2 3 gerekend, is verschoven en nu op een duur plekje komt, waardoor zij ook duur geworden is. Het is ech ter nog mogelijk de zaak op deze wijze te redden. De schooi komt evenwel op een gunstige plaats t.o.v. de bebouwing en de oplossing is aanvaardbaar. De vraag van de heer De Jong mondt dan hierin uit, of we mis schien hier ook iets hebben te corrigeren. Dat moeten we ons natuurlijk wel even afvragen, maar ik zou hem willen toezeggen, dat we in het vervolg zullen trachten het zo goed mogelijk te doen, waarbij we uiteraard ook niet zo maar afgaan op wat van gemeentewege wordt gedacht of na een vluchtig onderzoek wordt gepland, maar gebruik zullen maken van de werkzaamheden die door de economische researchinstellingen worden verricht. Wij hebben heel wat materiaal van het N.E.I. en daar maken we zo goed mogelijk gebruik van. Dat is, geloof ik, de weg, die we moeten volgen, en het is de heer De Jong bekend, dat die weg nu ook al wordt ge volgd. Ik geloof, dat ik hiermee de vraag wel als be antwoord kan beschouwen. Ik wil de heer De Jong wel toegeven, dat men het punt „bijzondere bebouwing" niet te licht moet nemen, want het blijkt nog wel eens, dat er iets op een plan komt, dat niet voorzien kon worden. En daarom is het zeer gewenst, dat er nog een zekere reserve in zit. We kennen daarbij ook het begrip „stille reserve". Door het wegbreken van een verouderend gebouw kan men soms nog iets op wat langere termijn als stille reserve beschouwen. Wij ho pen het dus op deze wijze in de gaten te houden. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 19 (bijlage no. 66). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 20 (bijlage no. 68). De heer Van Balen Walter: Het voor ons liggend voorstel heeft bij mjj enkele vragen doen rijzen en ik zou daarom graag van het College willen weten, of het ook met mij van mening is, dat, gezien de vrij snelle branchevervaging, die op het ogenblik in de middenstand plaats heeft, en de snelle ontwikkeling van supermarkets, die we overal zien, verordeningen van het soort, dat hier voor ons ligt, wel buitengewoon moeilijk uitvoerbaar worden. Voorts zou ik het College willen vragen, of het van plan is deze verordening met de voorgenomen wijzigingen en dan denk ik speciaal aan punt f van artikel 2 rigoureus te handhaven door eventueel op te treden tegen die zaken die in verschil lende branches handelen. Ik heb speciaal het oog op supermarkets en warenhuizen. Naar mijn mening is van de vakantiesluiting bij de warenhuizen in het ver leden niet altijd evenveel terechtgekomen. En men kan m.i. ook verschillende argumenten aanvoeren, dat va kantiesluiting voor dit soort bedrijven niet direct nood zakelijk is. De heer Keuning: De verplichte vakantiesluiting, die in de bestaande verordening was vastgelegd, had ver schillende gronden. De belangrijkste reden was, dat de kleine winkelier anders, om welke reden dan ook, bijna niet aan vakantie toekwam. Het had dus in zeker op zicht een belangrijk sociaal aspect. Het Gemeentebe stuur heeft bij de vroegere regelingen telkens eerst de opinie gevraagd van de verschillende groepen van be langhebbenden en in deze gevallen is men eigenlijk overgegaan tot sanctionering van een door de betref fende branche getroffen regeling, m.n. wanneer daar een zeer overwegend deel van de branchegenoten ach ter stond. Als men trachtte een regeling in een bepaal de branche doorgevoerd te krijgen, dan ging men die collectief opleggen, ook t.o.v. de onwilligen. Bij het in zien van dit voorstel heb ik me eerst wel afgevraagd, of men, uitgaande van dezelfde motieven die indertijd ge golden hebben, nu wel redelijkerwijs kan overgaan tot het opleggen van deze gedwongen vakantiesluiting voor een groep bedrijven, waarvan vaststaat, dat ze er zelf, collectief, niet voor voelen. Degenen die door deze aan vullende regeling met name getroffen zouden worden, hebben klaarblijkelijk te kennen gegeven, door bemid deling van de Raad voor het Grootwinkelbedrijf, dat zij voor deze verplichte sluiting helemaal niet voelen. Dit zou betekenen, dat we hier in zeker opzicht een novum krijgen, n.l. dat we aan een bepaalde groep die een eigen type bedrijfstak ontwikkelt, een sluiting opdrin gen, die ze zelf niet wenst, en daar ben ik bepaald niet enthousiast voor. De heer Van Balen Walter noemde het woord „bran che-vervaging". Ik kan stellen, dat deze zaken ongeveer liggen tussen de middenstandszaken van het type win kelbedrijven, zelfbedieningswinkels en de warenhuizen. En t.a.v. de warenhuizen worden in de voorgestelde re geling geen maatregelen getroffen, m.a.w. de waren huizen kunnen rustig openblijven, worden niet getrof fen door een verplichte vakantiesluiting. Zover wil het College kennelijk niet gaan. Het is wel mogelijk op grond van de Winkelsluitingswet, maar het wordt hier ook niet voorgesteld, ook al weer uitgaande van de stelling, dat de warenhuizen er zelfs niets voor voe len. Ik kan het argument van de concurrentie eigen lijk niet zo zwaar nemen. Het gaat in dit geval, naar ik heb begrepen, enerzijds om een totaliteit van een stuk of zes, zeven bedrijven, die in verhouding tot de andere bedrijven maar een zeer gering aantal uitma ken. Ik geloof ook niet, dat dit belangrijke invloed zal hebben. Van de winkels die wel sluiten, blijft een zeer belangrijk gedeelte open ook tijdens de totale vakantie periode. Ik meen, dat dit werkelijk niet zo'n overwe gende invloed zal hebben op de bedrijfsvoering. Aan de andere kant zit er een element in, dat ik ook nog wil noemen. Ik geloof, dat wij ook moeten oppassen t.a.v. de service voor de consumenten en dat wij met het opleggen van dit soort regelingen niet verder dienen te gaan dan strikt noodzakelijk is, in het kader van de wensen van de betrokken groepen zelf. Bij dit alles ook in aanmerking nemende, dat tenslotte de kwesties van de vakanties van het personeel geen rol spelen, want die worden door c.a.o.'s enz. wel geregeld, kan ik en met mij meerderen van mijn fractie tot nog toe dit voorstel niet ondersteunen. U hebt in de raadsbrief, ook al mede op mijn verzoek, vermeld, dat twee leden van de Commissie voor de Strafverordenin gen zich hun standpunt voorbehielden en, zoals U be kend is, was ik één van hen. Daarom heb ik hier een na dere en een ietwat uitvoeriger uiteenzetting gegeven van het standpunt, dat ik U, mijnheer de Voorzitter, als voorzitter van de Commissie, ook heb meegedeeld. De hear Boomgaardt: De Kommisje foar de Straffor- oarderingen hie dus birjocht krige oer dit ütstel en de leden fan dy kommisje krigen gelegenheit biswie- ren nei foaren to bringen en doe die it al ridlik gau bliken, dat twa fan de fiif leden biswieren hiene. Doe hie it nei myn sin foar de han lizzend west, dat hja efkes gearkommen wie om yn ider gefal elkoars stan- punt to forgelykjen en to bisykjen ta in ienstimmich ütstel oan it Kolleezje to kommen. Dy gelegenheit hat der net west en dat fyn ik dochs wol hwat spitich. En ik woe eigentlik ek wol witte, hwat de reden west hat, dat de Kommisje net gearkommen is. Mei de saeklike ynhald fan it ütstel kin ik my wol forienje. Ik mien ek, dat hjir biswieren lizze. Wy hawwe hjir trije kate- goryen: de greatwinkelbidriuwen (de warenhuzen), de supermarkets en de lytse middenstansaken, mar de bihoefte oan winkelsluting wurdt spésiael field yn de lytsere saken. As de supermarket, dy't der flak by stiet, net slüt, dan fiele de lytsere middenstansaken dat oan as konkurrinsje. Hja sizze dêrom ek: As de supermarkets en de greate warenhuzen net slute, hwer- om moatte wy dan wol? Men kin dus oan de argu- minten net alle wearde üntsizze. Yn dit stadium is it nei myn bitinken bislist net forantwurde en foaral nei it advys fan de Keamer fan Keaphannel yn dit forban ek net saeklik, dat de Rie op dizze wei troch- giet en ik leau, dat it ek fan bilang is, dat it ütdruklik yn dizze üntwerp-foroardering fêstlein is, dat de re geling noch foar twa jier jilde sil. De heer Kaïnstra: Verordeningen betreffende winkel sluiting voor een bepaalde branche zijn hier nogal eens aan de orde geweest. En ik geloof, dat het grootste deel van de winkeliers op het ogenblik niet graag zou willen, dat die verordeningen zouden vervallen. Nu zijn er moeilijkheden gekomen, doordat de supermar kets niet sloten. En de anderen hebben zich uit con- currentie-overwegingen daartegen verzetdat is be grijpelijk. Nu heeft het College advies gevraagd aan de Middenstandsraad, de Raad voor het Grootwinkelbe drijf en, nadat die hun mening hierover hadden ge zegd, aan de Kamer van Koophandel. Het is mij op gevallen, tenzij ik verkeerd gezien heb, dat de Kamer van Koophandel het grootwinkelbedrijf helemaal bui ten bespreking heeft gelaten. Het antwoord van de Raad voor het Grootwinkelbedrijf aan het College is nogal behoorlijk gemotiveerd; men bekijkt ook de so ciale kant, maar natuurlijk is de Commissie voor de Strafverordeningen niet vergeten. Ik kan me indenken, dat in vakantietijd gesloten warenhuizen voor de va kantiegangers toch wel een beetje vreemd zijn en een stad een doodse aanblik geven. De vakantiegangers willen juist wel eens even rondzien in een grootwinkel bedrijf in een andere plaats. Er is wel heel uitvoerig uiteengezet, hoe de sociale belangen van het personeel zijn gediend. Als een warenhuis n.l. verplicht wordt te sluiten, dan krijgt het personeel en bloc vakantie en dat kan moeilijkheden geven in de gezinnen. Daar mee zou men m.i. het personeel ook geen dienst doen. Men kan zeggen, dat hun vakantie wel op een andere wijze wordt geregeld, in c.a.o.'s, maar daarin wordt die niet precies geregeld, wel de duur, maar niet de betreffende weken, waarin een employé graag met va kantie zou willen gaan. Ik geloof dan ook, dat zeer terecht, al is het wat vreemd dat geef ik toe de warenhuizen buiten de vakantiesluiting blijven. Het College heeft een kleine toevoeging voorgesteld, waar door de supermarkets ook in het geheel worden opge nomen. De Kamer van Koophandel zegt: Doe het eerst eens voor twee jaar; dan kunnen we zien, hoe het gaat. Er kan later altijd een wijziging komen, maar om dat uit te maken, is dan aan de bevoegde instan ties overgelaten. Ondanks het feit, dat wij het in den beginne toch wel heel vreemd vonden, dat een bepaalde groep winkels die hier trouwens maar een klein aantal vormt buiten de regeling valt, menen wij met dit voorstel akkoord te kunnen gaan. De heer K. J. de Jong: Ik heb toch wel enkele be denkingen tegen de argumenten van de heer Keuning. Wanneer hij dit zo stelt, dan is hij, zonder dat hij het misschien voldoende door heeft, toch weer bezig een zekere discriminatie in het leven te roepen. Wanneer hij hier een uitzondering wil maken voor de supermar kets, dan zou ik zeggen: Waarom nu niet voor de andere bedrijven, die het ook als een bezwaar zien, dat ze dit opgelegd krijgen. En dan denk ik m.n. aan de centrum-winkeliers (d.z. de winkeliers die in het stadscentrum wonen). Toen deze zaak hier in eerste aanleg in de Raad geweest is met betrekking tot de groentehandelaren, gevoelden de centrum-winkeliers van de groente-, fruit- en aardappelbranche er niets voor; zij redeneerden aldus: „Wij kunnen het wel zo verzor gen, dat wij i.z. de vakanties een rouleringssysteem voor ons personeel hebben, zodat wij hier geen behoefte aan hebben". Dus maakt U voor een bepaalde groep bedrijven een uitzonderingssituatie, dan zult U duidelijk moeten aangeven, waar het criterium ligt. Het is niet reëel zonder meer de supermarket er wel onder te rang schikken en de rest onder het begrip „middenstands zaken", want ook die kunnen onder meer dan één branche vallen. We moeten dus wel beseffen, dat we hier bezig zijn weer iets anders scheef te trekken. Wanneer we zouden besluiten de supermarkets buiten de regeling te laten, dan zou dat voor tal van midden standers een heel nieuwe situatie worden. Wanneer men hun dan nog eens zou vragen: Voelt U voor deze vakantiesluiting, waarbij de supermarkets uitgezon derd worden, dan maak ik mij sterk, dat het gros van al deze middenstanders zou zeggen: Dan willen wij ook geen vakantie, want wij hebben met de vakantieregeling ingestemd onder voorwaarde, dat ook de supermarkets er onder vallen, m.a.w.: wanneer U hieraan begint te tornen in de zin, zoals door de heer Keuning gesteld, dan geloof ik toch, dat we de zaak terdege op losse schroeven zetten en dat we dan degenen, voor wie de regeling bedoeld is, hier uiteindelijk geen dienst mee bewijzen. En dan zou ik dit willen onderstrepen: Laten we het eens twee jaar proberen. Nadien kan dan blij ken, of er inderdaad iets scheefgegroeid is. Ik ben het met de heer Van Balen Walter eens, dat we het ont wikkelingsproces in de gehele middenstand nauwkeu rig moeten volgen en daarom kan ik er volledig mee akkoord gaan, dat we dit twee jaar proberen, doch wanneer we hier met uitzonderingen gaan werken t.a.v. zaken, die dezelfde waren verkopen als de klei nere middenstandszaken, maar dan in combinatie van waren, dan gaan we m.i. weer discriminatie kweken, die we nu juist willen uitbannen. Ik zie daarom een groot gevaar in de gedachte van de heer Keuning, hoewel ik aan de andere kant de drijfveer, die hier achter zit, wel kan waarderen. Met de consequenties hiervan moeten we echter, geloof ik, uiterst voorzich tig zijn. Misschien zullen we deze groep (het zijn op het moment bepaald niet meer dan 6 of 7) sterk moe ten uitbreiden, bijv. tot 50 of 60. Dan zullen we deze zaak opnieuw moeten bekijken, maar het lijkt mij nu het verstandigste conform de adviezen van deskundigen, zij het dan niet alleen van de Kamer van Koophandel, maar ook van de Rijksmiddenstandsconsulent, te be sluiten. De hear Santema: Neffens it riedsbrief hawwe har yn 1963 swierrichheden oer de forhalding fan super markets en gewoane middenstanswinkels foardien en dat wiist der al op de hear De Jong sei it hjir niis ek al dat dizze saek op it eagenblik yn üntwikke- ling is. B. en W. hawwe dus skjin gelyk, as hja sizze: Lit it earst ris twa jier op syn birin neffens dizze for- oardering, dy't wy dan nou op it momint skeppe sille. Dan kinne wy letter altyd ris sjen, hoe't it foldocht, hwant ik bin der yndied bang foar, dat wy, hwannear't dizze saek har trochsette soe mei de bitingsten, dy't byg. ek troch de hear Keuning neamd waerden, op'en dür diggels meitsje. En dat moat net. In gefaer, dat hjir ek yn skület, is, dat it personiel fan'e middenstans winkels aensen min ofto mear yn'e knipe komt en dat de middenstan mar leaver fan de fakansjeregeling óf wol. En dat soe dochs wol in stap tobek wêze. Fierders fine wy it ek net binlik en dat is in algemiene opmer king dat de supermarkets, dy't deselde artikels for- keapje as in part fan de winkels dy't dan ticht binne, likegoed dat konkurrearjende elemint bihalde sille. Dêrom fine wy it ek it béste, de foroardering, sa't B. en W. har dy foarstelle, oan to nimmen. De heer Spiekhout: Ik ben het in grote lijnen wel eens met wat de heer Keuning heeft gezegd en ik zou slechts enkele vragen willen stellen n.a.v. wat als toe lichting in de raadsbrief staat. Ik ben het er mee eens, dat de bedoeling van deze verordening meer op het sociale terrein ligt, en m.n. betreft het veiligstellen van de vakanties voor bepaalde groepen van middenstan ders. En dat sprak vroeger, geloof ik, nog veel sterker aan vooral praktisch dan tegenwoordig, maar ook nu geldt dat nog. Ik heb echter nu begrepen, dat dit hier niet het eigenlijke motief is, maar dat de wens tot verplichte vakantiesluiting voor supermarkets op gekomen is, om de concurrentieverhoudingen enigszins te beïnvloeden. Ik weet niet, of dat een motief is, dat inderdaad met deze wet ook bedoeld was. Het lijkt mij toe, dat daartegenover toch in elk geval gesteld moet worden het belang ook van de consument, zoals de heer Keuning deed. Er blijft bij de bestaande vakan tieverordening toch steeds een aantal middenstands winkels open, zodat de keus ook op dit terrein er wel is. Natuurlijk zou inderdaad de reden, waarom we dit soort verordeningen hebben, n.l. het veiligstellen van vakanties voor een bepaalde groep, die dit anders moei lijk zou kunnen realiseren, in gevaar kunnen komen en dat ben ik met U eens dan moeten we op deze weg voortgaan. Nu zegt U in Uw raadsbrief wel: „dat uit mededelingen van de vertegenwoordigers van en kele afzonderlijke branches is gebleken, dat, wanneer de bestaande regeling niet zodanig wordt gewijzigd, dat de supermarkets daaronder vallen, een groot aan tal detaillisten, m.n. zij, die economische „randbedrij- ven" bezitten, het moeizaam verkregen sociale goed der vakantie noodgedwongen weer zullen moeten prijs geven". Als dat reëel zou zijn, dan zou ik mijn stand punt in deze misschien nog wijzigen, maar ik moet U zeggen, dat mij, zoals het hier vaak in het alge meen is gesteld zonder verdere concretisering het noemen van de branche en het aantal van deze niet voldoende is. Daarom zou ik U willen vragen, of U dit nog nader kunt toelichten, want dat zal toch wezenlijk

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 2