6 7 woordigers van de slagers, de groentehandelaren en de kruideniers. En in het verslag van deze bespreking, dat ik hier voor me heb, wordt gemeld: „Duidelijk kwam bij deze laatste bespreking naar voren, dat, wanneer de bestaande regeling niet zodanig wordt ge wijzigd, dat de supermarkets onder de verplichte va kantiesluiting komen te vallen, het gros der detaillis ten, m.n. ook de economische randbedrijven, het moei zaam verkregen sociale goed der vakantie va kantie voor de ondernemers wel te ver staan; die der werknemers wordt gewaarborgd door het ingevolge de Arbeidswet vastgestelde Winkelwerk tijdenbesluit noodgedwongen weer zouden moeten prijsgeven. De vertegenwoordigers der detaillisten kon den zich voorts wel indenken, dat de vakantieregeling voor de exploitanten van supermarkets weinig aan trekkelijk is wegens de daarmee gepaard gaande eco nomische nadelen, terwijl de vakanties van het perso neel daar wegens het groter aantal personen gemak kelijker kunnen worden gespreid. Men meende echter, dat in dezen het sociale belang van een grote groep financieel minder sterke bedrijven diende te prevale ren boven het economisch belang van een nog kleinere groep financieel sterke bedrijven. Om te herhalen; de mening van de Kamer van Koop handel is kennelijk geweest; Kap de zaak niet onmid dellijk af, want dan wordt wat nu in de loop van deze jaren getracht is te bereiken, toch waarschijnlijk voor een heel belangrijk deel in één keer te niet gedaan. Kijk het nog even aan; dan heeft het bedrijfsleven zelf de mogelijkheid te trachten met deze zaak klaar te komen. En ik geloof, dat het voor de Gemeenteraad ook een juist standpunt is het bedrijfsleven die gelegen heid inderdaad te laten. De heer Keuning wenst stemming. Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met 27 tegen 8 stemmen, die van de heren Ten Brug en Bootsma, de dames Ringenaldus-van der Wal en Hiem- stra-Molenaar, de heer Venema, Mevr. Boersma-Hem- minga en de heren Mr. Keuning en Spiekhout. Punten 21, 22 en 23 (bijlagen nos. 62, 64 en 63). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 24 (bijlagen nos. 81 en 83). De heer Bootsma: Als ik het goed begrepen heb, dan worden beide leningen verstrekt door dezelfde geld gever, m.n. de Postchèque- en girodienst. Waardoor is het nu noodzakelijk, dat bij de ene lening blijkbaar een tussenpersoon optreedt en in het andere geval niet? De heer Tiekstra (weth.): In het ene geval heeft de geldgever zelf de aanbieding rechtstreeks aan de Gemeente gedaan, en in het andere ge val was het een makelaar in geldleningen, die de Gemeente de lening aanbood, waarbij dus blijkt, dat deze laatste geld aanbiedt van dezelfde geldgever. Ik geloof, dat de zaak hiermee eenvoudig is verteld. Er is helemaal geen moeilijkheid bij. Het ge beurt veelvuldig, dat we via deze makelaars geld ont vangen, waardoor we makelaarsprovisie verschuldigd zijn. De makelaar heeft een maatschappelijke functie en het is aan de geldgever om uit te maken, of hij recht streeks of via een makelaar wil aanbieden. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 25 (bijlage no. 69). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. De Voorzitter: Dan is er nog een punt te behandelen, maar het lijkt me beter, eerst de deuren te sluiten. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Bootsma: Het zal U niet verwonderen, dat ik met enigszins gemengde gevoelens namens mijn fractie het woord vraag om een zaak aan de orde te stellen, die vele gemoederen beroert, n.l. de zaak van de woningbouwplannen in het uitbreidingsplan 't Ielan. Het lijkt me overbodig en daarom ook niet gewenst U de gang van zaken te schetsen, daar deze ruimschoots voldoende blijkt uit de ons verstrekte nota en inlich tingen. Ondanks vele pogingen en goede wil is Uw College tot op heden nog niet met een tastbaar resul taat bij de Raad kunnen verschijnen en zulks kan o.i. niet langer worden getolereerd. Het lijkt ons dan ook dringend noodzakelijk om de juiste positie in dezen te bepalen en dienovereenkomstig de verdere koers vast te stellen. Het varen in de mist mag niet langer worden bestendigd. Onze fractie heeft zeker voldoende begrip voor het streven naar een beter woongerief en is ook bereid om daarvoor zo nodig enig risico te lopen. Maar in de eerste plaats gaat het om de reële behoeften van de woningzoekenden van thans. Kan daarbij ook nog rekening worden gehouden met de woonverlangens in de toekomst, zoveel te beter. Een periode van plm. 1y2 jaar, besteed aan onderhandelingen zonder tastbaar resultaat is echter onaanvaardbaar en de verantwoor delijkheid daarvoor zal moeten worden gelegd daar waar over deze plannen wordt beslist. Past een en ander niet in het rijksbeleid, dan zal zulks duidelijk moeten worden gezegd. Wanneer overigens vaststaat, dat de huidige plannen niet haalbaar zijn, dan zal zo spoedig mogelijk een alternatief of aanvullend plan dienen te worden ontwikkeld en aan onze Raad voor gelegd. Mochten door Uw College geen duidelijke aan wijzingen voor de oplossing van dit probleem worden gesteld, dan zal onze fractie de uitspraak van de Raad vragen en wel in de vorm van een motie van ongeveer de navolgende inhoud: „De Raad van de gemeente Leeuwarden; in vergadering bijeen op woensdag 11 maart 1964; gelet op de huidige gang van zaken t.a.v. de woningbouw in het uitbreidingsplan 't Ielan; van oordeel, dat het overigens aantrekkelijke bebouwings plan in zijn huidige vorm voorshands geen redelijke kans van slagen heeft; draagt het College van Burge meester en Wethouders op om in de kortst mogelijke tijd een spoedig te realiseren plan aan de Raad voor te leggen, waardoor de woningwetcontingenten voor de jaren 1963 en 1964 worden veilig gesteld." Waaruit dan het College de consequenties zal moeten trekken, die daarin zijn besloten. Ik meen, dat ik hiermee in het kort gesteld heb datgene, wat ons beroert en wat het o.i. dan ook noodzakelijk maakt om deze kwestie nu vanavond hier in deze openbare zitting aan de orde te stellen. Nogmaals, het noemen van de feitelijke aan tallen woningen, waar het hier om gaat, heeft m.i. weinig zin. Mocht U, in welke vorm dan ook, duidelijk en aannemelijk kunnen maken, dat op zeer korte ter mijn het plan toch wel uitgevoerd zal kunnen wor den, zoals het College dat steeds voor ogen heeft ge staan, zoveel te beter, maar los daarvan zal toch ook de nodige aandacht geschonken moeten worden aan andere plannen, misschien gedeeltelijk ingrijpend in dit plan. Het voortbestaan echter van de situatie waarin wij momenteel verkeren, n.l. dat er geen woningen in nieuwe produktie worden genomen, dat wij achterstand krijgen in de realisering van het bouwvolume, dat is een onaanvaardbare situatie. T.a.v. de verdeling van het volume geldt nog altijd, dat waar op de ene plaats wordt gebouwd, het niet op de andere kan en ook zal dit gelden: Wanneer er geen gebruik gemaakt wordt van het volume, wordt dit door anderen wel weer aan getrokken en dus overgeheveld naar andere plaatsen, waar men, op welke wijze dan ook, tot uitvoerbare plannen komt. Ik zou het hier voorlopig bij willen laten. De heer Heidinga: In de raadsvergadering van 18 december 1963 heeft Wethouder Van der Schaaf mij, namens het College op een vrij krasse wijze medege deeld, dat er in de Leeuwarder Raad geen discussie zou mogen worden gevoerd op de wijze, die ik mij veroorloofd had in de vergadering van 17 december. De Wethouder heeft mij in zekere zin gesommeerd de woorden, die ik in die vergadering had gesproken, terug te nemen. Ik heb van de Voorzitter nog de ge legenheid gekregen om te zeggen, dat ik dat niet zou doen, en daarna is het betreffende agendapunt aange houden en zijn we overgegaan tot de behandeling van de begroting. Ik heb U toen echter nog wel gezegd, II-«I dat ik graag mijn standpunt nog nader zou willen motiveren en dat doe ik dan nu. Waar het om gaat, is m.i. het volgende en dat zijn allemaal historische gegevens, geen veronderstellingen. Er is in het bouwteam langdurig onderhandeld over het in geding zijnde woningbouwplan. In dit bouwteam was als aannemer opgenomen de Bouwcombinatie Nij lan. Op 31 oktober 1963 wordt deze combinatie bedankt en uit het bouwteam gezet. De Bouwcombinatie Nijlan wordt dit schriftelijk meegedeeld en daarna wordt als partner in het bouwteam opgenomen de N.V. Intervam. Deze N.V. komt met geheel nieuwe plannen en doet een prijsaanbieding op 11 november 1963 voor de bouw van 2089 woningen. Deze prijsaanbieding wijkt, wat het bedrag betreft, weinig of niet af van de aan bieding, die de Bouwcombinatie Nijlan heeft gedaan. De Wethouder heeft de indruk, dat de prijs van Inter vam lager is, maar hij kan dat niet aantonen. Het is zonder meer duidelijk, dat het maken van een ander bouwplan, alsmede het berekenen van de aannemings som in de tijd die ligt tussen 31 oktober en 11 novem ber, niet mogelijk is. In deze 11 dagen zitten ook nog 2 zondagen en 2 vrije zaterdagen. Bovendien neemt het zenden van de brieven ook nog wat tijd. De Wethouder heeft dan ook toegestemd, dat het hem bekend was, dat een van de architecten reeds eerder advies had ingewonnen bij Intervam. Hiermee ligt de zaak dui delijk. Terwijl de Bouwcombinatie Nijlan deelnam in het bouwteam, was een architect, lid van het bouw team, reeds in bespreking met een aannemer, die geen deel van het bouwteam uitmaakte. Er is door ver schillende raadsleden toen gevraagd: Is hier wel de nodige zorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer betracht En dat werd in de beantwoording en baga telle afgedaan. Kennelijk weegt dit het College niet zwaar. In ieder geval heeft de beantwoording mij niet bevredigd en heb ik dus het College scherp onder het oog gebracht, welke de reacties en gevolgtrekkingen zijn, die door een dergelijke handelwijze ontstaan. Ik heb reeds gezegd en ik zeg het nu nogmaals dat ik geen reden zie om iets van mijn woorden terug te nemen. Dat was dat. En dan het punt, dat we nu aan de orde hebben: opnieuw de bespreking van de bouwerij in Leeuwarden. Dat de Raad van Leeuwarden in maart 1964 een nota over de woningbouw wordt aangeboden, lijkt een ple zierige zaak. De Raad kan nu eens zien, wat er alzo door het College wordt gedaan om de nodige woningen in Leeuwarden gebouwd te krijgen. Er is zeer veel te zeggen over deze nota. Wanneer we de nota echter hebben doorgelezen, blijft één ding de aandacht op eisen en dat is het feit, dat er over 1963 een woning toewijzing aan onze Gemeente was van 467 woningen en dat hiervan slechts 121 woningen waren besteed, ja, zelfs, dat er eigenlijk maar 21 woningen waren be steed, want Intervam is pas op 1 maart van dit jaar begonnen met het heiwerk voor de 100 woningen in het Nijlan. Dit is een kwalijke zaak. Het is al enige jaren eerder voorgekomen, dat het bouwvolume, toe gewezen aan Leeuwarden, laat in het najaar en met veel moeite kon worden gerealiseerd. Wij hebben het beleid van het College reeds gedurende jaren met on behagen gevolgd. Het is echter steeds gelukt, zij het dan ook op de valreep en gesteund door de intensieve medewerking van de Bouwcombinatie Nijlan en de woningstichting Patrimonium, het volume tenslotte op tijd onder te brengen. Over 1963 is dat echter niet het geval. Het grootste deel van het contingent is on benut gebleven. Dat is geen plezierige zaak, doch rond weg een beklemmende zaak voor de Gemeente. Er treedt hier een verlies aan de dag, dat niet meer in te halen is. De Raad heeft hierover tijdig zijn verontrus ting uitgesproken. In de vergadering van juli 1963 is cr uitvoerig over gesproken en reeds vóór deze verga dering waren door mijn geacht mede-raadslid, de heer Venema, over deze zaak vragen gesteld aan het Col lege. De heer Venema vroeg o.m., of B. en W. van mening waren, dat het bouwvolume voor 1963 wel tij dig gerealiseerd zou worden, en het antwoord van het College daarop luidde: Het woningcontingent zal tijdig worden besteed. De heer Venema komt m.i. een woord van lof toe, omdat hij reeds toen de gang van zaken heeft voorzien. Omstreeks diezelfde tijd is het College gewaarschuwd door de H.I.D. van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid. Er is op 15 juli een brief aan het College gezonden door de drie woningbouwcorporaties Patrimonium, Beter Wonen en St. Joseph, waarin zij van hun ernstige verontrusting gewagen. De zaak wordt echter op dezelfde voet voortgezet. Dit leidt dan op 31 oktober tot uittreden uit het bouwteam van Patrimo nium, omdat deze woningstiching niet langer de ver antwoordelijkheid mede kon dragen. En op diezelfde dag heeft Patrimonium een alternatief aan de hand gedaan, opdat er toch kon worden begonnen met het realiseren van het nog openstaande contingent. En deze aanbieding is herhaald voor de raadsvergadering van 17 december 1963. Het College wilde daarvan echter geen gebruik maken. Het bleef, om de woorden van de H.I.D. van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid te gebruiken, aan de leiband van Van den Broek en Bakema en Ratiobouw lopen. Ik heb nu aangetoond, dat het College acht maal is gewaarschuwd. Het zou mij niet verwonderen, als er nog wel meer gewaar schuwd is, b.v. door één der architecten en door de hoofdambtenaren ten departemente. En als dit zo is, dan wil ik graag, dat U dat ons nog even mededeelt. Nogmaals, er is op de eenmaal ingeslagen weg voort gegaan. Toch kon het ook het College moeilijk zijn ontgaan, dat de toezeggingen van Van den Broek en Bakema, zowel als van Ratiobouw niet in vervulling zijn gegaan. Het College is toch op de ingeslagen weg voortgegaan, heeft zelfs niet serieus willen onderzoe ken, of er geen alternatieve mogelijkheden waren, die benut konden en moesten worden. Hier moet dan ook wel worden geconstateerd, dat het College met dit be leid ernstig te kort is geschoten. Wanneer we over dit beleid spreken, dan raakt dit o.i. allereerst de Wet houder van Openbare Werken. Het is onze stellige mening, dat het beleid van deze Wethouder hier, om het zacht te zeggen, weinig overtuigend is geweest. We moeten hierbij echter wel in aanmerking nemen, dat er van een zelfstandige afhandeling van zaken door de wethouders maar weinig sprake is. Het beleid wordt door het gehele College gevoerd en wij geloven rustig te mogen stellen, dat de Voorzitter zich intensief be moeit met de beleidszaken van alle wethouders. Het kan dan wel eens moeilijk zijn als Wethouder tegenover de vier andere leden van het College om een bepaalde beleidslijn gevolgd te krijgen. Wij achten dit een ge vaarlijke situatie en ook een ongewenste situatie, dat de Burgemeester zich intensief bezig houdt met dat gene, wat aan de Wethouder is opgedragen, omdat hierdoor een vermenging van verantwoordelijkheid ontstaat, die er gemakkelijk toe kan leiden, dat die op iemand anders wordt afgeschoven. Mijn geacht mede-raadslid de heer Kamstra, heeft bij een begro tingsbehandeling hierop ook wel eens gewezen. Dat dit tot heel vreemde consequenties kan leiden, zien we ook in dit geval. Wanneer wij straks een motie van afkeuring betreffende het gevoerde beleid indienen stel eens, dat die motie zou worden aangenomen dan zou dit tot gevolg kunnen hebben, dat de Wet houders hun zetels ter beschikking zouden stellen en toch is het o.i. in dit geval zeker, dat eigenlijk de Burgemeester moest verdwijnen, maar die zal wel blijven zitten. Het lijkt ons juist, hier nog eens uit drukkelijk als onze mening mede te delen, dat de Bur gemeester goed zou doen de Wethouders hun eigen verantwoordelijkheid te laten dragen en dat de Wet houders er goed aan zouden doen geen aantasting van beleid, dat specifiek hun zaak is, te tolereren. Wij moeten dan ook wel concluderen, dat nu het gehele College verantwoordelijk is voor de gang van zaken. Ik kom thans tot enkele vragen. 1. Hoe durft het College zomaar aan te nemen of te veronderstellen, dat de Minister aan onze Gemeente een extra toewijzing van ongeveer 1200 vrije-sector- woningen zal geven om daardoor de bouw van woning wetwoningen mogelijk te maken Ik haal hier aan, wat de Minister zelf gezegd heeft in een rede te Oos terhout. De Minister zeide, dat hij zich overigens niet kon onttrekken aan de indruk, dat te veel gemeenten zich bij het opstellen van dergelijke continu-plannen dreigen te „overeten". Ik bedoel hiermee, dat nogal eens plannen worden opgezet van een zodanige omvang, dat de rechte verhouding tot de initiële woningtoewij-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 4