-
perceel, waarvan de erfpacht afloopt in 1990, dan weet
hij, wat hij doet. Hij weet, tot hoelang het erfpachts-
recht loopt en het is dus niet juist ik geloof ook r
niet, dat de heer Bosgraaf dat heeft gezegd of zelfs
maar gesuggereerd; ik zeg dit alleen voor het geval
die gedachte ergens opkomt te veronderstelllen, dat
degene die een hypotheek neemt of geeft, zich kan be
klagen. Hij weet, welke de periode is, waarover nog
hypotheek kan worden genomen of verleend en als hij
dat doet, dan is daarmee in zekere zin de kous af. Nu
zegt de heer Bosgraaf, dat het gevolg daarvan kan
zijn, dat de hypotheekverstrekking wordt afgeremd. Ik
heb daarover geïnformeerd bij een notariskantoor hier
ter stede en daar heeft men mij gezegd, dat dit pro
bleem in de praktijk tot nog toe niet urgent is geweest,
zodat, wanneer hier gezegd wordt, dat dit voor vele
adspirant-kopers zeer bezwaarlijk is, mij dat te zwaar
is aangezet. Wel komt de door de heer Bosgraaf be
doelde toestand met elk jaar dichterbij (Gelach). Wan
neer dus iemand in 1985 een hypotheek wil nemen of ge
ven op een erfpachtperceel, dan is het inderdaad een
acuut punt, maar dat vloeit voort uit het wezen van
de erfpacht. Wat moet hier de oplossing zijn? Ik kan
niet zeggen, dat ik al een uitgekiende oplossing heb,
maar ik geloof wel, dat ik er een gedachte over kan
lanceren, en wel deze, dat men, uit het oogpunt van
het gemeentebelang bekeken, zal moeten komen tot de
beantwoording van de vraag, of in een bepaald gebied
van de stad de erfpacht kan worden verlengd tot een (i
nader te bepalen datum, dus m.a.w. van 1990 kan wor-
den verplaatst b.v. tot 2030. Dat kan in een aantal
gebieden, denk ik, binnen niet al te lange tijd, wel vast
gesteld worden, maar voor een aantal andere gebieden,
m.n. saneringsterreinen, zou dat moeilijker gaan. Wa
neer zich dus een geval zou voordoen, zoals de heer
Bosgraaf heeft geschetst, dan zou van onze kant moe
ten worden nagegaan, of in een bepaald gebied tot een
zeker jaar verlenging kan plaats vinden. En wanneer
dat het geval is, dan zou een verzoek, als door de heer
Bosgraaf beoogd, welwillend kunnen worden beoor
deeld. Dat is mijn voorlopige indruk van dit geval,
maar, zoals ik zeg, dit is bij ons nader in studie, en
ik geloof, dat het belang daarvan wel zo groot is, dat
wij daar tot een solutie moeten komen. Op korte ter
mijn durf ik dit niet toe te zeggen, omdat ik voor mij
van mening ben, dat de kwestie van de canonherziening
de aanwezige mankracht bij het Grondbedrijf en de
afdeling Financiën wel enige tijd za.1 binden, zodat die
herziening wel eens eerder aan de orde zou kunnen ko
men dan een voorstel, dat de heer Bosgraaf heeft ver
langd.
Wat de heer K. J. de Jong opmerkte over verhoging
van inkomsten uit de grond tegenover verzwaring van
lasten in de grond, was interessant. De herziening van
de erfpachten zou wel eens kunnen samenvallen met
het tijdstip waarop wij ten bate van de rioolwaterzuive
ringsinstallatie voor belangrijke uitgaven komen te
staan. Als het komt tot herziening van de erfpachten
31
in opwaartse zin, dan zou het samentreffen van die
twee omstandigheden wel eens de realisering van het
door de heer De Jong gesuggereerde kunnen bevorde
ren. De opmerking van de heer De Jong lijkt mij na
dere bestudering zeker waard. Verder zegt hij: Men
zou uit de winsten, die hieruit kunnen komen, grond-
kosten, die op andere plannen te zwaar drukken, mis
schien via de reserve van het Grondbedrijf een beetje
kunnen egaliseren.
Beide gedachten verdienen ten volle overweging en
ik wil wel zeggen, dat ze bij de bestudering van deze
materie de verdiende aandacht ook zullen krijgen.
De heer Bosgraaf: Ik ben dankbaar voor het ant
woord van de Wethouder. Het verheugt mij althans,
dat hij het punt, dat ik aangesneden heb, wel van der
mate groot belang acht, dat hij nader zal overwegen,
ol voor bepaalde gebieden incidentele erfpachtsverlen
ging mogelijk gemaakt kan worden. De Wethouder
heeft gezegd, dat iedereen die een huis op erfpacht
koopt, weet wat hij doet en ook weet, dat die erfpacht
in 1990 wordt beëindigd. Maar, wanneer 1990 nadert
en daar komen we uiteraard hoe langer hoe dichter
bij zal het natuurlijk steeds moeilijker worden om
dit soort huizen te verkopen. Zeer velen, die een eigen
woning willen hebben, kunnen dit inderdaad alleen be
reiken door middelen aan te trekken, dus door hypo
theek te nemen. Dit zal natuurlijk schade opleveren
voor de huidige eigenaar, die uiteraard ook geweten
heeft, wat hij deed, toen hij zo'n huis kocht; dat moet
ik toegeven. Ik kan me wel verenigen met de sug
gestie van de Wethouder om voor bepaalde gebieden
de mogelijkheid van verlenging van erfpacht te schep
pen. Ik hoop, dat we kunnen komen tot een mogelijk
heid voor alle gebieden om de incidentele verlenging
van de erfpacht te stellen op het jaar 2030. Overigens
vertrouw ik er wel op, dat het College aandacht aan
deze zaak zal schenken.
De heer Yan der Schaaf (weth.): Ik hoop met de
heer Bosgraaf in het jaar 1990 in goede gezondheid
samen eens te mogen bekijken, hoe dit is verlopen.
De begroting van het Grondbedrijf wordt z.h.st., over
eenkomstig het voorstel van B. en W. vastgesteld.
Aan de orde is de begroting van de Reinigings- en
Ontsmettingsdienst.
De heer Ytsma: Ik heb me afgevraagd, of het juist
is de moeilijkheden, die er bij een bepaalde dienst zijn,
in de publiciteit te stellen. Ik dacht, dat dit in de eer
ste plaats behoort tot de competentie van de Wethouder
van de Bedrijven en wellicht ook tot die van Uw College.
Ik heb zo de indruk, dat het publiek over het algemeen
uit deze zaak verkeerde conclusies trekt, omdat men
niet alle aspecten daarvan kent. Het zou beter zijn, de
moeilijkheden, die er inderdaad zullen bestaan, niet di
rect in de publiciteit te brengen, doch ze in de eerste
plaats te behandelen waar dat moet gebeuren.
Op het ogenblik begrijp ik niet veel meer van de
gang van zaken, wat de vuilafvoer betreft. U hebt in
Uw antwoord in de mem.v.a. gezegd: „Het voorstel
zal U daarom niet voor de begrotingsbehandeling be
reiken." Ik weet niet, of het mogelijk is ons te vertel
len, binnen hoeveel tijd na de begrotingsbehandeling
het ons zal bereiken; dat lijkt mij wel interessant toe.
Ik wilde verder toch nog even de aandacht van Uw
College vestigen op de vuilverbrandingsoventjes. Ik
heb daar in andere gemeenten naar geïnformeerd. Ik
geloof, dat bij een goede toepassing beschikbaarstelling
daarvan de ontlasting van de R.O.D. toch niet onbe
langrijk kan zijn. Ik zou dan ook graag willen, dat het
College dit aspect wil bezien.
De heer Spiekhout: Ik zou over deze kwestie maar
een enkele opmerking willen maken, omdat wij een
voorstel daaromtrent toch binnenkort in de Raad krij
gen. Op de samenwerking met andere gemeenten wil
ik nog even de aandacht vestigen, zoals ik dat een paar
jaar geleden ook al gedaan heb. De laatste keer, dat
erover werd gesproken, werd gezegd: We zijn nog be
zig. Daarna is er een uitlating van de burgemeester
van Smallingerland in de Friese Koerier opgenomen.
Deze klaagde over onze starheid, terwijl de heer Pols
juist zei: Het zal met die andere gemeenten straks
wel wat star gaan. Wij zullen er nu niet zo diep op
behoeven in te gaan, maar ik wil U wel vragen, ons,
wanneer U straks met een voorstel komt, ook eens te
vertellen het behoeft in dit geval misschien geen
nota te zijn hoe die onderhandelingen zijn verlopen,
hoe de voorstellen van beide kanten ongeveer geweest
zijn en waarop het is afgesprongen. (De Voorzitter:
Er liggen toch brieven ter inzage, mijnheer Spiekhout.)
Er liggen inderdaad twee brieven in het bekende doos
je, maar ik kon ze 's avonds niet bereiken. (De Voor
zitter: Gaat U ze dan alsnog zien.), maar misschien
kunt U toch over die gang van zaken even iets mede
delen.
Op blz. 10 van het sectierapport komt voor de vraag
van een lid, of de beerputten ook schadelijk zijn voor
de zuiveringsinstallatie. En daar is géén antwoord op
gekomen. Er staat wél, dat die beerputten en septic-
tanks overbodig zullen worden, maar dat wisten we
natuurlijk wel. Iets anders is, of ze schadelijk zijn voor
de zuiveringsinstallatie, want dat zou betekenen, dat
de bestaande waterclosets niet meer via de beerputten,
maar rechtstreeks op de riolering zouden moeten lo
zen en dat zou kosten meebrengen voor de bezitters
van die beerputten. Bij vraag 6 omtrent verplichte aan
sluiting van waterclosets op het rioleringsstelsel zeg
gen B. en W. namelijk: „Een zodanig voorstel wordt
voorbereid." Moet ik daaruit concluderen, dat straks
niet meer via beerputten en septictanks, maar recht
streeks op de riolering geloosd moet worden en dat er
kosten gemaakt moeten worden door de betreffende in
woners? Hoe denkt U dat dan op te lossen?
De heer Venema: De heer Ytsma heeft even ge
wezen op wat de directeur van de R.O.D. heeft gedaan
en ik moet toegeven, dat dit psychologisch misschien
ook niet helemaal juist was, maar genoemde directeur
heeft geen persconferentie belegd. Er is iemand van
de krant bij hem gekomen en deze heeft hem n.a.v.
allerlei dingen enkele vragen gesteld, die hij heeft be
antwoord. Het is ook niet juist, dat hij zich nooit tot
B. en W. heeft gewend, want dat heeft hij enkele jaren
achter elkaar gedaan, wijzende op de precaire toestand
van de personeelsbezetting. Daar is dan nu ik wil
er ook niet te veel meer van zeggen de Wethouder
van Sociale Zaken en Personeelszaken heeft het zopas
al gezegd in ieder geval enig succes uit voortge
komen. Daar ben ik blij om en ik hoop maar, dat dat
een stimulans mag zijn. De directeur doet zijn uiterste
best. Daarvan ben ik als lid van de Commissie van bij
stand voor de R.O.D. overtuigd. Hij heeft wel het een
en ander tot stand gebracht bij de dienst en daarom
had toch wel in plaats van helemaal niets achter vraag
13 kunnen staan: Psychologisch heeft hij niet juist ge
handeld, maar toch is deze directeur zijn plaats meer
dan waard.
De heer Klijnstra: Ik had gehoopt, dat wij in deze
begrotingsvergadering nog een voorstel terzake van
de vuilafvoer hadden gekregen, ook in verband met
de na 1 januari stijgende kosten. Ik weet niet, of een
lid van het College een desbetreffende toezegging heeft
gedaan, maar in ieder geval is wel gezegd, dat de mo
gelijkheid bestond, dat een zodanig voorstel vóór 1 ja
nuari nog bij de Raad zou komen.
De heer Kamstra: Onder volgno. 7: Werken voor
derden, staat een bedrag vermeld als vergoeding van
de gemeente Leeuwarderadeel. Ik meende, dat wij in
een raadsverslag hebben gelezen, dat Leeuwarderadeel
het contract met de gemeente Leeuwarden had opge
zegd. Is dat dan niet juist?
De heer Pols (weth.): De heer Ytsma heeft zoëven
gewezen op de moeilijkheden, die we even hebben ge
had door de publiciteit, en de heer Venema heeft al
gezegd, dat het eigenlijk nog niet zo erg was. Laten
we zeggen, dat het niet gelukkig was, want als het nu
door een persconferentie of uit anderen hoofde in de
publiciteit is gekomen, doet er weinig toe. Het is nooit
een gelukkige omstandigheid, als dit gebeurt, want in
de regel wordt er wat bij overdreven. Degenen, die er
niet mee op de hoogte zijn, gaan ook weer wat over
drijven en dan ontstaat een lawine van verhalen, die
het bedrijf niet ten goede komen. Daarover heb ik dan
ook wel degelijk met de directeur gesproken en ik
hoop, dat die spanningen niet meer voorkomen. Nu is