6
7
woordigers van de slagers, de groentehandelaren en
de kruideniers. En in het verslag van deze bespreking,
dat ik hier voor me heb, wordt gemeld: „Duidelijk
kwam bij deze laatste bespreking naar voren, dat,
wanneer de bestaande regeling niet zodanig wordt ge
wijzigd, dat de supermarkets onder de verplichte va
kantiesluiting komen te vallen, het gros der detaillis
ten, m.n. ook de economische randbedrijven, het moei
zaam verkregen sociale goed der vakantie va
kantie voor de ondernemers wel te ver
staan; die der werknemers wordt gewaarborgd door
het ingevolge de Arbeidswet vastgestelde Winkelwerk
tijdenbesluit noodgedwongen weer zouden moeten
prijsgeven. De vertegenwoordigers der detaillisten kon
den zich voorts wel indenken, dat de vakantieregeling
voor de exploitanten van supermarkets weinig aan
trekkelijk is wegens de daarmee gepaard gaande eco
nomische nadelen, terwijl de vakanties van het perso
neel daar wegens het groter aantal personen gemak
kelijker kunnen worden gespreid. Men meende echter,
dat in dezen het sociale belang van een grote groep
financieel minder sterke bedrijven diende te prevale
ren boven het economisch belang van een nog kleinere
groep financieel sterke bedrijven.
Om te herhalen; de mening van de Kamer van Koop
handel is kennelijk geweest; Kap de zaak niet onmid
dellijk af, want dan wordt wat nu in de loop van deze
jaren getracht is te bereiken, toch waarschijnlijk voor
een heel belangrijk deel in één keer te niet gedaan.
Kijk het nog even aan; dan heeft het bedrijfsleven zelf
de mogelijkheid te trachten met deze zaak klaar te
komen. En ik geloof, dat het voor de Gemeenteraad
ook een juist standpunt is het bedrijfsleven die gelegen
heid inderdaad te laten.
De heer Keuning wenst stemming.
Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met
27 tegen 8 stemmen, die van de heren Ten Brug en
Bootsma, de dames Ringenaldus-van der Wal en Hiem-
stra-Molenaar, de heer Venema, Mevr. Boersma-Hem-
minga en de heren Mr. Keuning en Spiekhout.
Punten 21, 22 en 23 (bijlagen nos. 62, 64 en 63).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 24 (bijlagen nos. 81 en 83).
De heer Bootsma: Als ik het goed begrepen heb,
dan worden beide leningen verstrekt door dezelfde geld
gever, m.n. de Postchèque- en girodienst. Waardoor is
het nu noodzakelijk, dat bij de ene lening blijkbaar een
tussenpersoon optreedt en in het andere geval niet?
De heer Tiekstra (weth.): In het ene geval
heeft de geldgever zelf de aanbieding rechtstreeks
aan de Gemeente gedaan, en in het andere ge
val was het een makelaar in geldleningen, die
de Gemeente de lening aanbood, waarbij dus
blijkt, dat deze laatste geld aanbiedt van dezelfde
geldgever. Ik geloof, dat de zaak hiermee eenvoudig is
verteld. Er is helemaal geen moeilijkheid bij. Het ge
beurt veelvuldig, dat we via deze makelaars geld ont
vangen, waardoor we makelaarsprovisie verschuldigd
zijn. De makelaar heeft een maatschappelijke functie en
het is aan de geldgever om uit te maken, of hij recht
streeks of via een makelaar wil aanbieden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 25 (bijlage no. 69).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
De Voorzitter: Dan is er nog een punt te behandelen,
maar het lijkt me beter, eerst de deuren te sluiten.
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering.
De heer Bootsma: Het zal U niet verwonderen, dat
ik met enigszins gemengde gevoelens namens mijn
fractie het woord vraag om een zaak aan de orde te
stellen, die vele gemoederen beroert, n.l. de zaak van
de woningbouwplannen in het uitbreidingsplan 't Ielan.
Het lijkt me overbodig en daarom ook niet gewenst U
de gang van zaken te schetsen, daar deze ruimschoots
voldoende blijkt uit de ons verstrekte nota en inlich
tingen. Ondanks vele pogingen en goede wil is Uw
College tot op heden nog niet met een tastbaar resul
taat bij de Raad kunnen verschijnen en zulks kan o.i.
niet langer worden getolereerd. Het lijkt ons dan ook
dringend noodzakelijk om de juiste positie in dezen te
bepalen en dienovereenkomstig de verdere koers vast
te stellen. Het varen in de mist mag niet langer worden
bestendigd. Onze fractie heeft zeker voldoende begrip
voor het streven naar een beter woongerief en is ook
bereid om daarvoor zo nodig enig risico te lopen. Maar
in de eerste plaats gaat het om de reële behoeften van
de woningzoekenden van thans. Kan daarbij ook nog
rekening worden gehouden met de woonverlangens in
de toekomst, zoveel te beter. Een periode van plm. 1y2
jaar, besteed aan onderhandelingen zonder tastbaar
resultaat is echter onaanvaardbaar en de verantwoor
delijkheid daarvoor zal moeten worden gelegd daar
waar over deze plannen wordt beslist. Past een en
ander niet in het rijksbeleid, dan zal zulks duidelijk
moeten worden gezegd. Wanneer overigens vaststaat,
dat de huidige plannen niet haalbaar zijn, dan zal zo
spoedig mogelijk een alternatief of aanvullend plan
dienen te worden ontwikkeld en aan onze Raad voor
gelegd. Mochten door Uw College geen duidelijke aan
wijzingen voor de oplossing van dit probleem worden
gesteld, dan zal onze fractie de uitspraak van de Raad
vragen en wel in de vorm van een motie van ongeveer
de navolgende inhoud: „De Raad van de gemeente
Leeuwarden; in vergadering bijeen op woensdag 11
maart 1964; gelet op de huidige gang van zaken t.a.v.
de woningbouw in het uitbreidingsplan 't Ielan; van
oordeel, dat het overigens aantrekkelijke bebouwings
plan in zijn huidige vorm voorshands geen redelijke
kans van slagen heeft; draagt het College van Burge
meester en Wethouders op om in de kortst mogelijke
tijd een spoedig te realiseren plan aan de Raad voor
te leggen, waardoor de woningwetcontingenten voor
de jaren 1963 en 1964 worden veilig gesteld." Waaruit
dan het College de consequenties zal moeten trekken,
die daarin zijn besloten. Ik meen, dat ik hiermee in
het kort gesteld heb datgene, wat ons beroert en wat
het o.i. dan ook noodzakelijk maakt om deze kwestie
nu vanavond hier in deze openbare zitting aan de orde
te stellen. Nogmaals, het noemen van de feitelijke aan
tallen woningen, waar het hier om gaat, heeft m.i.
weinig zin. Mocht U, in welke vorm dan ook, duidelijk
en aannemelijk kunnen maken, dat op zeer korte ter
mijn het plan toch wel uitgevoerd zal kunnen wor
den, zoals het College dat steeds voor ogen heeft ge
staan, zoveel te beter, maar los daarvan zal toch ook
de nodige aandacht geschonken moeten worden aan
andere plannen, misschien gedeeltelijk ingrijpend in dit
plan. Het voortbestaan echter van de situatie waarin
wij momenteel verkeren, n.l. dat er geen woningen in
nieuwe produktie worden genomen, dat wij achterstand
krijgen in de realisering van het bouwvolume, dat is
een onaanvaardbare situatie. T.a.v. de verdeling van
het volume geldt nog altijd, dat waar op de ene plaats
wordt gebouwd, het niet op de andere kan en ook zal
dit gelden: Wanneer er geen gebruik gemaakt wordt
van het volume, wordt dit door anderen wel weer aan
getrokken en dus overgeheveld naar andere plaatsen,
waar men, op welke wijze dan ook, tot uitvoerbare
plannen komt.
Ik zou het hier voorlopig bij willen laten.
De heer Heidinga: In de raadsvergadering van 18
december 1963 heeft Wethouder Van der Schaaf mij,
namens het College op een vrij krasse wijze medege
deeld, dat er in de Leeuwarder Raad geen discussie
zou mogen worden gevoerd op de wijze, die ik mij
veroorloofd had in de vergadering van 17 december.
De Wethouder heeft mij in zekere zin gesommeerd de
woorden, die ik in die vergadering had gesproken,
terug te nemen. Ik heb van de Voorzitter nog de ge
legenheid gekregen om te zeggen, dat ik dat niet zou
doen, en daarna is het betreffende agendapunt aange
houden en zijn we overgegaan tot de behandeling van
de begroting. Ik heb U toen echter nog wel gezegd,
II-«I
dat ik graag mijn standpunt nog nader zou willen
motiveren en dat doe ik dan nu.
Waar het om gaat, is m.i. het volgende en dat zijn
allemaal historische gegevens, geen veronderstellingen.
Er is in het bouwteam langdurig onderhandeld over
het in geding zijnde woningbouwplan. In dit bouwteam
was als aannemer opgenomen de Bouwcombinatie Nij
lan. Op 31 oktober 1963 wordt deze combinatie bedankt
en uit het bouwteam gezet. De Bouwcombinatie Nijlan
wordt dit schriftelijk meegedeeld en daarna wordt als
partner in het bouwteam opgenomen de N.V. Intervam.
Deze N.V. komt met geheel nieuwe plannen en doet
een prijsaanbieding op 11 november 1963 voor de
bouw van 2089 woningen. Deze prijsaanbieding wijkt,
wat het bedrag betreft, weinig of niet af van de aan
bieding, die de Bouwcombinatie Nijlan heeft gedaan.
De Wethouder heeft de indruk, dat de prijs van Inter
vam lager is, maar hij kan dat niet aantonen. Het is
zonder meer duidelijk, dat het maken van een ander
bouwplan, alsmede het berekenen van de aannemings
som in de tijd die ligt tussen 31 oktober en 11 novem
ber, niet mogelijk is. In deze 11 dagen zitten ook nog
2 zondagen en 2 vrije zaterdagen. Bovendien neemt het
zenden van de brieven ook nog wat tijd. De Wethouder
heeft dan ook toegestemd, dat het hem bekend was,
dat een van de architecten reeds eerder advies had
ingewonnen bij Intervam. Hiermee ligt de zaak dui
delijk. Terwijl de Bouwcombinatie Nijlan deelnam in
het bouwteam, was een architect, lid van het bouw
team, reeds in bespreking met een aannemer, die geen
deel van het bouwteam uitmaakte. Er is door ver
schillende raadsleden toen gevraagd: Is hier wel de
nodige zorgvuldigheid in het maatschappelijk verkeer
betracht En dat werd in de beantwoording en baga
telle afgedaan. Kennelijk weegt dit het College niet
zwaar. In ieder geval heeft de beantwoording mij niet
bevredigd en heb ik dus het College scherp onder het
oog gebracht, welke de reacties en gevolgtrekkingen
zijn, die door een dergelijke handelwijze ontstaan. Ik
heb reeds gezegd en ik zeg het nu nogmaals dat
ik geen reden zie om iets van mijn woorden terug te
nemen. Dat was dat.
En dan het punt, dat we nu aan de orde hebben:
opnieuw de bespreking van de bouwerij in Leeuwarden.
Dat de Raad van Leeuwarden in maart 1964 een nota
over de woningbouw wordt aangeboden, lijkt een ple
zierige zaak. De Raad kan nu eens zien, wat er alzo
door het College wordt gedaan om de nodige woningen
in Leeuwarden gebouwd te krijgen. Er is zeer veel te
zeggen over deze nota. Wanneer we de nota echter
hebben doorgelezen, blijft één ding de aandacht op
eisen en dat is het feit, dat er over 1963 een woning
toewijzing aan onze Gemeente was van 467 woningen
en dat hiervan slechts 121 woningen waren besteed, ja,
zelfs, dat er eigenlijk maar 21 woningen waren be
steed, want Intervam is pas op 1 maart van dit jaar
begonnen met het heiwerk voor de 100 woningen in
het Nijlan. Dit is een kwalijke zaak. Het is al enige
jaren eerder voorgekomen, dat het bouwvolume, toe
gewezen aan Leeuwarden, laat in het najaar en met
veel moeite kon worden gerealiseerd. Wij hebben het
beleid van het College reeds gedurende jaren met on
behagen gevolgd. Het is echter steeds gelukt, zij het
dan ook op de valreep en gesteund door de intensieve
medewerking van de Bouwcombinatie Nijlan en de
woningstichting Patrimonium, het volume tenslotte op
tijd onder te brengen. Over 1963 is dat echter niet
het geval. Het grootste deel van het contingent is on
benut gebleven. Dat is geen plezierige zaak, doch rond
weg een beklemmende zaak voor de Gemeente. Er
treedt hier een verlies aan de dag, dat niet meer in te
halen is. De Raad heeft hierover tijdig zijn verontrus
ting uitgesproken. In de vergadering van juli 1963 is
cr uitvoerig over gesproken en reeds vóór deze verga
dering waren door mijn geacht mede-raadslid, de heer
Venema, over deze zaak vragen gesteld aan het Col
lege. De heer Venema vroeg o.m., of B. en W. van
mening waren, dat het bouwvolume voor 1963 wel tij
dig gerealiseerd zou worden, en het antwoord van het
College daarop luidde: Het woningcontingent zal tijdig
worden besteed. De heer Venema komt m.i. een woord
van lof toe, omdat hij reeds toen de gang van zaken
heeft voorzien. Omstreeks diezelfde tijd is het College
gewaarschuwd door de H.I.D. van Volkshuisvesting en
Bouwnijverheid. Er is op 15 juli een brief aan het
College gezonden door de drie woningbouwcorporaties
Patrimonium, Beter Wonen en St. Joseph, waarin zij
van hun ernstige verontrusting gewagen. De zaak wordt
echter op dezelfde voet voortgezet. Dit leidt dan op 31
oktober tot uittreden uit het bouwteam van Patrimo
nium, omdat deze woningstiching niet langer de ver
antwoordelijkheid mede kon dragen. En op diezelfde
dag heeft Patrimonium een alternatief aan de hand
gedaan, opdat er toch kon worden begonnen met het
realiseren van het nog openstaande contingent. En
deze aanbieding is herhaald voor de raadsvergadering
van 17 december 1963. Het College wilde daarvan
echter geen gebruik maken. Het bleef, om de woorden
van de H.I.D. van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid
te gebruiken, aan de leiband van Van den Broek en
Bakema en Ratiobouw lopen. Ik heb nu aangetoond,
dat het College acht maal is gewaarschuwd. Het zou
mij niet verwonderen, als er nog wel meer gewaar
schuwd is, b.v. door één der architecten en door de
hoofdambtenaren ten departemente. En als dit zo is,
dan wil ik graag, dat U dat ons nog even mededeelt.
Nogmaals, er is op de eenmaal ingeslagen weg voort
gegaan. Toch kon het ook het College moeilijk zijn
ontgaan, dat de toezeggingen van Van den Broek en
Bakema, zowel als van Ratiobouw niet in vervulling
zijn gegaan. Het College is toch op de ingeslagen weg
voortgegaan, heeft zelfs niet serieus willen onderzoe
ken, of er geen alternatieve mogelijkheden waren, die
benut konden en moesten worden. Hier moet dan ook
wel worden geconstateerd, dat het College met dit be
leid ernstig te kort is geschoten. Wanneer we over dit
beleid spreken, dan raakt dit o.i. allereerst de Wet
houder van Openbare Werken. Het is onze stellige
mening, dat het beleid van deze Wethouder hier, om
het zacht te zeggen, weinig overtuigend is geweest.
We moeten hierbij echter wel in aanmerking nemen,
dat er van een zelfstandige afhandeling van zaken door
de wethouders maar weinig sprake is. Het beleid wordt
door het gehele College gevoerd en wij geloven rustig
te mogen stellen, dat de Voorzitter zich intensief be
moeit met de beleidszaken van alle wethouders. Het
kan dan wel eens moeilijk zijn als Wethouder tegenover
de vier andere leden van het College om een bepaalde
beleidslijn gevolgd te krijgen. Wij achten dit een ge
vaarlijke situatie en ook een ongewenste situatie, dat
de Burgemeester zich intensief bezig houdt met dat
gene, wat aan de Wethouder is opgedragen, omdat
hierdoor een vermenging van verantwoordelijkheid
ontstaat, die er gemakkelijk toe kan leiden, dat die
op iemand anders wordt afgeschoven. Mijn geacht
mede-raadslid de heer Kamstra, heeft bij een begro
tingsbehandeling hierop ook wel eens gewezen. Dat
dit tot heel vreemde consequenties kan leiden, zien
we ook in dit geval. Wanneer wij straks een motie van
afkeuring betreffende het gevoerde beleid indienen
stel eens, dat die motie zou worden aangenomen
dan zou dit tot gevolg kunnen hebben, dat de Wet
houders hun zetels ter beschikking zouden stellen en
toch is het o.i. in dit geval zeker, dat eigenlijk de
Burgemeester moest verdwijnen, maar die zal wel
blijven zitten. Het lijkt ons juist, hier nog eens uit
drukkelijk als onze mening mede te delen, dat de Bur
gemeester goed zou doen de Wethouders hun eigen
verantwoordelijkheid te laten dragen en dat de Wet
houders er goed aan zouden doen geen aantasting van
beleid, dat specifiek hun zaak is, te tolereren. Wij
moeten dan ook wel concluderen, dat nu het gehele
College verantwoordelijk is voor de gang van zaken.
Ik kom thans tot enkele vragen.
1. Hoe durft het College zomaar aan te nemen of
te veronderstellen, dat de Minister aan onze Gemeente
een extra toewijzing van ongeveer 1200 vrije-sector-
woningen zal geven om daardoor de bouw van woning
wetwoningen mogelijk te maken Ik haal hier aan,
wat de Minister zelf gezegd heeft in een rede te Oos
terhout. De Minister zeide, dat hij zich overigens niet
kon onttrekken aan de indruk, dat te veel gemeenten
zich bij het opstellen van dergelijke continu-plannen
dreigen te „overeten". Ik bedoel hiermee, dat nogal eens
plannen worden opgezet van een zodanige omvang,
dat de rechte verhouding tot de initiële woningtoewij-