8 9 C? De heer Van der Veen: Ik vind het ook een moei lijke zaak. Ik ben het aan de ene kant wel eens met de heer Spiekhout, als hij zegt, dat er niet zo bar veel veranderd is in de loop der tijden. Ik herinner mij wel van vrij wat vroeger dagen dan de heer Weide, dat wij ook bruin uit de Wielen plachten te komen. Dat is altijd zo geweest, maar dat zijn de bacteriën niet, waar wij het over hebben. De aansprakelijkheid, waar de Wethouder bang voor is, lijkt erger dan ze is, want het zou bijzonder moeilijk zijn, een Leeuwarder te laten bewijzen, dat hij niet van de streptococcen en de coli- bacteriën die uit de grachten verdampen, ziek gewor den is, maar wèl van die dingen in de Wielen. Het is zelfs de vraag, of men niet mag veronderstellen, dat een Leeuwarder die zijn leven lang in de Wielen ge zwommen heeft, een soort immuniteit heeft ontwik keld (Gelach). Aan de andere kant vind ik de argu mentatie van de heer Spiekhout toch niet zo sterk, als die op het eerste gezicht lijkt. Ik heb dat zo straks bijwege van interruptie al geprobeerd te zeggen. Als sinds mensenheugenis de toestand van het water in de Groote Wielen slecht geweest is, dan is dat toch op zichzelf niet een reden, waarom dat ook tot in lengte van jaren geaccepteerd zou moeten worden. Als wij hartstochtelijke rokers geweest zijn zonder ooit te we ten, dat dat slecht voor de gezondheid was en plotse ling zou de overheid tot de ontdekking komen, dat er anti-propaganda gemaakt moet worden, moeten we dan redeneren: „Vorig jaar was er net zo veel teer in de sigaretten en dus behoeven we ons er dit jaar ook niets van aan te trekken" Dat argument gaat niet op. Wan neer dus op een goed moment de opvattingen zo zijn, dat het zwemmen in buitenwater eigenlijk uit een oog punt van volksgezondheid niet meer mogelijk is, moet men dan niet ophouden? En nu is er dus een geschil, of we het euvel zo zwaar moeten tellen en dit jaar al moeten ophouden of dat we dat volgend jaar pas behoe ven te doen. Nu vind ik inderdaad de redenering van de Wethouder toch wel enig hout snijden; dat het wel enig verschil maakt, of de Gemeente zo'n bad zou ex ploiteren of een min of meer particuliere vereniging, zoals vroeger, of dat er in het wilde weg gezwommen wordt. Ik stel mij voor, dat er inderdaad wel gezwom men zal worden, zoals dat altijd gebeurd is. En dan heb ik liever, dat iedereen dat maar op eigen gelegen heid doet. De materiële aansprakelijkheid interesseert mij niet in dit geval, maar wel de morele aansprake lijkheid, die de Gemeente dus eigenlijk op zich neemt, als ze dit bad zou exploiteren. Bovendien geloof ik, dat het technisch bijzonder moeilijk zal zijn. De heer Spiekhout veronderstelt, dat daar de hoofdoorzaak ligt van het stilleggen nü en misschien heeft hij daar wel gelijk aan. Maar dan komt toch de vraag op, of het technisch nog wel mogelijk zou zijn, want, als ik het goed begrepen heb, dan heeft het bestuur van de Stich ting al eerder gedacht het bad maar niet meer te exploiteren, omdat het meende, dat het toch vroeger öf later moest stil liggen. Wij doen maar niets meer aan onderhoud, aldus zou zijn redenering zijn geweest, want in 1964 kan het wel stop staan. En dan heeft men zich misrekend. Is het nu nog mogelijk de voorzieningen te treffen, die nodig zouden zijn, om dit bad wèl open te houden? Als de Wethouder zegt: Het bad kan pas te gen Kerstmis klaar zijn, dan heb ik niet de minste behoefte te zeggen: Dan met Kerstmis dat bad nog open, tenzij voor het einde van een elfstedentocht. Als het dus van te voren bekend is, dat het niet mogelijk is het bad deze zomer nog te openen, dan hebben die voorzieningen weinig zin. Nu heeft de Wethouder gezegd: We moeten het niet al te dramatisch bekijken en ik wil hem daar eigenlijk wel in bijvallen, maar ik wil niet zeggen, dat dit bad voor het zwemmen niet belangrijk is. Het is echter lang zo belangrijk niet als het vroeger was, toen wij geen Overdekte hadden en niet in Huizum konden zwemmen, en toen praktisch niemand nog gemotori seerd was, zodat we niet naar Terhorne konden gaan of naar wat voor zwembad dan ook. De belangstelling voor de Groote Wielen is er nog wel, maar die is naar verhouding kleiner geworden. De Groote Wielen heeft echter ook, zolang ik mij herinneren kan en dat is enige tientallen jaren een bijzonder noodlijdend be staan gehad. Ik heb het nu over de relatieve belang stelling voor dit bad. De bevolking neemt steeds toe, maar als de belangstelling werkelijk heel groot ge weest is, dan heeft men daar toch geen reden in ge zien er een kostbare zaak van te maken. Als wij dit bad vergelijken met moderne baden, dan is natuurlijk de exploitatie niet duur. Maar toch heeft het eigenlijk nooit zijn exploitatie kunnen dekken. Dat is echter geen aanwijzing voor het belang van dit bad voor de lief hebbers. Ik zou bang zijn, dat de Gemeente iets zou doen, waardoor ze zich verantwoordelijk zou stellen voor een toestand, die misschien al te lang getole reerd is. De heer Bootsma: Ik geloof, dat het misschien zijn nut kan hebben, het voorstel van de heer Spiekhout nog iets aan te vullen, n.l. als volgt: „Een en ander mede na opnieuw in te winnen advies van de Farma ceutisch Inspecteur van de Volksgezondheid." Ik geloof, dat het dan even aantrekkelijker wordt. (De heer Engels: Niet „na opnieuw in te winnen advies van", maar „mits toestemming van De heer Tiekstra (weth.)Ik dacht, dat ik in twee de instantie vrij kort kon zijn. De heer K. J. de Jong heeft gezegd, dat de afstand tussen de heer Spiekhout en mij niet zo groot zou zijn. Hij kan zeggen: Het scheelt één zwemseizoen of 120 zwemdagen. Het verschil is echter wel zó groot, dat het College de mening van het bestuur van de Stich ting Zwembad „Groote Wielen" deelt, dat het niet ver antwoord is zo luidde ook wel heel duidelijk het oordeel van de Inspecteur in diens laatste advies het bad voor dit seizoen weer open te stellen. Dat ver schil bestaat op dit moment ook nog. Uiteraard is het College altijd bijzonder gevoelig voor de mening van de Raad, zeker wanneer het een opmars van meningen wordt, die nogal enige kracht vertoont. Zoals ik in eerste instantie ook heb gezegd, het is misschien voor de aanvulling van het voorstel goed, dat het College nog even zeer nadrukkelijk het advies van de Inspec teur van de Volksgezondheid vraagt, eventueel na een hernieuwd onderzoek van het water. Beide wil ik wel toezeggen. Over het vraagstuk van de sluiting zullen we nog even apart bij U terugkomen. Ik dacht, dat dit een goede volgorde zou zijn, omdat ik niet verwacht maar dat, mijnheer de Voorzitter, kunt U beter beoordelen dan ik dat het bestuur van de Stichting Zwembad „Groote Wielen" bijzonder ge charmeerd zal zijn om nogmaals voor één seizoen de verantwoordelijkheid voor het laten zwemmen in de Groote Wielen te dragen. Men moet begrip hebben voor het feit, dat, als dit bestuur een aantal seizoenen achtereen onder deze omstandigheden heeft laten zwem men en daar de verantwoordelijkheid voor gedragen heeft, er toch bepaald wel een moment kan komen, dat het zegt: Laten we nu ophouden, want we hebben ons er al drie seizoenen niet gelukkig mee gevoeld. Een wijs besluit kan wel eens te laat worden genomen, maar daarom kan dat besluit nog evengoed wijs blijven. Ik hoop, dat de heer Spiekhout daarmee genoe gen zal willen nemen; het voorstel handelt ook niet over sluiting. Laten we nu het voorstel van de heer Spiekhout om preadvies tot ons nemen. Misschien is dat nog de eenvoudigste oplossing van het gehele probleem. De Voorzitter: Dit punt is nu in twee instanties besproken en we zijn eigenlijk aan het ogenblik van de pauze toe. Ik kan de mening van de Wethouder wel delen, dat, wanneer de Raad bereid is om de suggestie van hem te volgen, er dan ook verder wel snel be sloten zal kunnen worden. De Raad heeft geen bezwaar gemaakt tegen het voorstel tot overname van de be zittingen en de regeling van de schulden. Alleen een aantal raadsleden heeft bedenkingen geopperd tegen het sluiten van het bad. En wat de suggestie betreft, dat het College dat punt om preadvies tot zich neemt en daarmee bij de Raad terug komt, ik geloof, dat het ook voor de Raad wel prettig is even duidelijker te weten, wat de consequenties zijn van het exploiteren van dit bad in het aanstaande seizoen afgezien van de vraag, of de Raad die prettig vindt en nog even de mening van de Inspecteur i.z. een opnieuw te nemen watermonster te horen. Nogmaals de Raad moet het weten, maar ik geloof, dat dit een aanvaard ij. bare gang van zaken kan zijn. (De heer Klijnstra: Ik heb geen antwoord gehoord op de vraag van twee kanten n.a.v. de eventuele afbraak van de opstallen.) Als het bad nog een seizoen in exploitatie komt, dan worden die opstallen natuurlijk in dat seizoen niet afgebroken; dan zijn die opstallen nodig. (De heer Klijnstra: En als het niet meer in exploitatie komt?) Nu, goed, als de zaak toch bij de Raad om preadvies terugkomt, kan dat punt ook opnieuw bekeken worden. De heer Spiekhout: Ik weet niet, of wat de Voor zitter voorstelt hetzelfde is als wat ik bedoel. U stelt het dus zo: Het College neemt het voorstel-Spiekhout voor preadvies tot zich. Wat de heer Tiekstra zei, had echter nog een andere nuancering. Deze zei n.l.: „Wij zullen nogmaals advies van de Inspecteur vragen, maar met de bedoeling om, als dit advies is: „Nou, het mag van mijn", te proberen dit bad nog open te houden. Is dat de bedoeling van het College? Moet ik dat con cluderen uit wat U en de heer Tiekstra gezegd hebben? Zo ja, dan heb ik er natuurlijk geen enkele behoefte aan te verzoeken, dit voorstel in stemming te brengen. Als het echter alleen maar zo is: „Nu ja, wij willen het ad vies van de Inspecteur wel vragen en binden ons ver der tot niets, ook niet, als het advies gunstig zou zijn", dan is het me net iets te weinig. De Voorzitter: Ik geloof, dat we het nu toch een beetje moeilijk gaan maken. Het College zal nader advies van de Inspecteur vragen; dan zal de inhoud van dat advies toch het College ook iets moeten zeg gen; dat is punt 1. Dan krijgt men de vraag: Wat moet er aan onderhoudswerken in volle omvang gebeu ren en wat zijn de kosten daarvan? Een andere vraag is: Is er voldoende personeel op deze korte termijn alsnog te engageren? Dat zijn allemaal vragen, die in dit geheel toch bekeken moeten worden. Al deze vra gen kunnen en zullen dan ook in het preadvies even tueel behandeld moeten worden, maar dan is het ten slotte de Raad, die dat verder kan beoordelen en daar verder een besluit over kan nemen. Dat duurt allicht drie weken, op zijn minst, maar wat wilt U anders? De heer Tiekstra (weth.): De heer Spiekhout moet dus niet veronderstellen, dat de Raad, als deze vanavond zijn voorstel zou aannemen, daarmee ook alle proce duremoeilijkheden heeft geregeld. In genen dele. De Raad heeft nu zeg ik het heel cru geen cent tot zijn beschikking om ook maar één spijker in één plank te slaan bij het zwembad Groote Wielen. Dat zal alle maal geregeld en uitgezocht moeten worden en er zul len kredieten moeten worden toegestaan, tenzij de heer Spiekhout zou zeggen: „U doet maar, College", maar dat verwacht ik niet en dat zou ik bovendien zo niet willen. De heer Engels: Ook bij ons is er toch een neiging om de heer Spiekhout te volgen. Evenals de heer De Jong hebben wij de indruk, dat er verschil van mening is over de interpretatie van de laatste brief van de Inspecteur, die op grond van dezelfde gegevens telkens een ander advies gegeven heeft. Wij hebben geconsta teerd, dat de Wethouder ook twee keer min of meer duidelijk of onduidelijk gezegd heeft: „Men kan dat nog even verifiëren" en „Wij zijn ook bereid dat te verifiëren bij de Inspecteur." Ik vraag me dus mèt de heer De Jong af, of de beide standpunten zo ver uit elkaar liggen en of het zo moeilijk zal zijn voor het College om te zeggen, dat het alsnog in overleg zal tre den met de Inspecteur en ernstig zal overwegen, of voor dit ene jaar handhaving van het zwembad Groote Wielen mogelijk is. Ik zou U dat laatste in overweging willen geven. De heer Bootsma: Ik geloof, dat het misschien zijn nut kan hebben, het voorstel van de heer Spiekhout nog iets aan te vullen, n.l. als volgt: „Een en ander mede na opnieuw in te winnen advies van de Farmaceutisch Inspecteur van de Volksgezondheid". Ik geloof, dat het dan even aantrekkelijker wordt. (De heer Engels: Niet „na opnieuw in te winnen advies van", maar „mits toe stemming van De Voorzitter: Als de Raad dat wil doen, dan moet de Raad dat weten akkoord maar het College doet het niet en heeft dat nog nooit gedaan. Ik geloof, dat we hier nu toch werkelijk kort over kunnen zijn. Met het voorstel om de bezittingen van de Stichting Zwembad „Groote Wielen" over te nemen en met de regeling van de schulden gaat de Raad akkoord; dat is wel duidelijk genoeg gebleken. En als de Raad dan het punt: al dan niet gedurende dit seizoen exploiteren van de zweminrichting, om preadvies in handen van het College stelt, dan zal het College proberen tegen de volgende raadszitting dat preadvies aan de Raad uit te brengen en dan kan er in de volgende raads vergadering een beslissing over komen. Sneller kan het ook niet. (De heer Engels: De volgende raads zitting.) Inderdaad. Kan de Raad hiermee akkoord gaan? De Raad geeft te kennen, dat hij deze vraag beves tigend beantwoordt. De Voorzitter: Dan is aldus besloten. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., betreffende het overnemen van de eigen dommen der Stichting Zwembad „Groote Wielen". De Voorzitter: Dan schors ik nu de vergadering om te pauzeren. Punt 9 (bijlage no. 114). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 9a (bijlage no. 142). De hear Miedema: It docht üs goed, dat wy nou op bitreklik koarte termyn in ütstel hawwe foar in fêsti- ging yn it Tünbousintrum Goutum. Yn de léste bi- greatingssitting binne der nochal hwat wurden wijd oan dit sintrum en doe wiene der wol ris hwat pessi- mistyske lüden to hearren. Ik soe opmerke wolle, dat it feitlik pionierswurk is hwat dy man dér docht. In nij bidriuw, nije groun, alles earst nij. Dan kinne har wol ris problemen foardwaen, hwermei hy by de Ge meente komme sil om dér in oplossing foar to sykjen. En dan soe ik wol graech sjen wolle, dat ek it Ge- meentebistjür him safolle mooglik tomjitte komt. It is net allinnich syn bilang, mar ek üs bilang, dat dit bidriuw sa goed mooglik fan'e groun komt, omdat it ek reklame is foar eventuele fierdere fêstiging. Yn it riedsbrief wurdt oer it forhurdzjen fan in stik lykwei frij simpel sein, dat dat mei pün en oar spul barre sil. Miskien is it totael oerboadich, dat ik it siz, mar ik soe dochs wol efkes ünder de oandacht fan it Kolleezje bringe wolle, dat dit in ein dyk bitreft, dat winterdeis ünder wetter stiet. Oft it nou komt troch- dat dy wei to leech leit of dat it wetter to heech stiet, wit ik net, mar in feit is it. En ik leau, dat dér mei it forhurdzjen wol rekken mei halde wurde mei en dat der foar dy omstannichheit ek in oplossing socht wurde moat. Yn it konsept-bislüt wurdt yn artikel 7 steld: „dat de gemeente Leeuwarden zal bevorderen, dat het door Galema verkregen perceel zo spoedig mogelijk zal kun nen worden aangesloten op waterleiding, gas, elek trisch, telefoon, etc." Ik nim oan, dat dit allinnich „bifoarderjen" is en dat hjir gjin finansiéle meiwurking oan jown wurdt. Mocht it oars wêze, dan hear ik it strak wol fan de Wethalder. En as it bitreffende per- seel oansluten wurdt op it gasnet, is it dan ek de bi- doeling, dat Goutum der eat by bispint? Hoe tinkt it Kolleezje dêroer? De heer Kamstra: Het voorstel heeft ook in onze fractie een goede ontvangst gehad. Wij hebben enige malen de aandacht er op mogen vestigen, dat, als het eerste schaap maar over de dam was, er dan wel meer zouden volgen en in de laatste mem.v.a. op het sectie- verslag voor de begroting 1964 was het College de zelfde mening toegedaan. Ik geloof, dat hier toch dank gebracht mag worden aan B. en W. voor de wijze, waarop deze zaak behandeld is. Dat eerste schaap wordt straks stellig al heel gauw gevolgd door andere,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 5