34 35 een goed geoutilleerd gymnastieklokaal of in het genot zijn van het gebruik van een dichtbij gelegen gymnas tieklokaal, niet nodig vindt, bovendien nog sportmate- rialen voor veldsporten ter beschikking te stellen. U trekt Uw conclusie uit de richtlijnen, zoals die gegeven zijn door het Ministerie van O.K. en W., waarbij gesteld is, dat de Gemeente verplicht is voor die scholen, die enkel de beschikking hebben over een speelterrein of oefenplaats, sport- en spelmaterialen ter beschikking te stellen. Dit nu is een situatie die me persoonlijk niet hele maal bevredigt. De motivering in de aanvraag van het bestuur van deze schoolvereniging is m.i. op zichzelf een duidelijke hint, want het zegt, dat het doel is het aanpassen van het onderwijsvak Lichamelijke Oefening aan de eisen van de tijd en dit vraagt aanvulling van materialen voor veldsporten. Ik dacht, dat iedereen die enigermate met deze materie bekend is, deze kreet van harte zou onderschrijven. Immers wat is er eigenlijk plezieriger en prettiger en ook gezonder voor de ont wikkeling van de jeugd, dat de lessen in de lichamelijke opvoeding tijdens de zomermaanden kunnen plaats vin den op een sportterrein in de open lucht. In een gym nastieklokaal van een school moet in de zomer wel sprake zijn van een uitstekende ventilatie, wil men niet terugdeinzen voor de lucht, die daar vaak is te snijden. Bovendien strekt m.i. het vak Lichamelijke Oefe ning toch wel iets verder dan de lichamelijke trai ning van de kinderen in schoolverband. De gedachte, dat de kinderen door dit onderwijs in relatie worden gebracht met het beoefenen van diverse sporten, waar door ze, nadat ze de school hebben verlaten, de moge lijkheid hebben om in de bestaande sportverenigingen een onderdak te vinden voor een passende en gezonde vrijetijdsbesteding, zit er toch ook achter. Als we hier van uitgaan, zijn we het aan onszelf als Raad verplicht er naar te streven, dat het niet meer een kwestie is van öf öf, maar van èn èn. Enkele concrete punten nog. 1. Zou het College me kunnen inlichten, van wan neer de richtlijnen van het Ministerie van Onderwijs dateren 2. Ik zou er op willen wijzen, dat vooral in de kring van het onderwijs in de Lichamelijke Oefening en dat geldt dus niet alleen voor deze bijzondere scholen, maar ook voor alle openbare scholen dringend behoefte bestaat aan goed en deugdelijk sportmateriaal. 3. We hebben hier een gemeentelijke Sportstichting, die ieder jaar schoolwedstrijden organiseert. Hoe kan deze Sportstichting zich goed van haar taak kwijten, als de Gemeenteraad geen middelen ter beschikking stelt om de kinderen ook sporttechnisch de mogelijk heid te geven met deze spelen in contact te komen? In de raadsbrief staat, dat er nader verkregen inlich tingen in het spel zijn. Ik zou graag willen weten, van welke kant die inlichtingen komen en ook, of de In specteur voor de Lichamelijke Opvoeding in deze be langrijke kwestie is gehoord. De heer Tiekstra (weth.): Blijkbaar ontstaat er ge makkelijk enig misverstand, als het gaat om zaken be treffende de uitvoering van de L.O.-wet. Ik kan mij voorstellen, dat men bepaalde opvattingen t.a.v. de li chamelijke opvoeding en sportbeoefening er op na hou dende, inderdaad in de richting van de redenering van de heer De Vries gaat. Maar hier is slechts sprake van het vak Lichamelijke Oefening. En dat is heel iets an ders dan wat de heer De Vries stelt. Men mag dit op zichzelf als opvatting bestrijden, maar de inhoud van het onderwijs in het betreffende vak wordt bepaald door de onderwijswetgeving voor dat vak. En nog steeds kiezen m.n. de vakleraren Lichamelijke Opvoeding zeer duidelijk voor de lichamelijke oefening en er bestaat bepaald ernstig bezwaar tegen het betrekken van de beoefening van de sport bij dat vak. Men staat daar zeer duidelijk op het standpunt, dat, hoe ook de stof wordt gekozen, de sportbeoefening niet op de school thuis hoort. De gemeentelijke Sportstichting heeft met het onderwijs in de Lichamelijke Oefening niets van doen, heeft daarvoor ook geen enkele wettelijke be voegdheid, al organiseert zij schoolwedstrijden. Het zijn echter wedstrijden in sporten, die buiten schoolverband worden beoefend. En natuurlijk doet het zich voor, dat een school die tegen de tijd, dat deze tournooien naderen, met de jeugd wel een spelletje voetbal speelt, maar dat is heel iets anders dan wat de heer De Vries bedoelt. Deze richtlijnen zullen ik weet niet precies hoe oud ze zijn vermoedelijk nog wel van de periode van Minister Cals dateren. Ze functioneren voor de ge meentebesturen inderdaad als richtlijnen. En dan ge loof ik, dat het, gegeven het grote gebrek dat er nog bestaat aan accommodatie voor het geven van het vak Lichamelijke Oefening, juist goed is, dat daar waar men over gymnastieklokalen beschikt, ook inderdaad op deze gymnastieklokalen blijft aangewezen. De heer De Vries heeft kennelijk een wel bijzonder geringschattende op vatting t.a.v. de „klimaatbeheersing" in een modern gymnastieklokaal. Het valt hem wel wat mee, dacht ik, omdat bij herhaling juist de kwestie van de klimaat beheersing een rolt speelt en ook het in het gymnastiek lokaal aanwezige materiaal bepaald wel gelegenheid geeft zo nodig op een in de nabijheid gelegen terrein, zelfs op het schoolplein, wat sport te beoefenen. Maar de heer De Vries vraagt ook naar de mening van de Inspecteur van de Lichamelijke Opvoeding; die heeft over deze zaak geadviseerd en heeft zich dus ook ge conformeerd aan deze richtlijnen. Dat is duidelijk. Hij is leraar M.O. en dus een vakman; hij kijkt allicht zeer nauwkeurig naar het vak Lichamelijke Oefening. En ik geloof, dat dat juist is. Ik meen, dat ik grotendeels de verschillende vragen heb beantwoord en ik geloof, dat hiermee het stand punt van het College wel is uitgelegd. Er staat in het voorstel, dat uit nader verkregen inlichtingen is ge bleken, dat de bedoeling is materialen te verschaffen voor de beoefening van veldsporten, o.a. softbal. Welnu, die nader verkregen inlichtingen steunen op het mon deling overleg, dat door de afdeling Onderwijs is ge voerd met de Inspecteur en vermoedelijk met de be treffende hoofden van scholen. De heer De Vries wil graag een kreet ondersteunen; dat kan soms nuttig zijn, het kan soms ook goed zijn zich te begeven op het vlak van de werkelijkheid, i.c de richtlijnen, uitgegeven door het departement van O. K. en W- Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 24 t.e.m. 28 (bijlagen nos. 127, 129, 130, 131 en 136). Z.hst. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 29 (bijlage no. 132). De heer C. de Vries: Bij dit voorstel zou ik graag een kanttekening willen plaatsen. Ik geloof, dat wij hier kunnen spreken van een soort dekkingsplan van het College om het tekort van de Gemeente op te vangen, dat bij de behandeling van de begroting in december '63 ongeveer 6 ton was en dat door een aantal aanvullende besluiten van de Raad oploopt tot ongeveer 1 miljoen. De begroting 1963 ver toonde een tekort van zo'n half miljoen. Het blijft natuurlijk nog een vraag, wat het tekort in 1965 zal zijn, maar daarover zullen wij ongetwijfeld aan het eind van dit jaar meer weten. Bij de begro tingsbehandeling vorig jaar, maar ook bij de behande lingen in de jaren daarvoor is steeds weer gebleken, in welke moeilijke financiële situatie onze gemeente zit. Dat geldt uiteraard niet alleen voor onze gemeente, vele andere gemeenten verkeren in eenzelfde situatie. Door een greep in de schatkist van de Gemeente, in de reserve, is vorig jaar het tekort opgeheven. Op dit mo ment wordt een oplossing gezocht voor het tekort, dat nu bestaat, en de vraag rijst al automatisch: Wat zullen we een volgend jaar uitvinden om weer het tekort van de Gemeente op te vangen? Nu spreekt de raadsbrief van een verstarring en zegt, dat wij, om verstarring te voorkomen, tot maatregelen moeten overgaan. Ik meen, dat het ook bij een niet sluitende begroting toch moge lijk is door middel van een aanvraag bij G.S. voor een aantal urgente werken toestemming te krijgen en dus tot uitvoering daarvan over te gaan, om op die wijze dan toch ook die verstarring min of meer te voorko men. Het zou misschien verstandig zijn van die wer ken in dit jaar een lijst op te maken en die aan het College van G.S. voor te leggen. Wel lijkt het mij, dat deze oplossing weer tijdelijk is en dat wij hiermee niet uit de moeilijke situatie komen, waarin de gemeenten nu eenmaal zitten. Ik zou dus het College de vraag wil len stellen: le. Kunnen wij van G.S. niet voor een aan tal werken toestemming voor uitvoering krijgen 2e. Heeft men al enig idee, als wij nu op deze wijze het tekort van dit jaar hebben opgelost, van een oplossing voor een komend jaar? Ik kan n.l. haast niet ver wachten, dat het volgend jaar de begroting zonder meer sluitend zal zijn. De hear Miedema: It Kolleezje komt mei in ütstel ta forheging fan forskillende rjochten en tsjinsten troch de Gemeente. En dat sil wol nedich wêze. Ik wol der neat tsjin ynbringe. Ik sjoch hjir op side 3 fan it rieds- brief: „Verhoging begrafenisrechten"; der stiet yn de taljochting by: „Wij zijn daarom voornemens U bin nenkort een voorstel te doen toekomen". Oer it punt „Verhoging van de veemarktrechten" sil letter ek noch wol in hwat wiidweidiger plan komme, ek oer de foarm, hwer't dat yn getten wurde moat. Nou is myn fraech: Is it wol yn oarder, dat wy joun in definitive hichte fan dy post fêststelle, wylst wy net witte, hoe't dat bidrach birikt wurde moat? Kinne wy dat net better tagelyk dwaen As wy üs nou bine oan it einsifer, dan sille wy strak, nei it sin of net nei it sin, dat ütstel wol ak- septearje moatte. Dat fyn ik eigentlik net yn oarder. En dêrom soe ik graech wolle, dat it Kolleezje sa gau mooglik mei ütwurke ütstellen kaem; dan kinne wy, as wy de definitive omfang oersjen kinne, ek dy post fêststelle. De hear Boomgaardt: Dit dekkingsplan komt üs allegearre miskien wol in bytsje oer it mat ynsafier, dat wy wol witte, dat der in tokoart is en dat wy ek wol bigrepen hawwe, dat it greater is as oars, mar ik miende, dat der de léste jierren wol in aerdige alge- miene reserve wie; dy giet elk jier hwat omheech. Hwat my dus nou yn dit forban frappearret, is, dat yn it ütstel stiet: „Wy biskikke ta 1/30 diel oer de algemiene reserve". Hwerom is nou krekt 1/30 nom- men? Is it nou wol winsklik üs op dit momint min- oftomear fêst to lizzen ek yn de takomst? Dêr kin ik net safolle foar fiele. Dat is my net düdlik. Is de reden miskien, dat men tinkt: dy algemiene reserve sil wol hwat tafalle? Is it om bisündere redenen, dat it Kolleezje mei dit ütstel komt om frij rigoureus bi- paelde rjochten en sa to forheegjen Ik leau oan de iene kant wol, dat it nedich is en ik haw der ek gjin biswier tsjin, mar hie dat dan net by de bigreating fan 1964 kinnen Dy is noch net sa lang lyn bihan- nele. Dan hie der ek gelegenheit west der hwat breder algemiene biskögingen oer to halden. Minoftomear as in ynsidinteel punt komt hjir nou in hiel great projekt op üs tafel to lizzen. It sil wol goed wêze en wy sjogge de needsaek der ek wol fan yn, mar der moatte wol in pear fraechtekens by set wurde. Ik wol it Kolleezje dan ek freegje: Kin dit net in bytsje taljochte wurde en dan spits ik dat noch efkes ta op de konkrete fraech, dy't ik oangeande de algemiene reserve steld haw. De heer Kamstra: N.a.v. wat door de beide vorige sprekers is gezegd hadden we een andere gedachte en wel deze, dat wij ons toch helemaal niet binden aan deze bedragen. Er staat n.l. in het voorstel, dat het kan, maar niet, dat het z a 1 worden gedekt. Wij veronderstellen, dat we t.z.t. daarover voorstellen zul len krijgen. De heer Tiekstra (weth.): Het is gebruikelijk, dat bij de voorstellen met betrekking tot verhoging van rechten, tarieven e.d. de betreffende portefeuillebeheer der aan het woord komt om het te verdedigen. Het is niet toevallig, dat bij deze gelegenheid alleen de Wet houder van Financiën over het dekkingsplan aan het woord komt. De hear Boomgaardt seit, dat it him hwat oer it mat komt. Ik meen echter, dat ik bij bepaalde gelegenhe den, m.n. ook bij de begroting 1964, al heb aangekon digd, dat het noodzakelijk zou zijn voor het bereiken van een sluitende begroting nog met een dekkingsplan bij de Raad te komen. Ik dacht dan ook, dat de raads brief no. 132 een volledige toelichting bevat op deze noodzakelijkheid. Alleen al ik zal toch een enkel bedrag moeten noemen door de directe en indirecte gevolgen van de getroffen loonmaatregelen is voor 1964 1.75 miljoen nodig. Dat cijfer illustreert ten duidelijkste, in welke mate door deze gang van zaken de begroting 1964 en dat geldt uiteraard voor alle gemeenten overhoop wordt gegooid. De gemeenten verkeren ech ter niet in de gunstige omstandigheid als de Minister van Financiën, n.l., dat tegelijk met het treffen van deze soort maatregelen in de loonsector een versnelling ontstaat in de vergroting, verbreding en verdieping van de middelenstroom. Nog steeds weten wij als ge meenten niet, welk bedrag we deswege van het Rijk zullen terugontvangen. Dat is een bijzonder onplezierige omstandigheid. En ik zou met nadruk willen zeggen, dat de Raad zich rekenschap dient te geven van de gevolgen van een niet-sluitende begroting voor het ver zorgingsniveau, de subsidiëringen en de uitvoering van werken. Aanhakend op wat de heer De Vries gezegd heeft, kan ik de Raad mededelen, dat subsidieverhogingen en nieuwe subsidies van de jaren 1962 en 1963 nog niet zijn uitgekeerd bij gebreke aan machtiging daartoe van G.S., ondanks het feit, dat verschillende malen met de betrokken Gedeputeerde over dit punt overleg is ge pleegd en de noodzaak daarvan voor de gesubsidieerde instellingen met klem is aangetoond. Daar komt bij, dat met betrekking tot twee werken, n.l. de verbetering van de Westerplantage en de verbreding van de Lange Marktstraat, geen machtiging tot besteding is ver leend op grond van het feit, dat de begroting niet slui tend is. Desondanks hebben wij gemeend het investe ringsvolume, uiteraard het onrendabele investerings volume 1964, oorspronkelijk geraamd op 3 miljoen, te moeten opvoeren tot 4 miljoen, omdat het naar het oordeel van het College in de huidige situatie ten eerste niet aangaat het verzorgingsniveau te verlagen en de belangen van de gesubsidieerde instellingen in gevaar te brengen, want ook zij ondervinden de gevolgen van loon- en prijsmaatregelen en het ten tweede niet aangaat in de gegeven situatie het werkprogramma van de Ge meente voor een niet door ons te bepalen tijd op te schorten. Mij dunkt, dat de Raad het College terecht gebrek aan activiteit zou kunnen verwijten, als niet tijdig de vereiste maatregelen worden genomen. Ik meen, dat dit standpunt van mij volledig bekend is. Eén van de maatregelen is het sluitend maken van de begroting 1964 op eigen verantwoordelijkheid. Dat is in ieder geval de vrucht van de invoering van de nieuwe financiële verhouding Rijk en gemeenten. Over de wijze waarop deze nieuwe financiële verhouding Rijk en ge meenten door de rijksregering wordt uitgevoerd, zou men echter mogelijk wat bitter gestemd kunnen zijn. Niet alleen vanwege de traagheid, waarmee de defi nitieve uitkeringen tot stand komen, maar ook van wege het feit, dat ze doorgaans aan de lage kant wor den vastgesteld, zoals het een zuinig huisvader overi gens betaamt. Ik zal U niet lastig vallen met voorbeel den. Daarvoor is de avond te ver gevorderd. Wat is nu de aard van dit dekkingsplan? Ik dacht zeer duidelijk: het sluitend maken van de begroting. En ik wil daaraan toevoegen, dat dit alles op jaarbasis is berekend. En dat versterkt onze positie, als we met nadruk aan G.S. machtiging tot besteding van aller hande werken en uitgaven vragen. Daarom is dit ook in de vorm van een bij begrotingswijziging geraamde stelpost gegoten. Het woord „stelpost" heeft zo lang zamerhand bij de Raad ook wel enige bekendheid ver kregen. Het betekent, dat wij geleidelijk aan, naarmate dus het werk vordert, de betreffende stelpost voor de verschillende tarieven en rechten zullen doen vervangen door de dan berekende werkelijke opbrengst van deze rechten en tarieven. En het betekent tegelijkertijd, dat de Raad weet, al is het niet op de cent, de gulden of op honderd of duizend gulden nauwkeurig, waar we onge veer hiermee moeten uitkomen. En ik dacht, dat dat juist voor de Raad een prettiger omstandigheid was dan incidenteel te worden geconfronteerd met een tarief- of

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 6