30
31
de architect geweest, die blijkbaar van de gelegenheid
gebruik heeft gemaakt een hem bevriende woningbouw
vereniging te benaderen. Ik zou gisteren niet gezegd
hebben te „bevoordelen", maar ik zou nu zeggen: „van
de gelegenheid gebruik gemaakt heeft om die te be
gunstigen". Dit is vreemd, omdat de architect, die niet
voor het eerst woningwetbouw pleegt, bijzonder goed
weet, dat, als er van woningwetbouw sprake is, alles via
de Gemeente loopt. De heer Engels heeft dat gisteren,
toen ik het ook zei, in twijfel getrokken, maar de Ge
meente heeft de grond te verschaffen èn het bouw
volume èn het geld, waarmee gebouwd wordt. Daar
draagt de woningbouwvereniging zelf niets aan bij.
Het is dus hoogst ongebruikelijk, hoogst merkwaardig,
wanneer de Gemeente het College in deze instantie
volledig voorbij gelopen wordt. Er is gesproken met
de aannemer; deze aannemer heeft geheimhouding no
dig gehad en heeft die ook weten te krijgen. Ik heb
gisteren onderscheid gemaakt tussen het raadslid Hei-
dinga en de firma Heidinga, ik ben nu zover, dat ik
deze twee over één kam scheer. De aannemer heeft gis
teren gezegd: ik had die geheimzinnigheid nodig, om
dat ik niet wist als ik het verkeerd zeg, dan hoor
ik het wel of ik er in zou slagen de curveprijs te
halen. En als ik daar niet in zou slagen, dan moest dat
stil blijven, want anders zou men mij ooit in de Raad,
als ik het erover had, de mond kunnen snoeren door
te zeggen: maar jij kon het zelf ook niet. Dat vind ik
een buitengewoon onplezierige redenering. Dat komt er
dus op neer, dat wij de heer Heidinga nooit kunnen
vertrouwen, omdat wij nooit weten, wat voor geheim
zinnigheid hij betracht heeft. Ais ik een grote mond
opzet, dan doe ik dat, omdat ik daar reden voor heb,
maar dan hangt dat er niet van af, of ik het nu stie
kempjes wel of niet gekund heb. Ik begrijp dat niet, ik
kan dat niet waarderen. Toen is öf de heer K. J. de
Jong het is jammer, dat hij er niet is; ik vind het
vervelend iets over hem te zeggen, als hij afwezig is,
maar ik kan het ook niet helpen bij de architect
gekomen öf de architect is bij de voorzitter van „Patri
monium" gekomen. Ik weet dat niet, in ieder geval
wist ook de voorzitter van „Patrimonium" precies met
welk bijltje er gehakt moest worden. „Patrimonium"
is de woningbouwvereniging, die het meest gebouwd
heeft na de oorlog; die weet precies, dat ze dat niet
kan doen zonder de volle medewerking van de Ge
meente. Ze weet evengoed als elke andere woningbouw
vereniging, dat men, als men bouwen wil, op zijn beurt
moet wachten en dat men pogen moet een bepaald
bouwvolume, een bepaald bouwterrein en een bepaalde
mogelijkheid te krijgen. Ik heb gehoord van de Wethou
der, dat dat contact er tot het laatste toe niet geweest
is. Ik beschouw die dingen als fouten, grote fouten. ïk
had die dingen kunnen accepteren, als ik de overtui
ging had, dat het er hier in de eerste plaats om ging,
dat er gebouwd wordt, niet in de eerste plaats door
wie er gebouwd wordt, dat het belang van de opheffing
van de woningnood primair is. Maar nu is een element
in het spel gekomen, dat het mij volkomen onmogelijk
maakt om verder in die goede trouw te geloven. En
dat is de gisteren door de heer Heidinga geuite bedrei
ging, dat hij, als de Raad „Patrimonium" niet zou ac
cepteren, niet zou bouwen. Daarom had naar mijn me
ning de heer Heidinga, als hij dit in een moment van
emotionaliteit gezegd heeft en dat had ik verwacht,
omdat hij inderdaad in staat is tot een emotionele
uiting na deze nachtrust dat terug moeten nemen.
Dat was het eerste wat gebeuren moest, omdat hij
door de door hem aangenomen houding hier inderdaad
en dat ben ik met de heer Tiekstra volledig eens
een onzuiver element in het debat heeft geïntroduceerd.
Hij heeft dus via zijn aannemerschap ik heb al ge
zegd, dat ik het raadslidmaatschap van de heer Hei
dinga nu niet meer scheiden kan van zijn aannemer
schap in deze vergadering druk willen uitoefenen op
de Raad om politieke beslissingen te nemen. Als hij
gelijk zou hebben, dat n.l. de aannemersbonden, als hij
zijn bedreiging handhaaft, dit werk besmet zouden ver
klaren en zouden zeggen: wij doen dit niet meer
(De heer Heidinga: hebt U dat van mij gehoord?)
Dat heb ik gehoord. Niet rechtstreeks van U, maar het
is zopas wel uit Uw fractie gekomen. (De heer Bait:
Van wie dan, noemt U de naam dan eens.) Dat ele
ment is nu niet voor het eerst in het gesprek gebracht.
want op datzelfde punt is gisteren door de heer Spiek-
hout een vraag gesteld. Er zijn meer vragen gesteld,
o.a.deze: Welke is de kans, dat er nog gebouwd wordt,
als de heer Heidinga zijn bedreiging waar maakt? De
heer Heidinga heeft zijn mogelijkheden als aannemer
gebruikt om hier in dit debat invloed uit te oefenen.
Om dingen te doen, die hij als raadslid en als sympa
thisant van „Patrimonium" wenst, heeft hij zijn mo
gelijkheden als aannemer in het spel gebracht. Ik vind
dit onzuiver. Ik vind, dat hij royaal had moeten zeg
gen: Ik betreur, dat ik die uitlating gedaan heb. Zoals
de heer Witteveen zich niet bindt aan één of aan twee
woningbouwverenigingen, maar deze zaken als vakman
bekijkt, had hij ook zijn positie van aannemer en zijn
positie als lid van de a.r. fractie moeten scheiden. Dat
heeft hij niet gedaan en dat maakt, dat ik beslist niet
bereid ben nu nog onder het juk door te gaan. Ik ben
niet bereid mijn stemming te laten beïnvloeden door
de houding die de heer Heidinga als aannemer aan
neemt. Ik zou het buitengewoon betreuren, als inder
daad de aannemers in dit opzicht met elkaar achter de
heer Heidinga zouden gaan staan, want dat zou dan
betekenen, dat zij, als technici, als werkers, als werk
gevers, als ondernemers, in deze Raad politieke invloed
zouden gaan uitoefenen. Dat zou ik inderdaad een bui
tengewoon hachelijke zaak voor de democratie vinden.
Ik geloof, dat dat de grootste fout is geweest, die er
is gemaakt, en, eerlijk gezegd, brengt mij dit aan het
twijfelen, of het nog mogelijk is, dat een raadslid aan
nemer wordt van woningwetbouw in de gemeente,
waarin hij raadslid is. Ik heb altijd gedacht, dat men
de verschillende functies die men had, moest kunnen
scheiden. Maar als blijkt, dat men ook politiekk daarbij
geïnteresseerd is, dan moet men daar niet meer zake
lijk bij geïnteresseerd zijn, want dan krijgt men deze
dubbelzinnige houding. Als en dan val ik in dit ge
val volkomen Wethouder Tiekstra bij het gevolg
zou zijn van het verwerpen van de motie van de heer
Boomgaardt, dat deze woningen niet gebouwd zouden
worden door de heer Heidinga en dat daarmee eigen
lijk de kans om deze te realiseren, zou zijn verkeken,
dan zou uitsluitend het gebrek aan woningbouw te
wijten zijn aan de heer Heidinga. Die zou er de volle
verantwoordelijkheid voor dragen en ik gun hem die
van harte! Dit is voor mij de reden, waarom ik tegen
de motie-Boomgaardt zal stemmen.
De heer Jellema: Wat gezegd is over de mogelijk
heid van een openbare aanbesteding, nadat deze zaak
zo gespeeld is, is, denk ik, een gevolg van het feit, dat
men mij heeft zien beduiden, dat dat niet mogelijk is.
Ik heb toen bedoeld, dat we die kant niet uit moeten.
Wij moeten zien, dat we weer aan het bouwen van
woningen toe komen, want dat werk wordt door de
aannemers heus nooit besmet verklaard. De heer Hei
dinga stelt n.l. zelf uitdrukkelijk, dat hij niet voor die
twee woningbouwverenigingen wil bouwen. Dan kun
nen de aannemers dat werk niet besmet verklaren en
dat doen ze ook niet. In dat geval ligt de zaak hele
maal zuiver. (De heer Van der Veen: U vergeet, dat
er een prijs genoemd is.) Jawel, maar als de heer Hei
dinga zegt: ik wil voor die opdrachtgever niet bouwen
en die opdrachtgever gaat aanbesteden, dan is dat werk
verder vrij. Het valt mij heel erg tegen, dat het Col
lege, dat de Wethouder de vorige keren altijd zo ge
steund heeft in zijn woningbouwprogram, hem nu zo
in de kou laat staan en, terwijl er toch zo'n tijdnood
is bij het bouwen, het niet heeft kunnen opbrengen om
deze bouw aan drie woningbouwverenigingen op te
dragen. Ik hoop, dat het College daar nog op terug
wil komen, al verwacht ik dat niet.
De heer Engels: Ik moet U zeggen, dat ik de re-
quisitoire stemverklaring van collega Van der Veen
helaas moet onderschrijven, als wij geen antwoord krij
gen van de heer Heidinga op wiens antwoord ik
eigenlijk wacht op de toch duidelijke vraag van de
heer Tiekstra, welke vraag ik, ook helaas, moet onder
steunen. Ik sta n.l. veel meer aan de kant van Wet
houder Vellenga, die een pleidooi voerde voor de mo
gelijkheid om door een aantal verklaringen tot een
eensluidend raadsbesluit te komen t.a.v. de zeer be
langrijke materie de woningbouw, waarvoor wij in de
toekomst weer alle raadsleden nodig hebben. „Van
nature" sta ik veel meer achter de heer Heidinga,
maar ik heb gisteren al gezegd, dat ik geneigd was de
motie bij te vallen. Toen kwam echter de verklaring
van de heer Heidinga, waarbij een soort hefboom ge
bruikt werd. Ik heb daar ook gisteren iets van gezegd,
precies als de heer Van der Veen. Ik kan het niet dui
delijker zeggen, hoewel het misschien minder scherp
had gekund. Doordat dit element in het geding wordt
gebracht, komen wij hier in een dwangpositie en dat
kunnen wij niet accepteren. Ik had gisteren de hoop,
dat het een kwestie van emotionaliteit zou zijn en als
die hoop mij ontnomen wordt, doordat de heer Heidin
ga het antwoord schuldig blijft op hetgeen de heer
Tiekstra uitdrukkelijk gevraagd heeft, dan zal ook ik
en ik neem aan ook de enige nog aanwezige fractie
genoot tegen deze motie moeten stemmen.
De hear Boomgaardt: ik haw gjin forlet fan in for-
klearring; ik wol oer trije punten hwat sizze. Dat is
yn it foarste plak, dat „Patrimonium" „te goeder
trouw" by dizze saek bitrutsen west hat, op forsyk
fan architekt Witteveen. (De hear Tiekstra: (weth.)
De hear K. de Jong is dus net by de hear Witteveen
kommen?) Né. (De Voorzitter: Dat heeft de heer
Witteveen anders verklaard aan het College, mijnheer
Boomgaardt.) De hear De Jong hat my sein, dat de
hear Witteveen him frege hat. (De Voorzitter: De
heer Witteveen heeft aan het College verklaard, dat
de heer De Jong bij hem is geweest met de vraag, of
„Patrimonium" kon bouwen en of hij de heer Heidinga
met de heer Witteveen in verbinding kon stellen.) Dan
moat dat op in momint west ha foar de riedsgearkom-
ste fan 11 maert. Yn dy fase hat „Patrimonium" yn-
died by de hear Witteveen west; neidat dizze dus op
dracht krige hie fan(De Voorzitter: Die opdracht
was ook al ouder dan 11 maart.) Der is juster ek
troch Wethalder Van der Schaaf sein, dat hy nei de
gearkomste fan 6 wiken lyn nei architekt Witteveen
gien is en dat hy dizze doe frij mandaet jown hat. En
nei dy tiid hat architekt Witteveen op'e nij kontakt
socht mei de hear De Jong. Dat ynisiatyf, nei de gear
komste fan 6 wiken lyn, is nét ütgien fan de hear De
Jong. It is dien op in momint, dat de hear Witteveen
fêst siet mei de oanbieding fan Heidinga. (De Voor
zitter: Nu, in ieder geval, de heer Witteveen heeft
aan het College anders verklaard.) (De hear Tiekstra
(weth.): Mei ik efkes hwat freegje, mynhear Boom
gaardt? Dus dat wie op it momint, dat de hear Witte
veen fêst siet mei de hear Heidinga, nei it riedsdebat
fan 6 wiken lyn?) Nei it riedsdebat fan 6 wiken lyn.
Op dat momint hat de hear Heidinga it forsyk krige
fan de hear Witteveen om to kalkulearjen. En doe't dat
fêst siet, is de hear Witteveen nei de hear De Jong gien.
Ik wol foarop stelle en dêr hald ik ek oan fêst
dat de goede trou fan „Patrimonium" der ek yn kom
men is. (De heer Van der Veen: U moet het aanvaard
baar maken.) (De Voorzitter: Juist.) Ik wit net oars
as dy feiten binne mounling meidield. (De Voorzitter:
Hoe wilt U de geheimzinnigheid van „Patrimonium"
dan verklaren?) Ik fyn it net geheimsinnich, as „Pa
trimonium" fan architekt Witteveen it forsyk krijt om
mei to wurkjen. Men hat op in bipaeld stanpunt stien
fan „nou sil de ünderste stien boppe". Hoe dan ek. De
architekt kaem mei in öfroun plan by de Gemeente
en ik leau, dat hy dat dien hat konform de opdracht,
dy't hy krige hie. (De Voorzitter: Dat kon hij niet
doen zonder het Gemeentebestuur! Hij had bouwvolume
nodig, hij had grond nodig en hij had een bouwvennoot
schap nodig.) De architekt is der fan ütgien, dat dat
klear komme soe. Hy hat sa hannelje wollen: Ik meitsje
dizze saek roun. Hjir is al lang genöch oer praet en
wy sitte der al lang oer to „trekken". (De Voorzitter:
Dat wist deze architect heus wel beter.) Wy kinne der
wol fan ütgean, dat de architekt dit sa opfette hat en
dat hy dat ek sa spile hat tsjinoer de hear K. J. de Jong
fan „Patrimonium". (De Voorzitter: Iedereen, behalve
de Raad, die dat gelooft.) Ik wol de goede trou fan
„Patrimonium" foarop stelle en it feit, dat „Patrimo
nium" yn dit forban de earste gadingmakker wie om
opdrachtjower to wêzen foar dit plan fan 208 wen
ningen en dat ek „Patrimonium" mei rjocht en ek
moreel sjoen der oanspraek op meitsje koe om op syn
minst to partisipearjen yn dizze bou. Hwant en dat
is foar üs de ympasse, hwer't wy yn sitte tsjinoer it
oare diel fan dizze Rie as wy der akkoart mei
gean soene dat „Patrimonium" net partisipearje soe
dan akseptearren wy dizze diskwalifikaesje. En ik her-
helje hwat ik justerjoun sein haw: dy is foar üs net
to akseptearjen.
It twadde punt, dat ik neame woe, is de meiwurking
fan de hear Heidinga, dy't, tinkt my, foar himsels
sprekke moat. Ik wol allinnich sizze, dat ik it mis fyn,
dat, as in wenningbouforiening bouwe sil, de Rie praet
oer de oannimmer. Hwat dat bitreft, hawwe wy in
„wet" yn Nederlan. Dan moat in wenningbouforiening
ütmeitsje oan hwa hja de opdracht jaen sil. Dat giet
büten de Gemeenterie om; dy hat him der botwei net
mei to bimuoijen. It hiele bitooch sawol fan de hear
Tiekstra as fan de hear Van der Veen oer de hear
Heidinga wie oerstallich. De namme Heidinga hie hjir
deagewoan net neamd wurde moatten. It giet der om,
dat der in wenningbouforiening bouwe sil en dy rédt
har dan fierder mei dizze saek, mar dy hat uteraerd
bipaelde fasiliteiten fan de Gemeenterie nedich. Hja
siket om in oannimmer en de Gemeenterie hat him der
büten to halden. (De hear Van der Veen: Politiek.)
Nou kom ik op in oar punt, n.l. dat men net prate
moat oer in twangmiddel fan de hear Heidinga; dat
is net syn doel. (De heer Van der Veen: Waarom is
dat gisteren dan medegedeeld?) Dat is in saek fan de
Wethalder; dat moat de Wethalder dan mar sizze. As
de hear Heidinga seit: Ik wol allinnich bouwe, as
„Patrimonium" partisipearret, dan is dat om syn mo
rele ban mei „Patrimonium". Dat is syn ütgongspunt.
Dat soks in bipaeld gefolch hat, dêr is de hear Hei
dinga net forantwurdlik foar. Syn doel is oars as it
gefolch wêze kin. (De heer Van der Veen: Dan
draagt hij ook de gevolgen. (De hear Iïootsma: Hy
brükt it as hef beam.) By de hear Heidinga siet net
foar in hefbeam to brüken om de Gemeente dwêrs to
sitten. Dat is abslüt net it gefal. Syn morele opfetting
oer in kalkulaesje, dy't hy foar in wenningstifting
makke hat, hat nou ienris in raer gefolch dêr bin
ik it mei iens mar dêr is hy nei myn smaek net
forantwurdlik foar. (De heer Van der Veen: Nu, ik
ben blij, dat het eens in het publiek gezegd wordt; dan
weten we allemaal, wat de voortaan aan U hebben.)
Dat in saek, dy't nei myn opfetting soun en
suver is, yn de publisiteit komt, dêr haw ik neat gjin
biswier tsjin, yn gjin inkeld opsicht. Der is my frege
myn moasje yn to lüken. Ik soe dan ü.o. witte wolle,
hwat de P.v.d.A. der tsjinoer stelt, as dit barre soe.
(De heer Tiekstra (weth.): Dat is koehandel.) Oars
hanthavenje ik dy moasje hielendal.
De heer Heidinga: Ik meen toch wel, dat ik nog
eens even op een enkel ding heel in het kort moet in
gaan. Ik ben dus als aannemer door de heer Witteveen
gevraagd: Wilt U hier een prijs maken van deze wo
ningen? Na verschillende overwegingen heb ik dat ten
slotte aanvaard en gedaan. En toen ik met die prijs
kwam, die, zoals het toen in eerste instantie leek, niet
de toetsingsprijs van het departement kon halen, zat
het dus vast. En toen heeft de heer Witteveen en voor
al de voorzitter van „Patrimonium", daar veel werk
van gemaakt. Tenslotte zijn ze echter zover gekomen,
na nog heel veel overleg, dat het leek, dat het erin zat.
Ik als aannemer had dus te maken met Witteveen en
met „Patrimonium". (De heer Bootsma: Wel met
Witteveen, maar niet met „Patrimonium".) Ik moet
de heer Van der Veen zeggen, dat ik, hoewel ik dat
anders niet doe, hier toch even scheiding moet maken
tussen aannemer en raadslid. Uit hoofde van mijn
raadslidmaatschap weet ik andere dingen dan uit hoof
de van het aannemer zijn. Dus als aannemer moest ik
prijs maken voor die woningen en dat heb ik gedaan,
maar ik heb me daar, toen er moeilijkheden ontston
den voor het behalen van de toetsingsprijs, en de heer
Witteveen met „Patrimonium" daar samen werk van
bleek te maken, verder niet mee bemoeid. Zij hebben
dus op een bepaald moment die toetsingsprijs ongeveer
benaderd en toen het zover was, is het bij het College
gekomen. Gisteren, op de dag van de raad, werd ik
opgebeld of ik mijn aanbieding die ik aan „Patrimo
nium" gedaan had (De heer Bootsma: Toch aan
Witteveen?) Nee, aan „Patrimonium". De heer Witte-