27
26
eenmaal al het water van de zee niet afwast, dat de
heer Heidinga als raadslid in deze materie zo sterk
was betrokken. Juist deze omstandigheden zijn het, die
evenzovele onzuivere elementen oproepen.
En in welke situatie verkeert nu vanavond de Raad
van Leeuwarden, die blijkbaar nog steeds staat voor
de vraag, of hij volledig zelfstandig en volledig vrij zijn
oordeel kan vormen Ik zeg deze dingen met de nodige
klem, omdat ik ik herhaal dit het een ernstige
zaak vind. Ik zal het zeer concreet stellen. Wat ge
beurt er n.l., wanneer bijv. de motie-Boomgaa rdt in
stemming wordt gebracht? Op welke wijze zullen de
raadsleden hun stem bepalen, zonder rekening te hou
den met de beperkende voorwaarden van de heer Hei
dinga? Ik zeg niet van de aannemer Heidinga; ik zeg
in dit geval van het raadslid Heidinga. Het zou kunnen
zijn, dat de door de heer Heidinga op deze bouw ge
legde prijs en ik bedoel niet de som geld, maar de
prijs in de zin van de medewerking in de vorm van
de door hem gemaakte berekening, juist het onzuivere
element uitmaakt, waardoor deze raadsleden in de ver
onderstelling verkeren, dat zij, hun overtuiging vol
gende, het plan doen struikelen.
Ik ga nu de andere kant van de medaille bekijken,
n.l.; Welke situatie ontstaat, wanneer de Raad van
Leeuwarden de motie van de heer Boomgaardt ver
werpt ?Dan zitten we in de, democratisch gezien, zeer
ongewenste situatie, dat de heer Heidinga het enige
lid van de Raad is, die beslissende invloed uitoefent
op de vraag, of deze woningen tot stand zullen komen.
Ik benijd de heer Heidinga diè verantwoordelijkheid
bepaald niet, als hij als aannemer tegen zijn veronder
stelde opdrachtgever „Patrimonium", en als raadslid
t.a.v. het realiseren van een woningbouwplan voor dit
gewetensconflict komt te staan. En dit gewetenscon
flict kan de heer Heidinga voorkomen door zijn prijs
van dit plan af te halen. Het zou daarom, dacht ik,
volkomen juist zijn, wanneer de motie-Boomgaardt niet
meer in het spel zou zijn en ik zou deswege ook tevens
een dringend beroep willen doen op het lid van de
gemeenteraad de heer Heidinga, om duidelijk te ver
klaren, of hij bereid is de Raad de zelfstandigheid en
de vrijheid te geven, waarop de Raad zijn beslissing zon
der onzuivere elementen kan baseren. Misschien vindt
men mij geforceerd en emotioneel, doch als ik emotio
neel ben, dan komt dat, omdat ik dit een hoogst ern
stige zaak acht om der wille van 200 en zoveel wonin
gen, maar bovenal en dan herhaal ik wat ik gister
avond gezegd heb om der wille van de zuiverheid
van de publieke bestuursmoraal.
Ik heb geen behoefte meer om op alle mogelijke
details verder in te gaan. Ik zou t.a.v. de door mij
gehanteerde aantallen nieuwbouwwoningen willen
zeggen, dat ik deze aantallen niet heb gehanteerd om
daarmee het bewijs te leveren, dat „Patrimonium"
zich zou hebben bevoordeeld t.o.v. de anderen; ik meen
nog altijd, dat de woningbouwproduktie hier in Leeu
warden tot stand komt, dank zij de activiteiten van
woningbouwverenigingen en de Gemeente. Een andere
mogelijkheid is er niet en het is voor de woningbouw
in Leeuwarden van essentieel belang, dat deze samen
werking in diezelfde vruchtbare zin kan worden voort
gezet. Maar waarom heb ik ze wèl gehanteerd? Om
aan te geven, dat, wanneer er op dit moment woning
bouwverenigingen zouden zijn die rechten kunnen doen
gelden, het dan bepaald ook uit een oogpunt van de
verdelende gerechtigheid, waarmee ik dus de woor
den van de heer K. J. de Jong herhaal, juist zou zijn,
als nu deze twee andere woningbouwverenigingen aan
bod zouden komen. Daarom ben ik ook blij, dat de
heer K. J. de Jong, sprekende in tweeërlei functie
hij is er niet, maar ik mag dit vrijuit zeggen n.l.
als voorzitter van „Patrimonium" en als voorzitter van
de anti-revolutionaire fractie, gezegd heeft, dat hij zij
nerzijds de heer Heidinga daaraan niet gebonden acht.
Dit is de betekenis van de woorden, die de heer K. J.
de Jong gisteravond gebezigd heeft. En ik geloof, dat
hij op deze wijze de zaken, wat hem betreft, zuiver
gesteld heeft. Daarbij is door hem gezegd, dat zaken
als deze op de spits gedreven sporen nalaten. Ik meen,
dat het spoor waar wij ons op dit moment in bevinden,
het spoor is van de motie van de raadsvergadering van
11 maart. Ik geloof, dat, als er in deze Raad raads
leden zijn, die deze sporen kunnen doen beëindigen, dat
de leden van de anti-revolutionaire fractie zijn en m.n.
de heren Boomgaardt en Heidinga.
De heer Van der Schaaf (weth.)Kan het nuttig
zijn, dat we even beraad houden onderling? Ik geloof,
dat er dan misschien een mogelijkheid is, toch nog
dichter bij elkaar en tot een oplossing te komen. En
indien dat niet zo zou zijn, dan zou ik toch wel behoefte
hebben tenminste de raadsleden die mij bepaalde vra
gen hebben gesteld, antwoord te geven. Ik geloof, dat
we de discussie wel zouden kunnen beperken, als we
een ogenblik in beraad zouden gaan. Ik heb vannacht
in deze zaal besprekingen gevoerd met een aantal wo
ningbouwverenigingmensen. Ik dacht, dat er inderdaad
wel kans is, dat wij tot een oplossing komen, die een
grote mate van eenstemmigheid zou kunnen inluiden.
De Voorzitter: Ik heb er geen bezwaar tegen, als
er raadsleden zijn, die behoefte hebben zich te beraden.
Mag ik vragen, of deze wens door de Raad wordt ge
deeld
De heer Van der Veen: Wij zijn vannacht om on
geveer half één uit elkaar gegaan. Het is nu half acht
en ik heb echt niet begrepen, waarom dat beraad niet
vóór halfacht heeft kunnen plaats hebben. Bovendien
gaat de ontwikkeling nu toch wel in een richting, die
mij helemaal niet ligt. Wanneer wij hier op de een of
andere manier in een dwangpositie zouden worden ge
manoeuvreerd en met motieven moeten gaan werken
waarmee wij niet behoren te werken, dan heb ik liever,
dat we dan meteen maar op de wijze van „van dik hout
zaagt men planken" te werk gaan.
De heer Kaïnstra: Als de Wethouder beraad vraagt,
omdat hij meent, dat er wel een oplossing te vinden
is zelfs een zeer gemakkelijke oplossing, omdat er
een voorbespreking heeft plaats gevonden dan meen
ik, dat we dat niet mogen weigeren en dat het van het
grootste belang is.
De Voorzitter: Het gekke is alleen, dat er geen
sprake is van beraad in het College en dat is
mijn bezwaar. Als een Wethouder beraad vraagt, dan
bedoelt dat te zijn een beraad in het College en niet
met een fractie. Dat had wel eerder kunnen plaats
hebben. (De heer Kamstra: We moeten toch ter verga
dering tot een oplossing komen.) En bovendien: de be
sprekingen in één of andere hoek van de raadzaal na af
loop van de raadsvergadering heb ik ook niet bijge
woond; die hadden dan ook in het College gebracht
moeten zijn. Ik heb er toch hoogst ernstig bezwaar
tegen, dat de zaken op deze wijze opnieuw vertroebeld
dreigen te worden. Mag ik misschien de heer Bootsma
vragen, wat hij ervan zegt?
De heer Bootsma: Wij zijn van mening, dat op de
categorische vragen, die gisteravond gesteld zijn, nog
geenszins een antwoord is gegeven door de Wethouder
van Openbare Werken. En dan ben ik het met U, mijn
heer de Voorzitter, eens, dat het, als het een beraad
van het College betreft, daarvoor nu niet de tijd is.
Ik kan me indenken, dat wij als fracties op een bepaald
moment daaraan wel behoefte zouden kunnen krijgen,
maar in dit stadium nog niet. Ik geloof, dat we dan
toch eerst positievere antwoorden moeten hebben op
de gestelde vragen en dat van de kant van de Wet
houder van Openbare Werken ook duidelijk gesteld
zou moeten zijn, welke consequenties aan zijn suggestie
verbonden zijn.
De Voorzitter: Mag ik de wnd. voorzitter van de
c.h. fractie vragen, wat hij ervan zegt?
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik trek mijn voor
stel in. Ik wil dan nu wel graag het woord.
Ik zal niet al te uitvoerig ingaan op hetgeen de heer
Tiekstra gisteravond heeft gezegd. Ik wil alleen over
de aantallen woningen die hier in het geding zijn ge
bracht, wel zeggen, dat op een zeker ogenblik, toen
het bouwteam begon, de gedachte was, dat de drie
leden van het bouwteam ieder hun woningbezit zouden
zien vermeerderd met één van die units die ieder glo
baal ongeveer 400 woningen bevatte. Wanneer in dit
1 X^'iTTB
geval de woningstichting „Patrimonium" zou delen in
het aantal van 208, dan zou bij het slagen van het grote
plan, in een. of anderlei vorm, „Patrimonium" globaal
gezegd boven het bestaande woningbezit een derde
van 208, laten we zeggen 70, woningen krijgen; „Beter
Wonen" en „St. Joseph" boven wat ze hebben een vol
ledige unit plus ook ieder 70, zodat m.i. de verhoudingen
door het toekennen aan „Patrimonium" van een derde
deel of een nader overeen te komen deel in deze 208
woningen niet scheefgetrokken worden.
De heer Bootsma heeft dan een aantal vragen ge
steld, die beantwoording vereisen. Hij heeft er op ge
wezen, dat het niet onjuist was, dat het College zich
heeft verstaan met de heer Witteveen, maar dat het
wel merkwaardig is, dat deze architect contact heeft
opgenomen met een woningbouwvereniging. Nu heb ik,
toen ik met de heer Witteveen dat eerste onderhoud
had, vooropgesteld, dat het van belang was, dat dit
woningbouwplan ei' zou komen dat het zwaartepunt
heeft gelegen bij een aannemer, die het zou moeten
willen bouwen voor de curveprijs, en daarbij heb ik het
zo ruim mogelijk gesteld: óf de Gemeente zou deze
woningen dan kunnen bouwen óf één of meer nader
te noemen woningbouwverenigingen. Nu heeft de heer
Witteveen dat blijkbaar opgevat, alsof hij daarin een
machtiging kon vinden om met „Patrimonium" te gaan
praten. Dat was niet bepaald mijn bedoeling, maar ik
heb dus een zeer ruime omlijning van deze opdracht
gegeven. Nu wil ik wel zeggen, dat het mij achteraf
even spijt, dat de heer Witteveen op het ogenblik, dat
hij zich met „Patrimonium" in verbinding heeft ge
steld, toen ook niet tevens contact heeft gehad met
„Beter Wonen" en „St. Joseph". Na afloop van de
raadsvergadering van gisteravond heb ik ik durf dat
zonder schaamte te zeggen in een hoek van de
raadzaal als „napraat" op de vergadering een gesprek
gehad met bij deze zaak betrokken mensen. Ik zie be
paald niet in, dat daar iets afkeurenswaardigs in zit.
Als door zo'n bespreking de zaak enige vordering
kan maken, dan zou ik toch wel stellig die vrijheid
willen hebben. En ik kan mij dus niet laten aanleunen,
dat dat onjuist zou zijn. (De Voorzitter: Dat heb ik ook
niet gezegd; ik heb alleen gezegd, dat ik het dan wel
graag aan het College had zien overgebracht.) Mis
schien had ik daarvoor wel beraad in het College nodig.
(De Voorzitter: Dat hebt U niet gevraagd.) Neen.
Maar laten we op deze wijze niet doorgaan. Ik heb uit
een bespreking gemerkt, dat de woningbouwverenigin
gen „Beter Wonen" en „St. Joseph" zich wel enigszins
gepasseerd hebben gevoeld en daarom heb ik het be
treurd, dat de heer Witteveen wel met „Patrimonium"
heeft gesproken en niet met „Beter Wonen" en „St. Jo
seph". Ik kan daar wel inkomen achteraf; overigens
is mij uit dat gesprek gebleken, dat het geen diep spoor
zal nalaten bij deze mensen en dat deze wel weer be
reid zijn tot een vorm van samenwerking, wat ik zeer
in hen heb geapprecieerd.
Nu heb ik verder genoteerd, als vraag van de
heer Bootsma: Waarop berustte het contact tussen de
heren Witteveen, De Jong en Heidinga? Dat is, dacht
ik, nu, na al wat er gisteren uit de bus is gekomen,
wel duidelijk. Ik ben met een ruim omschreven op
dracht naar de heer Witteveen gegaan; deze heeft
zich verstaan met de heer Heidinga en omdat er een
woningbouwvereniging bij nodig was, heeft hij zich
verstaan met de woningbouwvereniging, waarmee hij
de oudste relatie had. Dat is dus de basis, waarop hier
is gesproken. De heer Bootsma heeft dit onbevredigend
genoemd en ik kan me voorstellen omdat ik me
heb verplaatst in de gedachtengang van de twee, toen
niet erkende, woningbouwverenigingen dat dit ook
elders een minder plezierige indruk heeft gemaakt.
Maar het feit, dat daarvoor met één of meer woning
bouwverenigingen moest worden gesproken, was op
zichzelf duidelijk. Heeft „Patrimonium" een aanspraak
op een deel van deze woningen? Ach, ik zou het zo
willen stellen: Is er voldoende reden om „Patrimonium"
er nu buiten te houden? In het kader van de bevor
dering van de goede verhoudingen, waarvan wij het
in de Gemeente beslist ook op het gebied van de woning
bouw moeten hebben betere verhoudingen dan we
tot nog toe wel hebben gehad is er toch bepaald
wel plaats voor de gedachte ik laat even daar, of
hier van een aanspraak kan worden gesproken om
„Patrimonium" ook een deel van deze woningen te
geven.
De heer Bootsma zegt ook, dat het eigenlijk on
verteerbaar is, dat de goedkopere woningen naar „Pa
trimonium" gaan. Dat kan ik heel goed aanvoelen,
maar in mijn conceptie ik zou naar de drie wo
ningbouwverenigingen willen toegaan geldt dit maar
voor één derde en krijgt de één dus niet alle goedkope
woningen en de ander niets. Ieder krijgt volgens mijn
bedoeling een evenredig deel van de goedkope wonin
gen, zodat, dacht ik, de evenredigheid niet verbroken
wordt. Wil de heer Witteveen wel bouwen voor drie
woningbouwverenigingen? Daar kan ik positief op ant
woorden, dat hij daartoe wel bereid is. (De heer
Bootsma: Ook voor twee?) Voor twee ook wel; de
heer Witteveen stelt dienaangaande geen beperkingen.
Nu heeft de heer Bootsma gezegd: Dit totaal van 208
woningen is niet goed deelbaar. Ik geloof, dat daar ook
een andere mening over kan bestaan, n.l. deze, dat de
drie woningbouwverenigingen in dat bepaalde gebied
alle zullen zijn vertegenwoordigd. Daar zouden zijn:
„Patrimonium" met zijn plan in het Bijenhof van 176
woningen, waarbij men gemakkelijk een of meer blok
ken kan aantrekken, die ten aanzien daarvan op een
zeer aanvaardbare afstand liggen; „Beter Wonen" met
een „dorp" van 400 woningen, waarbij men ook be
trekkelijk gemakkelijk kan aansluiten, en „St. Joseph"
tenslotte met een „dorp" waarbij ook één of meer van
die blokken wel gevoeglijk kunnen worden aangesloten.
In dit bijzondere geval is er dus een terrein, waar drie
woningbouwverenigingen elkaar ontmoeten. Wat het
grondgebied dus betreft, is deze verdeling wel mogelijk
en ook nog wel heel goed mogelijk.
De heer Spiekhout heeft ook nog een aantal vragen
gesteld: Heeft de Wethouder aan de heer Witteveen
ook opdracht gegeven naar een woningbouwvereniging
om te zien Ik heb daarop geantwoord in deze be
woordingen, dat dit plan, al naar de ontwikkeling zou
zijn, door de Gemeente of door één of meer nader te
noemen woningbouwverenigingen zou kunnen worden
tot stand gebracht, en, zoals gezegd, heeft de heer
Witteveen daaraan deze inhoud gegeven. Het was
uiteraard mogelijk geweest die omlijning veel scherper
te stellen: men had kunnen zeggen: die moet er niet
bij of die moet er per se wel bij, maar in de omstandig
heden van die dagen is dat door mij niet zo gesteld.
De heer Spiekhout vroeg: Welk motief had de heer
Heidinga om niet te willen bouwen, als „Patrimonium"
er buiten zou zijn Dat is gisteren door de heer Hei
dinga duidelijk gezegd.
Wat denkt het College over de realiseerbaarheid van
het plan bij openbare aanbesteding? Dat is ook een
belangrijke vraag. Wij hebben daarover in de verga
dering van het College de heer Witteveen gehoord en
deze heeft daar zijn deskundige mening gegeven. Hij
zegt, dat er wel een kans in zit misschien, maar hij laat
zich daar ook tamelijk onzeker over uit. Hij heeft als
architect de neiging zo heb ik van hem begrepen
om een plan, ten aanzien waarvan de curveprijs haal
baar lijkt te zijn, te accepteren, maar hij heeft het niet
uitgesloten geacht, dat bij openbare aanbesteding het
plan nog zou kunnen slagen. Hij heeft echter ook niet
gezegd daarvan verzekerd te zijn. zodat hij op dit punt
niet een uitgesproken mening heeft gegeven.
De heer Van der Veen heeft mij de vraag gesteld:
Waarom heeft de Wethouder zich geheimhouding laten
opleggen En daarop kan ik dus na hetgeen de heer
Heidinga gisteravond heeft verklaard nog dit zeggen,
dat ik op grond van de bespreking met de heer Witte
veen mijn vertrouwen aan hem heb gegeven, want hij
heeft mij toen uiteengezet, dat deze materie, het punt
van de aannemer, die hij op het oog had, en de verhou
dingen in de bouwwereld dusdanig gevoelig lagen, dat
het bepaald wel aanbeveling zou verdienen, dat dit
enige tijd niet openbaar zou zijn. Ik heb gevoeld en
het College heeft dat mét mij gevoeld dat dit een
ietwat zonderlinge situatie is ik wil dat helemaal
niet verhullen maar in de bijzondere omstandigheden,
waarin wij toen verkeerden, en de heer Witteveen ken
nende, heb ik dat dus geëerbiedigd. Ik heb trouwens
ook in het College daarvan mededeling gedaan en het
College heeft dat toch ook een zekere tijd, zij het ook