28 met een gevoel van het niet plezierig te vinden, ge ëerbiedigd. Ik wil dus helemaal niet zeggen, dat dit een normale toestand moet zijn, maar in de bijzondere omstandigheden, met al de voorgeschiedenissen en met de gevoeligheden die er tussen verschillende aannemers en hun informatiebronnen etc. zijn, heb ik het in die omstandigheden in vertrouwen aan de heer Witteveen overgelaten en aangenomen, dat dat in deze omstandig heden wel verantwoord was. De heer Engels heeft gezegd, dat een beginfout van het College is geweest, dat wij ons hebben gewend tot de heer Witteveen. (De heer Engels: Dat is niet hele maal juist. Het zij U echter vergeven, vanwege het late uur, gisteravond.) Pardon, zo heb ik het opge schreven. Maar dat is dan niet juist. U hebt dan mis schien bedoeld te zeggen ik heb gisteravond n.l. in deze zaal ook met U staan praten dat vanaf het ogenblik, dat de heer Witteveen gekend werd, het er in zat, dat het zo zou lopen. „That's all in the game". Zo hebt U het dus bedoeld maar niet zozeer, dat het onjuist zou zijn, dat wij naar de heer Witteveen zijn gegaan. Dat hebben wij juist gedaan, omdat wij wisten, dat hij beschikte over een plan, dat haalbaar was en bij de curveprijs zou kunnen komen en wij hem ook kennen als iemand, die, als hij zich voor een dergelijke zaak inspant, die veelal tot een goed einde weet te brengen. Voorts heeft de heer Engels de vraag gesteld: Heeft de Raad uit te maken, of er twee of drie woningbouw verenigingen zullen meedoen? Ik geloof, dat die vraag inderdaad bevestigend beantwoord kan worden. De Raad stelt uiteindelijk grond beschikbaar aan twee of aan drie. Als het drie zijn, kan de Raad daarin beslissen en de Raad kan ook zijn medewerking al of niet ver lenen, dus in ieder geval t.o.v. gronduitgifte zal er een beslissing van de Raad moeten vallen. De heer Venema, zijnde gedelegeerde van de Gemeente in het bestuur van „Patrimonium", heeft enige lovende uitdrukkingen gebezigd en ook heeft hij gezegd, dat hij hier een te grote voortvarendheid heeft geconstateerd, terwijl hij, evenals de heer Keuning, een beroep op „Patrimonium" heeft gedaan zich nu terug te trekken. Ik zou het eigenlijk hierbij maar willen laten. Ik ge loof toch dat wil ik U nog zeggen dat de ver schillende besprekingen die er in de loop van vannacht en ook van deze dag hier en daar hebben plaats ge vonden, mij de hoop hebben ingegeven, dat wij wellicht toch nog wel uit deze moeilijke situatie zullen kunnen komen, zonder dat er nu bepaalde stemmingen nodig zijn en zonder dat de verhoudingen die iets scherp zijn, zo blijven. Ik voor mij hecht er tenminste wel aan, dat we er naar streven om met de goede wil die wij allen zeker kunnen opbrengen voor deze goede zaak, tot een beslissing komen, die ons allen zoveel mogelijk be vredigt. De heer Vellenga (weth.): Ik heb de neiging mij af te vragen, hoe het mogelijk is, dat wij in deze Raad waarin de verhoudingen altijd zo goed zijn en waar ook het wederzijds begrip, ondanks de politieke tegen stellingen, zo uitstekend is, op dit moment in deze sfeer bezig zijn. Als ik het mooi zou mogen zeg gen, dan waren hier de spoken van wantrouwen en wanbegrip rond en iedereen vraagt zich eigenlijk af: Hoe is dat te verklaren en hoe is dat ontstaan Nu zijn er een aantal dingen naar voren gebracht en er zijn een aantal woorden gevallen als „rancune" en „straf voor een bepaalde woningbouwcorporatie" en toch heb ik de neiging te geloven, deze zaken van vrij dichtbij gevolgd hebbende en stilzittend goed geluisterd heb bende, dat daarmee toch niet alles gezegd is en even min de weg is geopend om uit deze impasse van wan trouwen over en weer te komen. Ik hecht er toch wel aan nog even te proberen bij het begin te beginnen. De heer Engels, meen ik, heeft gisteravond het woord „psychologisch" gebruikt. Ik kijk hem er op aan, z'n vak wat kennende, en misschien is op die manier de zaak ook voor een deel te verklaren. (De heer Engels: Neen.) Dan heeft een andere vakman dat woord blijk baar gebruikt. (Gelach) In de raadszitting van 11 maart, waarvan telkens opnieuw één van ons verklaart, dat het hem spijt, dat hij die vergadering niet heeft bij gewoond, meende de a.r. fractie reden te hebben om in felle taal het beleid van het College af te keuren. Dat is een politiek recht, dat ik stellig niet aan wie dan ook zou willen ontzeggen. Maar het hield in, dat de a.r. fractie vanuit die situatie stelling had genomen tegenover B. en W. Dat is een politiek zakelijk feit, dat ik constateer en waarover ik geen oordeel uit spreek. Uit de motie, die wel is aangenomen, sproot een bepaalde opdracht aan ons voort, hoewel men zo pas wel uit antwoorden, die vanachter de Collegetafel gegeven zijn, heeft kunnen merken, dat wij al op een bepaald spoor bezig waren en toevalligerwijze ook net weer met 208 woningen. Wat is er toen gebeurd en wat heeft het College tegen de Wethouder van Openbare Werken gezegd? (Hij is immers speciaal belast met deze zaken.) „Ga met de heer Witteveen praten". Om dat de heer Witteveen op dit punt een routine-archi tect is, die naam gemaakt heeft met goede plannen, die ook doorgaans de curveprijs konden halen. Wat hield die opdracht in? Daar hebt U nu het begin van alles. Die opdracht hield in te proberen een aannemer te vinden, die op bepaalde plannen zou gaan rekenen, die zou proberen de prijs te krijgen. Dan zou de Wethouder met die gegevens terugkomen in het College en dan zouden B. en W. in overleg met de Raad gaan uit maken, of de Gemeente zou gaan bouwen of één of meer woningbouwcorporaties. Daar komt het op neer. Toen is de kwestie van de geheimhouding, wat de aannemer betreft, gekomen. Daar wil ik niet zoveel meer van zeggen. De heer Heidinga heeft daar gister een verklaring voor gegeven. Ik ben bereid die te ge loven. Hij kan vrij heftig en emotioneel spreken en maakt de indruk van een nogal ruige Israëliet te zijn. Ik heb ook de neiging om aan te nemen, dat hij een Israëliet zonder bedrog is, om in zijn taal te spreken. Ik ken die ook een beetje. Maar nu moet men zich voor stellen, dat er een situatie was ontstaan van een a.r. fractie tegenover een College. De heer Heidinga was woordvoerder van de fractie, de heer K. J. de Jong is voorzitter van die fractie, Men is bezig met dit pro ject van 208 woningen verder te komen; niemand van het College weet daar al te veel van en dan op 13 april dat is anderhalve week geledenhoren wij: de aannemer die het doet, is de firma Heidinga. En er is ook een woningbouwvereniging bij betrokken, althans een voorzitter van een woningbouwvereniging en dat is de heer K. J. de Jong. Kan men zich nu voorstellen, dat dat een op zichzelf wat schokkende mededeling was En dat het College daar wel even over moest slikken en hikken? Daar ging het mij om, toen ik dat woord „psychologisch" gebruikte. Nu is er van de kant van de heer Heidinga een reden gegeven voor die ge heimhouding, maar niet voor het feit, dat „Patrimo nium" buiten het College om met deze zaak bezig is geweest. En dat vind ik nu een moeilijk punt. Want als een woningbouwvereniging op dit punt actief gaat worden, dan moet men toch weten, of men over wo ningen kan beschikken. Heeft het College toestemming gegeven, dat wij eens gaan opereren, proberen die zaak verder te krijgen, in normaal gezond overleg, zoals dat altijd plaats vindt? Het College heeft dus tot op vorige week maandag niet geweten, dat „Patrimonium" hiermee bezig was en dat kan ik niet verklaren. Dat begrijp ik niet. Is daar een reden voor geweest? Ik zie die niet, maar die is tot nog toe eigenlijk ook niet uit de verf gekomen. Wij hebben wel de informatie ge kregen, dat op een bepaald ogenblik de voorzitter van „Patrimonium" ook bij de heer Witteveen is gekomen en heeft gezegd: Mogelijk willen wij wel bouwen en wilt U eens contact opnemen met de heer Heidinga? Maar ik had het juist gevonden, dat „Patrimonium" inderdaad een zeer actieve club op dit gebied in dit spel open kaart had gespeeld en ons via de Wet houder van Openbare Werken bijv. had laten weten: „Wij zijn gegadigden en wij willen meedoen". Het is toch eigenlijk op zijn zachtst gezegd wel wat gek, dat een woningbouwvereniging met 200 of 400 woningen opereert, zonder dat zij de zekerheid heeft, dat het College ook hierin achter haar staat en t.z.t. met voor stellen zal komen. Dat vind ik een moeilijk en een zwaar punt. En wat is er toen in het College gebeurd? Toen hebben B. en W. gezegd (ik had het zopas al over dat hikken en dat slikken)Wij moesten toch pro beren die 208 woningen klaar te krijgen. Dat moet pri 29 mair zijn. Nu zitten wij er tegen aan te kijken, dat hier in twee a.r. mensen een rol spelen, maar laten we op een bepaald moment over bepaalde dingen heenstappen. Als het de heer Heidinga ernst is ze te bouwen en zakelijk en ook uit morele overwegingen de woningbouwmisère te lijf te gaan, akkoord. Dan doen wij dat. Maar zou het nu voor de zuiverheid naar buiten niet beter zijn, dat de woningbouwvereniging, die hier bezig is geweest vreselijk actief op zichzelf, maar buiten ons om zich dan terugtrekt, opdat dat stukje schijn in ieder geval wordt weggenomen en ook de Raad dit heel dui delijk weet. Toen de plannen van de 208 woningen in de krant kwamen, zijn er twee woningbouwcorporaties geweest, die gezegd hebben: wij zijn gegadigden. „Pa trimonium" niet, „Beter Wonen" en „St. Joseph" wel, tenzij „Patrimonium" stilzwijgend verondersteld heeft, ze wel te zullen krijgen, alleen, dat was ons niet bekend. Ik geloof, dat hiermee bepaalde achtergronden zijn belicht, maar dat nu ook duidelijk kan worden, waar om hier van een meerderheid en een minderheid in het College sprake is. De drie wethouders zaten vreemd te kijken tegen deze twee „redders in de nood", als ik het nu zo eens mag zeggen. En ze hebben gezegd: Nu, akkoord. Wij zijn bereid te zeggen „met de heer Hei dinga als aannemer", maar dat andere is misschien wat moeilijk. Laten wij evenwel proberen daar een andere weg voor te vinden, die ook naar alle kanten politiek zuiver is en blijft. Hiermee zijn nog een paar dingen iets meer aange stipt dan tot nu toe openlijk gebeurd is, zoals gisteren als vandaag. Nu heeft de heer Tiekstra zopas op zijn wijze duide lijk en hier en daar bewogen vanuit de ernst van deze zaak eigenlijk twee dingen gevraagd, die m.n. ook de personen van de a.r. fractie raken. Ik kan mij voor stellen, dat de personen waar het hier over gaat, graag de ruimte willen hebben, om in alle eerlijkheid hierover te kunnen denken en in alle openhartigheid hier iets over te zeggen. Ik zou me kunnen voorstellen, dat, toen de heer Van der Schaaf zopas om schorsing vroeg, dit op de achtergrond heeft gezweefd. Wij zitten met de twee instanties van de raadsdebatten in de maag; wij moeten een vorm zoeken om tot een aantal ver klaringen te komen, die de atmosfeer kunnen zuive ren. Nu dacht ik, dat het als volgt te vinden zou kun nen zijn (en daarin volg ik grotendeels dan mijn col lega Tiekstra)De heer Heidinga heeft een bepaald standpunt ingenomen. Mogelijk kan hij een andere ver klaring afleggen, die ruimte geeft om met elkaar tot een oplossing te komen. De heer Boomgaardt is ook iets gevraagd, iets wat zwaar en moeilijk kan zijn ik loop een aantal jaren mee in de politiek, en die si tuaties kom je niet alle dagen tegen en dat betekent wat maar om diezelfde ruimte weer te krijgen, zou ik dat beroep van de heer Tiekstra willen ondersteunen. Ik meen, dat het mogelijk is op grond van het reglement van orde in deze buitengewone situatie een derde in stantie te hebben, waarin m.n. deze beide heren de ge legenheid krijgen om een stuk ruimte te scheppen, waarin de rest van de Raad ook met hen samen kan opereren. Ik kan mij dan ook voorstellen, dat, als de a.r. fractie op deze manier handelt, er dan mogelijk ook vanuit de andere fracties voorstellen zouden ko men, die ons in staat stellen hieruit te komen. Het zou best kunnen zijn, dat dat enigermate gezocht moet worden in de richting van de mededeling van de heer Van der Schaaf over de bespreking van deze drie woningbouwverenigingen. Ik geloof, dat het juist is, dat die ook tot ons zouden komen en dat wij zouden weten, dat dit concreet is, maar ik ben bereid dat uit de mond van mijn collega te accepteren. Ik dacht, dat wij, als de kaarten zo op tafel liggen, met een verkla ring vanuit de a.r. fractie en een constructief voorstel in de ruimte die dan is ontstaan tussen de andere fracties, hieruit komen. Dan zijn er twee dingen be reikt, n.l., dat deze woningen kunnen gebouwd worden en dat de spoken van wantrouwen en wanbegrip, die ik zopas genoemd heb, zo ze niet weggevaagd zijn, wel heel klein en misschien onzichtbaar zijn geworden, want er zou weer dat begrip en vertrouwen zijn ontstaan, waarin een Raad moet werken en ook kan werken. En wanneer wij nu over en weer bereid zijn dat op deze manier te doen, dan, dacht ik, kan de Raad van Leeuwarden, in die sfeer weer werken op de manier, zoals wij dat hier gewend zijn. Dan zijn de verhoudin gen tussen de raadsfracties onderling weer juist, maar is er ook een andere vertrouwenssfeer gekomen tus sen de Raad en het College. Dan kunnen we weer met elkaar doorgaan met de behartiging van die belangen van deze gemeente, welker behartiging door de kiezers aan ons is opgedragen. De Voorzitter: De situatie verandert bij wijze van spreken van de ene minuut op de andere. Nu heb ik aan de andere kant van mij aan deze tafel het verzoek gekregen niet om schorsing van de vergadering, maar om een derde instantie. Het is tenslotte de Raad zelf, die daarover heeft te beslissen. Volgens het reglement is beraadslaging in twee instanties normaal, ten zij de Raad anders besluit. De Raad kan dus een oneindig aantal instanties toelaten. In dezen ben ik dus ook helemaal onbevoegd. Er staat: „Geen lid voert meer dan twee maal over dezelfde zaak het woord, tenzij de Raad hem daartoe verlof geeft". Dus wenst de Raad, dat er een derde in stantie wordt gehouden, dan is het de Raad, die dat zelf kan zeggen. De heer Van der Veen: Een beslissing daarover is misschien niet eens nodig. Wij hebben tweemaal over het punt zelf gesproken en nu kunnen we nog over de motie spreken. (Gelach). De Voorzitter: Ik vind een derde instantie ook pret tiger. Laten we niet al te veel over de orde praten; dat is tenslotte bijzaak. Hoofdzaak is, dat deze ge- dachtenwisseling tot een afronding komt. De heer Van der Veen: Ik had gehoopt, dat de nacht die wij hebben kunnen slapen over dit voorstel, een oplossing gebracht zou hebben, zodat wij uit de impasse zouden kunnen komen, waarin we gisteren ge raakt zijn. En ik was eigenlijk, toen we hier de bespre kingen gisteravond eindigden, zover, dat ik dacht, dat ik voor de motie van de heer Boomgaardt zou moeten stemmen, omdat ik meende, dat ik geen aanleiding had om de goede trouw van „Patrimonium" en van de a.r. fractie in twijfel te trekken. Ik wilde daar uiting aan geven door voor die motie te stemmen, hoewel ik het betreurde, dat alles zo gelopen is, en ook, dat de ge tallen eigenlijk maken, dat „Patrimonium" op het ogenblik dan, naar mijn smaak bevoordeeld zou worden. Door wat ik hier vanavond bij het binnenko men direct al gehoord heb en nog meer door wat ik niet gehoord heb, n.l. de reacties, die ook de heer Vel lenga graag gehoord zou hebben, meen ik nu echter, dat ik tegen die motie zal moeten stemmen en ik wil dat graag motiveren. Ik heb dus geen behoefte meer aan een discussie, maar meer aan een stemmotivering. Er zijn vele fouten gemaakt. Eigenlijk heeft iedereen, die hierbij betrokken is geweest, fouten gemaakt. Dat is een normaal verschijnsel. Het zou buitengewoon ver velend zijn als er geen fouten gemaakt werden. Maakt U zich daar echt geen zorgen over. (Gelach) De fou ten zijn overal gemaakt; ook het College is begonnen met fouten. Ik ben niet bij de vergadering van 11 maart geweest, ik ben echt helemaal onbevooroordeeld in deze zaak gekomen. Ik heb wel de indruk, dat het College op het punt van de woningbouw niet altijd de meest gelukkige greep heeft gehad en dat zou ik het College dus ook wel als een fout willen aanrekenen. Maar daar wil ik helemaal niet op komen; daar gaat het nu niet over. Ik dacht, dat het College zelf ook een beetje in paniek wel wat een zwaar woord geraakt is en wat al te hals over kop aan het oplossen geslagen of aan het inlopen van de achterstand is ge slagen, zodat, neem ik aan, ook de Wethouder, die dit onderwerp speciaal tot zijn terrein mag rekenen, mis schien een beetje al te onbesuisd naar een architect is gelopen die nu toevallig over een plan met aantrekke lijke mogelijkheden beschikte. Ik weet het niet, maar ik heb in ieder geval de indruk, dat de architect te veel „plein pouvoir" heeft gekregen. Het is echter niet de bedoeling geweest, hem dat te geven, zodat de man het verkeerd begrepen heeft. Maar dan werd toch die opdracht onvoldoende nauwkeurig bepaald. In ieder ge val is de volgende, die vreemde dingen gedaan heeft,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 3