4
5
zake; de discriminatie is er vandaag-de-dag en daar
moeten we tegen op komen. M.i. kunnen we het be
hoefte-element wel aan kant schuiven, want wanneer
we dat erbij halen, dan is de grond aan ons bezwaar
ontvallen. Wij moeten het zo stellen: Wanneer twee
mensen hetzelfde werk doen, maar de een minder be
taald wordt dan de ander, omdat de een nu toevallig dit
werk in Utingeradeel doet en de ander in Amsterdam
of in Leeuwarden, dan mogen wij daarover als over
heid gerust eens een positieve uitspraak doen. Ik stel
me van harte achter deze motie.
De heer Kamstra: De heer Van der Veen heeft
eigenlijk aan degenen die in eerste instantie hebben
gesproken, het verwijt gemaakt: Waarom is er niet
gezegd, waarom eigenlijk die classificatie moet wor
den afgeschaft. Ik geloof niet, dat dat nodig was, want
wie bij de stukken was, heeft het kunnen lezen. Dan
heeft hij ook nog gevraagd, waarom men er in het
particuliere bedrijf niet meer werk van maakt om daar
de classificatie afgeschaft te krijgen. Ik geloof, dat
de heer Van der Veen dan een klein beetje een vreemde
is in de vakbeweging, want dat is een kwestie, waar
jaar en dag al over is gesproken. Er is voor gevoch
ten om daar een einde aan te maken. (De heer Van der
Veen: Is het al zo?) De werkgevers zijn het er niet
mee eens. Maandag is er een overeenstemming geko
men in de grafische wereld. Bij de onderhandelingen
over het nieuwe contract, dat 3 februari in werking
treedt, is de vierde gemeenteklasse geschrapt; er gaat
dus weer één af. Ik heb het meegemaakt, dat er zeven
waren. (De heer Van der Veen: Dan zijn er nog
drie over.) Ja, er blijven er inderdaad nog over. Als
het aan de werknemers lag, dan was de gemeente
classificatie in het bedrijfsleven al van de baan. Ik
meende dit even te moeten zeggen.
De heer Balt: Ik ben het wel eens met wat de heer
Kamstra vertelde. Ik dacht, dat de heer Van der Veen
toch wel enigszins op de hoogte is. Als werkgevers en
werknemers een C.A.O. afsluiten, dan gaat die naar
de Stichting van de Arbeid. En die kitsen nu al jaren
het afschaffen van de classificatie. En dan moet ik
eerlijk vertellen, dat wij, zoals mijn fractievoorzitter
zopas vertelde, jaren geleden van een organisatie, waar
ik niet in ben, niet te veel steun ondervonden, omdat
die dat konden wij heel goed gissen een groter
percentage leden in de grote steden heeft. Ik heb drie
jaar geleden een vergadering meegemaakt van de
bouwvakarbeiders, waarin gezegd werd: het minimum
loon wordt f 2,per uur. Toen had U die Amsterdam
mers eens moeten horen; die sprongen in de lucht; hier
op het platteland echter verdienden de bouwvakarbei
ders f 50,per week minder dan in Amsterdam. An
derhalf jaar geleden was Groningen tweede en Leeu
warden derde klas in het bouwbedrijf. En voor de rest
viel het gehele noorden in de vierde en vijfde klasse.
En nu is pas weer een voorstel aan de Stichting van
de Arbeid gedaan om het houtbedrijf tenminste in de
tweede klasse te krijgen; dat wordt nu misschien aan
genomen. Dus als het van het particuliere bedrijfsleven
moet komen, dan moeten er nog verschillende klassen
afgeschaft worden, en zijn we er nog lang niet.
De heer Vellenga (weth.): Ik geloof niet, dat er
van de kant van het College van B. en W. sterke be
hoefte bestaat om in deze discussie te treden. Ik ge
loof ook niet, dat er naar onze kant bepaalde vragen
zijn gesteld of opmerkingen zijn gemaakt. Ik meen,
dat het enkele jaren geleden is, dat wij bij de behan
deling van de gemeentebegroting nog eens zijn uitge
nodigd om in de Memorie van Toelichting ons stand
punt over de gemeenteclassificatie weer te geven en
wij hebben toen met enkele sobere, maar duidelijke
woorden dat doen wij doorgaans in de Memorie van
Antwoord altijd (Gelach) duidelijk gemaakt, dat dit
College ook sterk voelt voor afschaffing van dit systeem.
En dan geloof ik, dat het onjuist zou zijn om, wanneer
het over gemeenteclassificatie gaat, te redeneren van
uit de termen „vrijheid of dwang". Ik meen, dat de
gemeenteclassificatie veel meer te zien is in een span
ning tussen gelijkheid en ongelijkheid en dat in bepaal
de streken in Nederland die ongelijkheid vaak als een
stuk onrecht wordt aangevoeld en dat daarom m.n.
ook in het noorden de weerstanden tegen de gemeente
classificatie zo sterk zijn. Ik dacht, dat het het beste
zou zijn, wanneer ik mij nu bepaal tot de ingediende
motie, voorzover de Raad er behoefte aan zou kunnen
hebben om daarop enige reactie van de zijde van B. en
W. te horen. (De heer Balt: Sober; de heer Engels:
En duidelijk.) Uiteraard. Dat is een overbodige opmer
king, als ik aan het woord ben, dacht ik. (Gelach) Als
ik een advies zou mogen geven, dan zou ik deze motie
in twee stukken knippen. Ik heb in eerste instantie
gezegd (maar de heer De Vries was toen erg druk be
zig en het zou hem ontgaan kunnen zijn)De gemeente
Utingeradeel beoogt hier een bepaalde weg mee te be
wandelen. Zij bedoelt te zeggen: „Raden, weet, dat wij
dit adres gestuurd hebben aan de afdelingen in het
noorden van de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten, met de bedoeling dit door te spelen naar de directie
van deze Vereniging." Ik dacht, dat dat één ding is en ik
zou me dus levendig kunnen voorstellen, dat, wil de
Raad hierover een uitspraak doen, men o.m. zegt:
Akkoord, wij staan daarachter en wij richten ook een
betuiging van adhesie ook met de brief van de gemeente
Utingeradeel aan de afdeling Friesland van de Vereni
ging van Nederlandse Gemeenten. Zou daarnaast de
Raad behoefte hebben om in het koor van vele ande
ren nog eens duidelijk mee te zingen en duidelijk te
zeggen: wij zijn tegen de gemeenteclassificatie en wij
zouden graag zien, dat die afschaffing bevorderd wordt
en men zou deze uitspraak onder de aandacht van de
Minister willen brengen, dan moet men m.i. die twee
dingen scheiden; ze niet in één uitspraak van de Raad
onderbrengen. Een ongevraagd advies. Wilt U doen wat
Utingeradeel wil, dan is de weg dus: adhesie betuigen
met de uitspraak van Utingeradeel en deze adhesie
betuiging zenden naar de afdeling Friesland en naar
de directie van de Vereniging van Nederlandse Gemeen
ten. Hebt U daarnaast nog behoefte aan een uitspraak
over de gemeenteclassificatie, dan zou dat een afzon
derlijke uitspraak moeten wezen, die naar de Minister
van Binnenlandse Zaken zou moeten worden gezonden.
De Voorzitter: Dit punt is nu in twee instanties
besproken, en ik vraag mij af, wat er gebeuren moet.
Het is inderdaad juist wat de Wethouder van Sociale
Zaken heeft opgemerkt: Hier wordt voorgesteld een
motie naar de Minister te sturen, met beroep op een
brief, die aan de Minister onbekend is, n.l. een brief
van Utingeradeel naar de afdelingen Friesland, Drente
en Groningen van de Vereniging van Nederlandse Ge
meenten. U voelt zelf wel, dat dat in elk geval in de
ogen van de Minister een duistere zaak zal zijn. Is het
niet beter, dat de heren deze motie intrekken en dat
het College zich nader beraadt, eventueel met Uw
fractievoorzitters, over de wijze waarop de Raad
uiting zal geven aan zijn opvattingen over de
classificatie? Ik geloof eigenlijk, dat het beter
is dan op het ogenblik een uitspraak te doen,
waarop toch ook wel van de kant van de Mi
nister kritiek is uit te oefenen wegens de vorm waarin.
De voorstellers van de motie zullen erkennen, dat dit
niet helemaal goed loopt. Daarom wil ik U voorstellen:
Trekt U die motie in en laat de fractievoorzitters samen
met het College of zij afzonderlijk wij kunnen er
uiteraard volledig vrede mee hebben de hoofden bij
elkaar steken en de juiste vorm vinden. Dan kan wel
een volgende keer dit presseert tenslotte ook niet
een vorm gevonden worden, waarin dan de uitspraak
van de Raad, waaraan deze behoefte heeft, kan plaats
hebben. Zoudt U zich hiermee kunnen verenigen
De heer C. de Vries: Ik kan mij voorstellen, dat het
wat moeilijk is de vorm te vinden voor een adhesie
betuiging, ook vooral als men staande een vergadering
met elkaar tot een bepaalde gedachtenvorming komt.
Het is dan min of meer een procedurekwestie.
Zou de Minister de brief van de gemeente Utingera
deel niet kennen Ik heb de indruk, die gemeente wel
wat kennende, dat zij ook wel aan de Minister kennis
heeft gegeven van deze brief en van de uitspraak van
de Raad. Het moet me sterk verwonderen, als dat niet
het geval zou zijn.
Omdat de vorm voor de adhesiebetuiging thans
enige moeilijkheden oplevert, zou „de wijze waarop"
overgelaten kunnen worden aan het College. Betekent
dat echter, dat er dan in feite geen uitspraak van de
Raad is?
De Voorzitter: Zo bedoel ik het niet, mijnheer De
Vries. Ik bedoel, dat het moeilijk is om, zoals U zelf
zegt, staande de vergadering een adhesiebetuiging in
de meest correcte vorm te gieten. Het presseert echter
niet om het nu juist vanavond te doen. Daarom stel
ik voor: Laat de vorm nog eens bekeken worden en
het is dan misschien het beste, dat de fractievoorzit
ters dat samen doen.
De heer Spiekhout: Begrijp ik het goed, dat U dit
punt de volgende vergadering weer aan de orde wilt
stellen? Of is het Uw bedoeling, zoals ik aanvankelijk
dacht, dat wij in principe uitspreken, dat we ons achter
dit adres stellen? Materieel is de zaak dan afgedaan,
ook in de Raad op dit moment en U formuleert de ge
dachte van de Raad nog wat beter dan wij. Als de
duidelijkheid van de uitspraak blijft, maar alleen de
formulering nog even bekeken wordt, dan heb ik daar
graag vrede mee. Om een uitspraak nu uit te stellen
en het te doen schijnen, alsof wij het daarover niet
eens kunnen worden, althans niet over de vorm, lijkt
mij eigenlijk niet zo'n erg gelukkige wijze van doen.
De heer K. J. de Jong: Als ik de „motie" mag op
vatten in de zin van de door de heer Vellenga nader
gegeven toelichting, dan laat ik graag de formulering
aan B. en W. over, maar dan weet het College welk
gevoelen in de Raad leeft. Dan zijn wij er af en be
hoeven wij ook als fractievoorzitters de koppen niet
meer bij elkaar te steken.
De Voorzitter: Laten we het dan zo doen, dat het
College, gehoord de Raad, een brief aan de Minister
stuurt. Kunt U daarmee akkoord gaan
De Raad gaat hiermee akkoord.
De Voorzitter: Dan wordt dus de zaak op deze
wijze afgehandeld.
De Voorzitter: Tenslotte kan ik U mededelen, dat
er van de kant van het Gemeentebestuur van Gronin
gen bericht is gekomen, dat de Gemeenteraad en B. en
W. van Groningen de Raad en B. en W. van Leeuwar
den graag zullen ontvangen op woensdag 27 mei a.s.
Punt 3a (bijlage no. 35).
Voordracht: G. Snoey te Beverwijk.
Benoemd wordt de voorgedragene met alg. stemmen.
Punt 3b (bijlage no. 31).
Voordracht: J. de Jager, alhier.
Benoemd wordt de voorgedragene met alg. stemmen.
Punt 3c (bijlage no. 32).
Voordracht: mej. T. K. D. Buursma, alhier.
Benoemd wordt de voorgedragene met alg. stemmen.
Het stembureau werd gevormd door mevr. Ringe-
naldus-van der Wal en de heer Keuning.
Punt 4 (bijlage no. 30).
De hear Santema: Dit ütstel is net alarmearjend,
mar by it neijer yngean op dizze saek docht it bliken,
dat der dochs mear oan fêst sit as men sa oerflakkich
tinke soe. De priis fan f 9.000,is ridlik, mar my is
bikend wurden, dat dit perseel op'e „Voorlopige Mo
numentenlijst" stiet. Op bis. 196 fan dy list, diel 9:
„De provincie Friesland", wurdt it mei dizze wurden bi-
skreaun: „Kleine Hoogstraat, hoek Muggesteeg 1, is
een trapgevel van 1630 en in de sluitstenen der korf-
bogige vensterbogen engelenkopjes en in de zijgevel
sierankers". Allinnich it gefal al, dat wy hjir to dwaen
hawwe mei ien fan de inkelde Renaissancegevels yn
Ljouwert makket üs wach. En wy tinke by üssels: Moat
dit nou wier oankocht wurde mei de bidoeling, dat it
yn de takomst öfbrutsen wurde sil Wy hawwe yndied
foar dizze omjowing in bipaeld plan, mar hawwe wy
ek de konsekwinsje wol under eagen sjoen, dat wy üs
ien fan dy inkelde bisündere huzen mar üntfutselje
litte moatte? Wy as Rie moatte hjir, leau ik, dochs
wol by B. en W. de uterste foarsichtichheit oanbifelje.
Wy witte net, oft, as B. en W. aensen by „Monumen
tenzorg" in forgunning oanfreegje sille om dit pand
mei de tiid óf to brekken, slagje sil. Mar dat ófbrekken
soe in griis wêze. It is by B. en W. miskien bikend,
dat yn de sydgevel fan dit pand noch in moaije stien
sit, de „jonge Sint Jacob" ütbyldzjend. Dizze is üt it
bisit fan de forstoarne notaris Ottema. Alles mei el-
koar bitsjut, dat wy hjir echt mei in monumint to
dwaen hawwe. Dêr sil dus de gemeente Ljouwert op
it eagenblik fanwegen it struktuerplan de han oan
slaen. As it wierliken net to mijen is om dit gebou óf
to brekken, dan soe men dochs wol oan B. en W. for-
sykje kinne, dat hja, as de forgunning fan „Monu
mentenzorg" net ófkomt, dan sa hurd mooglik oan
freegje, dat dit pand restaurearre wurdt en dat it
net mei in tydlike foarsjenning earst mar hwat op
knapt wurdt. Ik soe B. en W. hjir bisündere soarch
oanbifelje wolle. Yn de léste tiden hawwe wy yn de
périoadiken gauris lézen, dat Ljouwert op dit stik fan
saken nou just net in rike stêd is en dêrom moatte wy
uterst foarsichtich wêze mei hwat wy noch hawwe.
Ik soe uteraerd hiel graech fan B. en W. witte wolle,
hoe't de gong fan saken hjir west hat.
De heer K. J. de Jong: Tegen het voorstel tot aan
koop van het pand Kleine Hoogstraat no. 1 heeft onze
fractie toch wel enkele bezwaren. Het structuurplan
is wel in de Raad geweest, maar niet door de Raad
aanvaard. Er is heel wat kritiek op geweest en zolang
het nog niet vaststaat, hoe dat structuurplan er in de
toekomst uit zal zien, lijkt het ons toch echt prema
tuur zo regelmatig geconfronteerd te worden met der
gelijke aankopen. Misschien gaat het College er van
uit, dat de Gemeente zulke panden in de toekomst
toch moet hebben, maar omdat het nog zo'n open vraag
is, of wij dit pand wel ooit nodig zullen hebben, lijkt
het ons niet juist hier zo bij herhaling op het struc-
tuurplan-in-de-huidige-vorm vooruit te lopen.
De heer Van der Veen: Ik dacht, dat dit voorstel
niet anders inhield dan aankoop van dit pand, maar
ik heb misschien de heer Santema niet helemaal be
grepen. Deze heeft het al maar gehad over het al of
niet afbreken van dit pand, wanneer het ontwerp-
structuurplan zou zijn veranderd in een definitief struc
tuurplan. Pas als dat aan de orde is, is het nodig over
dat plan te praten. Ik dacht, dat het nu niet aan de orde
was, maar gewoonlijk was U, mijnheer de Voorzitter,
er altijd nogal vlug bij ons er op te wijzen, als we buiten
de orde waren. Nu twijfel ik er dus aan, of het toch
niet de bedoeling is, dat er over gesproken wordt. In
elk geval vind ik het veilig om, nu het zo is gelopen,
te zeggen, dat ik geen enkel bezwaar heb tegen aankoop
van dit pand. Ik hoop, dat het zodanig wordt gerestau
reerd, dat het inderdaad een sieraad wordt voor Leeu
warden. Ik wil echter het structuurplan en deze aan
koop geheel los van elkaar zien. Ik dacht, dat dit plan
alleen in de beschouwing betrokken was als reden mee
om het eigendomsrecht daarvan aantrekkelijk te maken
voor de Gemeente, maar ik neem toch aan, dat het niet
de bedoeling is, dat wij ons er nu al over uitspreken
of dit pand al dan niet afgebroken zal moeten worden,
en ik wil ook beslist niet, dat de woorden die de heer
Santema eraan gewijd heeft tot gevolg zullen hebben,
dat wij geacht worden onszelf daaraan gebonden te
hebben.
De heer Engels: Ik wil mij in grote lijnen aanslui
ten bij wat de heer Van der Veen gezegd heeft. Wij
hebben in onze fractie ook de indruk gekregen, dat op
het ogenblik aan de orde is de koop van dit pand en
dat het zeer wel mogelijk is, dat het, als t.z.t. het
structuurplan aan de orde komt, in het kader van de
sanering moet worden afgebroken. Mocht dat het ge
val zijn, dan hebben we het nu goedkoop kunnen ver
werven. Mochten we het er met ons allen over eens
worden, dat het niet moet gebeuren, dan zou men het
ook zo kunnen stellen, dat we dit pand zo belangrijk
vinden, dat we het in het belang van het goed con
serveren menen te moeten bezitten. M.i. moeten we
aan de aankoop geen andere consequentie verbinden.
Gesteld dus, dat we over een aantal maanden tot de
conclusie komen, dat het structuurplan zodanig gewij
zigd moet worden, dat dit pand blijft bestaan, dan kan