4 5 zake; de discriminatie is er vandaag-de-dag en daar moeten we tegen op komen. M.i. kunnen we het be hoefte-element wel aan kant schuiven, want wanneer we dat erbij halen, dan is de grond aan ons bezwaar ontvallen. Wij moeten het zo stellen: Wanneer twee mensen hetzelfde werk doen, maar de een minder be taald wordt dan de ander, omdat de een nu toevallig dit werk in Utingeradeel doet en de ander in Amsterdam of in Leeuwarden, dan mogen wij daarover als over heid gerust eens een positieve uitspraak doen. Ik stel me van harte achter deze motie. De heer Kamstra: De heer Van der Veen heeft eigenlijk aan degenen die in eerste instantie hebben gesproken, het verwijt gemaakt: Waarom is er niet gezegd, waarom eigenlijk die classificatie moet wor den afgeschaft. Ik geloof niet, dat dat nodig was, want wie bij de stukken was, heeft het kunnen lezen. Dan heeft hij ook nog gevraagd, waarom men er in het particuliere bedrijf niet meer werk van maakt om daar de classificatie afgeschaft te krijgen. Ik geloof, dat de heer Van der Veen dan een klein beetje een vreemde is in de vakbeweging, want dat is een kwestie, waar jaar en dag al over is gesproken. Er is voor gevoch ten om daar een einde aan te maken. (De heer Van der Veen: Is het al zo?) De werkgevers zijn het er niet mee eens. Maandag is er een overeenstemming geko men in de grafische wereld. Bij de onderhandelingen over het nieuwe contract, dat 3 februari in werking treedt, is de vierde gemeenteklasse geschrapt; er gaat dus weer één af. Ik heb het meegemaakt, dat er zeven waren. (De heer Van der Veen: Dan zijn er nog drie over.) Ja, er blijven er inderdaad nog over. Als het aan de werknemers lag, dan was de gemeente classificatie in het bedrijfsleven al van de baan. Ik meende dit even te moeten zeggen. De heer Balt: Ik ben het wel eens met wat de heer Kamstra vertelde. Ik dacht, dat de heer Van der Veen toch wel enigszins op de hoogte is. Als werkgevers en werknemers een C.A.O. afsluiten, dan gaat die naar de Stichting van de Arbeid. En die kitsen nu al jaren het afschaffen van de classificatie. En dan moet ik eerlijk vertellen, dat wij, zoals mijn fractievoorzitter zopas vertelde, jaren geleden van een organisatie, waar ik niet in ben, niet te veel steun ondervonden, omdat die dat konden wij heel goed gissen een groter percentage leden in de grote steden heeft. Ik heb drie jaar geleden een vergadering meegemaakt van de bouwvakarbeiders, waarin gezegd werd: het minimum loon wordt f 2,per uur. Toen had U die Amsterdam mers eens moeten horen; die sprongen in de lucht; hier op het platteland echter verdienden de bouwvakarbei ders f 50,per week minder dan in Amsterdam. An derhalf jaar geleden was Groningen tweede en Leeu warden derde klas in het bouwbedrijf. En voor de rest viel het gehele noorden in de vierde en vijfde klasse. En nu is pas weer een voorstel aan de Stichting van de Arbeid gedaan om het houtbedrijf tenminste in de tweede klasse te krijgen; dat wordt nu misschien aan genomen. Dus als het van het particuliere bedrijfsleven moet komen, dan moeten er nog verschillende klassen afgeschaft worden, en zijn we er nog lang niet. De heer Vellenga (weth.): Ik geloof niet, dat er van de kant van het College van B. en W. sterke be hoefte bestaat om in deze discussie te treden. Ik ge loof ook niet, dat er naar onze kant bepaalde vragen zijn gesteld of opmerkingen zijn gemaakt. Ik meen, dat het enkele jaren geleden is, dat wij bij de behan deling van de gemeentebegroting nog eens zijn uitge nodigd om in de Memorie van Toelichting ons stand punt over de gemeenteclassificatie weer te geven en wij hebben toen met enkele sobere, maar duidelijke woorden dat doen wij doorgaans in de Memorie van Antwoord altijd (Gelach) duidelijk gemaakt, dat dit College ook sterk voelt voor afschaffing van dit systeem. En dan geloof ik, dat het onjuist zou zijn om, wanneer het over gemeenteclassificatie gaat, te redeneren van uit de termen „vrijheid of dwang". Ik meen, dat de gemeenteclassificatie veel meer te zien is in een span ning tussen gelijkheid en ongelijkheid en dat in bepaal de streken in Nederland die ongelijkheid vaak als een stuk onrecht wordt aangevoeld en dat daarom m.n. ook in het noorden de weerstanden tegen de gemeente classificatie zo sterk zijn. Ik dacht, dat het het beste zou zijn, wanneer ik mij nu bepaal tot de ingediende motie, voorzover de Raad er behoefte aan zou kunnen hebben om daarop enige reactie van de zijde van B. en W. te horen. (De heer Balt: Sober; de heer Engels: En duidelijk.) Uiteraard. Dat is een overbodige opmer king, als ik aan het woord ben, dacht ik. (Gelach) Als ik een advies zou mogen geven, dan zou ik deze motie in twee stukken knippen. Ik heb in eerste instantie gezegd (maar de heer De Vries was toen erg druk be zig en het zou hem ontgaan kunnen zijn)De gemeente Utingeradeel beoogt hier een bepaalde weg mee te be wandelen. Zij bedoelt te zeggen: „Raden, weet, dat wij dit adres gestuurd hebben aan de afdelingen in het noorden van de Vereniging van Nederlandse Gemeen ten, met de bedoeling dit door te spelen naar de directie van deze Vereniging." Ik dacht, dat dat één ding is en ik zou me dus levendig kunnen voorstellen, dat, wil de Raad hierover een uitspraak doen, men o.m. zegt: Akkoord, wij staan daarachter en wij richten ook een betuiging van adhesie ook met de brief van de gemeente Utingeradeel aan de afdeling Friesland van de Vereni ging van Nederlandse Gemeenten. Zou daarnaast de Raad behoefte hebben om in het koor van vele ande ren nog eens duidelijk mee te zingen en duidelijk te zeggen: wij zijn tegen de gemeenteclassificatie en wij zouden graag zien, dat die afschaffing bevorderd wordt en men zou deze uitspraak onder de aandacht van de Minister willen brengen, dan moet men m.i. die twee dingen scheiden; ze niet in één uitspraak van de Raad onderbrengen. Een ongevraagd advies. Wilt U doen wat Utingeradeel wil, dan is de weg dus: adhesie betuigen met de uitspraak van Utingeradeel en deze adhesie betuiging zenden naar de afdeling Friesland en naar de directie van de Vereniging van Nederlandse Gemeen ten. Hebt U daarnaast nog behoefte aan een uitspraak over de gemeenteclassificatie, dan zou dat een afzon derlijke uitspraak moeten wezen, die naar de Minister van Binnenlandse Zaken zou moeten worden gezonden. De Voorzitter: Dit punt is nu in twee instanties besproken, en ik vraag mij af, wat er gebeuren moet. Het is inderdaad juist wat de Wethouder van Sociale Zaken heeft opgemerkt: Hier wordt voorgesteld een motie naar de Minister te sturen, met beroep op een brief, die aan de Minister onbekend is, n.l. een brief van Utingeradeel naar de afdelingen Friesland, Drente en Groningen van de Vereniging van Nederlandse Ge meenten. U voelt zelf wel, dat dat in elk geval in de ogen van de Minister een duistere zaak zal zijn. Is het niet beter, dat de heren deze motie intrekken en dat het College zich nader beraadt, eventueel met Uw fractievoorzitters, over de wijze waarop de Raad uiting zal geven aan zijn opvattingen over de classificatie? Ik geloof eigenlijk, dat het beter is dan op het ogenblik een uitspraak te doen, waarop toch ook wel van de kant van de Mi nister kritiek is uit te oefenen wegens de vorm waarin. De voorstellers van de motie zullen erkennen, dat dit niet helemaal goed loopt. Daarom wil ik U voorstellen: Trekt U die motie in en laat de fractievoorzitters samen met het College of zij afzonderlijk wij kunnen er uiteraard volledig vrede mee hebben de hoofden bij elkaar steken en de juiste vorm vinden. Dan kan wel een volgende keer dit presseert tenslotte ook niet een vorm gevonden worden, waarin dan de uitspraak van de Raad, waaraan deze behoefte heeft, kan plaats hebben. Zoudt U zich hiermee kunnen verenigen De heer C. de Vries: Ik kan mij voorstellen, dat het wat moeilijk is de vorm te vinden voor een adhesie betuiging, ook vooral als men staande een vergadering met elkaar tot een bepaalde gedachtenvorming komt. Het is dan min of meer een procedurekwestie. Zou de Minister de brief van de gemeente Utingera deel niet kennen Ik heb de indruk, die gemeente wel wat kennende, dat zij ook wel aan de Minister kennis heeft gegeven van deze brief en van de uitspraak van de Raad. Het moet me sterk verwonderen, als dat niet het geval zou zijn. Omdat de vorm voor de adhesiebetuiging thans enige moeilijkheden oplevert, zou „de wijze waarop" overgelaten kunnen worden aan het College. Betekent dat echter, dat er dan in feite geen uitspraak van de Raad is? De Voorzitter: Zo bedoel ik het niet, mijnheer De Vries. Ik bedoel, dat het moeilijk is om, zoals U zelf zegt, staande de vergadering een adhesiebetuiging in de meest correcte vorm te gieten. Het presseert echter niet om het nu juist vanavond te doen. Daarom stel ik voor: Laat de vorm nog eens bekeken worden en het is dan misschien het beste, dat de fractievoorzit ters dat samen doen. De heer Spiekhout: Begrijp ik het goed, dat U dit punt de volgende vergadering weer aan de orde wilt stellen? Of is het Uw bedoeling, zoals ik aanvankelijk dacht, dat wij in principe uitspreken, dat we ons achter dit adres stellen? Materieel is de zaak dan afgedaan, ook in de Raad op dit moment en U formuleert de ge dachte van de Raad nog wat beter dan wij. Als de duidelijkheid van de uitspraak blijft, maar alleen de formulering nog even bekeken wordt, dan heb ik daar graag vrede mee. Om een uitspraak nu uit te stellen en het te doen schijnen, alsof wij het daarover niet eens kunnen worden, althans niet over de vorm, lijkt mij eigenlijk niet zo'n erg gelukkige wijze van doen. De heer K. J. de Jong: Als ik de „motie" mag op vatten in de zin van de door de heer Vellenga nader gegeven toelichting, dan laat ik graag de formulering aan B. en W. over, maar dan weet het College welk gevoelen in de Raad leeft. Dan zijn wij er af en be hoeven wij ook als fractievoorzitters de koppen niet meer bij elkaar te steken. De Voorzitter: Laten we het dan zo doen, dat het College, gehoord de Raad, een brief aan de Minister stuurt. Kunt U daarmee akkoord gaan De Raad gaat hiermee akkoord. De Voorzitter: Dan wordt dus de zaak op deze wijze afgehandeld. De Voorzitter: Tenslotte kan ik U mededelen, dat er van de kant van het Gemeentebestuur van Gronin gen bericht is gekomen, dat de Gemeenteraad en B. en W. van Groningen de Raad en B. en W. van Leeuwar den graag zullen ontvangen op woensdag 27 mei a.s. Punt 3a (bijlage no. 35). Voordracht: G. Snoey te Beverwijk. Benoemd wordt de voorgedragene met alg. stemmen. Punt 3b (bijlage no. 31). Voordracht: J. de Jager, alhier. Benoemd wordt de voorgedragene met alg. stemmen. Punt 3c (bijlage no. 32). Voordracht: mej. T. K. D. Buursma, alhier. Benoemd wordt de voorgedragene met alg. stemmen. Het stembureau werd gevormd door mevr. Ringe- naldus-van der Wal en de heer Keuning. Punt 4 (bijlage no. 30). De hear Santema: Dit ütstel is net alarmearjend, mar by it neijer yngean op dizze saek docht it bliken, dat der dochs mear oan fêst sit as men sa oerflakkich tinke soe. De priis fan f 9.000,is ridlik, mar my is bikend wurden, dat dit perseel op'e „Voorlopige Mo numentenlijst" stiet. Op bis. 196 fan dy list, diel 9: „De provincie Friesland", wurdt it mei dizze wurden bi- skreaun: „Kleine Hoogstraat, hoek Muggesteeg 1, is een trapgevel van 1630 en in de sluitstenen der korf- bogige vensterbogen engelenkopjes en in de zijgevel sierankers". Allinnich it gefal al, dat wy hjir to dwaen hawwe mei ien fan de inkelde Renaissancegevels yn Ljouwert makket üs wach. En wy tinke by üssels: Moat dit nou wier oankocht wurde mei de bidoeling, dat it yn de takomst öfbrutsen wurde sil Wy hawwe yndied foar dizze omjowing in bipaeld plan, mar hawwe wy ek de konsekwinsje wol under eagen sjoen, dat wy üs ien fan dy inkelde bisündere huzen mar üntfutselje litte moatte? Wy as Rie moatte hjir, leau ik, dochs wol by B. en W. de uterste foarsichtichheit oanbifelje. Wy witte net, oft, as B. en W. aensen by „Monumen tenzorg" in forgunning oanfreegje sille om dit pand mei de tiid óf to brekken, slagje sil. Mar dat ófbrekken soe in griis wêze. It is by B. en W. miskien bikend, dat yn de sydgevel fan dit pand noch in moaije stien sit, de „jonge Sint Jacob" ütbyldzjend. Dizze is üt it bisit fan de forstoarne notaris Ottema. Alles mei el- koar bitsjut, dat wy hjir echt mei in monumint to dwaen hawwe. Dêr sil dus de gemeente Ljouwert op it eagenblik fanwegen it struktuerplan de han oan slaen. As it wierliken net to mijen is om dit gebou óf to brekken, dan soe men dochs wol oan B. en W. for- sykje kinne, dat hja, as de forgunning fan „Monu mentenzorg" net ófkomt, dan sa hurd mooglik oan freegje, dat dit pand restaurearre wurdt en dat it net mei in tydlike foarsjenning earst mar hwat op knapt wurdt. Ik soe B. en W. hjir bisündere soarch oanbifelje wolle. Yn de léste tiden hawwe wy yn de périoadiken gauris lézen, dat Ljouwert op dit stik fan saken nou just net in rike stêd is en dêrom moatte wy uterst foarsichtich wêze mei hwat wy noch hawwe. Ik soe uteraerd hiel graech fan B. en W. witte wolle, hoe't de gong fan saken hjir west hat. De heer K. J. de Jong: Tegen het voorstel tot aan koop van het pand Kleine Hoogstraat no. 1 heeft onze fractie toch wel enkele bezwaren. Het structuurplan is wel in de Raad geweest, maar niet door de Raad aanvaard. Er is heel wat kritiek op geweest en zolang het nog niet vaststaat, hoe dat structuurplan er in de toekomst uit zal zien, lijkt het ons toch echt prema tuur zo regelmatig geconfronteerd te worden met der gelijke aankopen. Misschien gaat het College er van uit, dat de Gemeente zulke panden in de toekomst toch moet hebben, maar omdat het nog zo'n open vraag is, of wij dit pand wel ooit nodig zullen hebben, lijkt het ons niet juist hier zo bij herhaling op het struc- tuurplan-in-de-huidige-vorm vooruit te lopen. De heer Van der Veen: Ik dacht, dat dit voorstel niet anders inhield dan aankoop van dit pand, maar ik heb misschien de heer Santema niet helemaal be grepen. Deze heeft het al maar gehad over het al of niet afbreken van dit pand, wanneer het ontwerp- structuurplan zou zijn veranderd in een definitief struc tuurplan. Pas als dat aan de orde is, is het nodig over dat plan te praten. Ik dacht, dat het nu niet aan de orde was, maar gewoonlijk was U, mijnheer de Voorzitter, er altijd nogal vlug bij ons er op te wijzen, als we buiten de orde waren. Nu twijfel ik er dus aan, of het toch niet de bedoeling is, dat er over gesproken wordt. In elk geval vind ik het veilig om, nu het zo is gelopen, te zeggen, dat ik geen enkel bezwaar heb tegen aankoop van dit pand. Ik hoop, dat het zodanig wordt gerestau reerd, dat het inderdaad een sieraad wordt voor Leeu warden. Ik wil echter het structuurplan en deze aan koop geheel los van elkaar zien. Ik dacht, dat dit plan alleen in de beschouwing betrokken was als reden mee om het eigendomsrecht daarvan aantrekkelijk te maken voor de Gemeente, maar ik neem toch aan, dat het niet de bedoeling is, dat wij ons er nu al over uitspreken of dit pand al dan niet afgebroken zal moeten worden, en ik wil ook beslist niet, dat de woorden die de heer Santema eraan gewijd heeft tot gevolg zullen hebben, dat wij geacht worden onszelf daaraan gebonden te hebben. De heer Engels: Ik wil mij in grote lijnen aanslui ten bij wat de heer Van der Veen gezegd heeft. Wij hebben in onze fractie ook de indruk gekregen, dat op het ogenblik aan de orde is de koop van dit pand en dat het zeer wel mogelijk is, dat het, als t.z.t. het structuurplan aan de orde komt, in het kader van de sanering moet worden afgebroken. Mocht dat het ge val zijn, dan hebben we het nu goedkoop kunnen ver werven. Mochten we het er met ons allen over eens worden, dat het niet moet gebeuren, dan zou men het ook zo kunnen stellen, dat we dit pand zo belangrijk vinden, dat we het in het belang van het goed con serveren menen te moeten bezitten. M.i. moeten we aan de aankoop geen andere consequentie verbinden. Gesteld dus, dat we over een aantal maanden tot de conclusie komen, dat het structuurplan zodanig gewij zigd moet worden, dat dit pand blijft bestaan, dan kan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 3