18
19
ondergebracht op het terrein van de oude veemarkt;
verzoekt het College om een nader onderzoek in te
stellen naar een mogelijk ander terrein in de buurt van
de rondweg, waarbij speciaal de mogelijkheden welke
het nieuwe veemarktterrein biedt, opnieuw volledig
dienen te worden nagegaan. Getekend door de heer
Bootsma en mij. Hier zou ik het bij willen laten op
dit moment.
De Voorzitter: Deze motie kan dus mee onderwerp
van de beraadslagingen uitmaken.
De heer K. J. de Jong: Ik heb er geen behoefte aan
op alle punten die de heer Spiekhout in eerste en
tweede instantie gesteld heeft, nog weer uitvoerig in
te gaan, ik geloof, dat het wel zo ongeveer duidelijk is
hoe de situatie ligt. Ik zou het op een tweetal punten
nog toe willen spitsen. Dat is in de eerste plaats de
plaats in het geheel van de verzorgende functie van de
middenstand en van het vervoer en in de tweede plaats
de financiële zijde van het geval. Ik heb sterk het idee
dat, zoals de heer Pols duidelijk gesteld heeft, de heer
Spiekhout toch deze kant van de zaak, gezien ook de
wijze waarop men over de gegevens van de Kamer
van Koophandel spreekt bijzonder onderschat. De eerste
nota waarbij de Kamer van Koophandel ook gehoord is,
in de jaren 1953 tot 1955, hieicl duidelijk een eenstem
mig advies in het bodeterrein op de oude veemarkt te
brengen. Naderhand heeft de Kamer van Koophandel
in 1962 een nader advies gegeven, nadat zij alle par
tijen nog eens een keer gehooid had die hiermee in
relatie stonden. En al deze partijen stonden op dat mo
ment zeer positief weer op net standpunt: Hier en niet
ergens anders. (De heer Spiekhout: Niet voor altijd.)
Nee, het ging om het vraagstuk van het verplaatsen
van het bodecentrum, omdat het Oldehoofsterkerkhof
ontruimd moest worden. Men was voor de vraag ge
steld, waar dit bodecentrum naar toe geplaatst moest
worden en toen is in eerste aanleg in de tweede com
missie in 1955, gesteld dat het naar de oude veemarkt
moest worden verplaatst. Het is naderhand in 1962
door de Kamer van Koophandel op eigen initiatief her
haald, nadat alle partijen gehoord waren, en unaniem
verklaard hadden op de oude veemarkt het bodencen
trum te wensen. Toen heeft de Kamer daarbij nog de
proeftijd van 10 a 15 jaar gesteld, zonder dat de par
tijen dit gevraagd hebben. Zowel de middenstand als
ook de andere organisaties die hierbij betrokken waren,
hadden zeer positief het idee: wij willen dat op de oude
veemarkt hebben. Nu kan men wel zeggen, dat de mid
denstand het vervoer wel uit de binnenstad wil ver
wijderen en dat zij hier niet zoveel behoefte aan heeft,
maar ik meen, dat als U vandaag de dag een hearing
onder de middenstand zou houden, dat zeer terdege in
dezelfde richting zou gaan, n.l. het bodestation zo dicht
mogelijk bij het centrum houden, in het belang van de
bereikbaarheid over en weer voor het verzenden en
ontvangen van goederen. Ik weet wel dat de heer
Taylor Parkins hier een andere mening over heeft,
maar dat is dan een mening die beslist in tegenspraak
is met hetgeen de meerderheid van de middenstand ge
steld heeft en nog stelt. Dat wil ik wel terdege hier
stellen, anders zou men de indruk kunnen wekken van
een zeker dualisme in de kringen van de middenstand
waar men zeer bewust het standpunt ingenomen heeft
van plaatsing op de oude veemarkt. Ik wil dit wel zeer
uitdrukkelijk stellen, want dit vraagstuk is niet zo dat
men er alle kanten mee uit kan; zo ligt het bepaald
niet. Dat is dus ook het geval in de kring van de ver
voerders. Ik ben er voor 100% van overtuigd, dat de
vervoerders in dit geval bepaald geen weifelende hou
ding aannemen, maar dat die zeer geconcentreerd op
het standpunt staan van plaatsing op de oude vee
markt. En wanneer we dit weten, dan geloof ik dat
we ons niet zonder meer daartegen verzetten moeten
en een andere plaats aanwijzen. Ik vind dit een zaak
die mij niet zo gemakkelijk ligt.
Het tweede element is dat van de financiën. De heer
Spiekhout zegt en ik kan hem daarin bijvallen, dat
dit hier voetstoots ter tafel wordt gebracht. Ik heb
daar van te voren mijn informaties over genomen. De
Rijksverkeersinspectie heeft daar ook gegevens over en
zou, indien gevraagd om inlichtingen zeer positief, veel
sterker in de richting wijzen van het voorstel van B.
en W. dan in die van het voorstel van de heer Spiek
hout. Dit is een dienst die hier dagelijks mee te maken
krijgt en de ontwikkeling volgt van dag tot dag. En
wanneer men vanuit deze kring een wel gefundeerd
oordeel krijgt waar alle aspecten van het vraagstuk,
ook de ontwikkeling van platteland en stad enz., de
centrumfunctie van Leeuwarden, in mee gaan tellen,
dan lijkt het mij toch ergens een sprong in het duister
wanneer men hier het voorstel van de heer Spiekhout
aanneemt zonder te weten wat voor kanten er alle
maal aan vast zitten. Weliswaar wilt U eerst het on
derzoek omtrent de andere mogelijkheden afwachten
en in zoverre stel ik het op prijs dat U zich niet vast
legt op een bepaald punt omdat U daar geen materiaal
voor heeft, maar daarom vind ik het onjuist om met
een maar één van deze alternatieven te kiezen en de
plaatsing op de oude veemarkt maar radicaal de pas
af te snijden, want omtrent andere oplossingen zijn
geen gegevens bekend en kunnen de consekwenties met
worden overzien. Dat vind ik het zwakke punt in het
betoog van de heer Spiekhout en daarom zou ik zeg
gen: laten we het voorstel van B. en W. accepteren.
Ik zal dat gerust voor een langere tijd dan tien a vijf
tien jaar aandurven, maar mocht men na drie of vijf
jaar zeggen, dit is toch een onhoudbare situatie, dan
is er nog geen man overboord. Die twee ton investering
in verhouding tot de twee miljoen investering wanneer
we de weg volgen die de heer Spiekhout wil gaan, is
dan toch uiteindelijk een zaak waar we overheen kun
nen stappen. Ik zie die ontwikkeling niet zo snel gaan,
dat er met drie of vijf jaar klaarheid komt, maar er
blijft immers altijd nog een mogelijkheid die we ach
ter de hand hebben. Wanneer we het voorstel van B.
en W. accepteren, dan leggen we ons niet bij voorbaat
vast op een termijn van 10, 15 of 20 jaar. Ik geloof
dat aan de ene kant de heer Spiekhout wel gelijk heeft,
dat de verzorgende functie wat afneemt in die zin dat
de mensen meer naar de stad gaan, maar aan de an
dere kant heeft ook met dit vraagstuk te maken, dat
er tal van ambachtsbedrijven en middenstandsbedrijven
op het platteland zijn, die tengevolge van de plaats
vindende schaalvergroting in bepaalde plaatsen hun
functie niet meer kunnen uitoefenen en leiden tot een
kleiner aantal bedrijven met kwalitatief betere verzor
gingsmogelijkheden. Maar de behoeften aan die func
tieverlening blijven er op het platteland wel en die
behoeften zijn lang niet uitsluitend afkomstig van men
sen die zelf wel naar de stad kunnen gaan, die zijn
ook afkomstig van een groot gedeelte van het publiek
van het platteland, dat daarbij de bemiddelende functie
nodig heeft van die bodediensten, die dit vandaag de
dag vervullen. (De heer Van der Veen: Er is ook tele
foon op het platteland) Ieder heeft geen telefoon op
het platteland. En in dit opzicht is het dus zo, dat
deze functie van de bodediensten voorshands nog niet
gemist kan worden. En als de heer Pols zegt de in
druk te hebben dat dit eerder toe dan afneemt, dan
zeg ik dat kon best eens zo zijn, terwijl toch de ont
wikkeling van het platteland en het aantal midden
standsbedrijven op het platteland sterk afneemt, daar
heeft de heer Spiekhout weer gelijk aan, maar dat wil
niet zeggen dat daarom ieder die zijn behoefte op het
platteland met betrekking tot duurzame verbruiksgoe-
deren of wat dan maar, ten plattelande niet langer
kan realiseren, zelf dan naar de stad gaat. Dan komt
juist de behoefte van de bodediensten wel terdege om
de hoek en ik heb de indruk dat wij voorzichtig moe
ten zijn om op deze gronden hier zodanig in te grij
pen. Deze functie is nog aanwezig, zal nog gedurende
tal van jaren aanwezig blijven en ik zou zeggen, laten
we dan, terwijl we het de eerste tien jaar rustig kun
nen bekijken, deze zaak, zoals die door het College is
voorgesteld, accepteren. Ik geloof dat wij daarmee èn
Leeuwarden, èn het platteland, èn alle partijen, die
hierbij betrokken zijn, die er rechtstreeks mee te ma
ken hebben, een grote dienst bewijzen.
De heer Van der Veen: Ik dacht dat er niet veel be
zwaar tegen bestaat, wanneer een tijdelijke oplossing
in de geest van het voorstel van B. en W. zou worden
aangenomen. Maar ik moet tot mijn spijt zeggen, dat
wat ik van de kant van het College gehoord heb, hoe
wel daar dus min of meer platonisch voor mijn ge
voel adhesie betuigd is aan de idee van tijdelijkheid,
dat de argumentatie die gebruikt is in strijd is met de
tijdelijkheid. Wanneer de heer K. J. de Jong spreekt
van net tijdelijk karakter, maar als voornaamste ar
gumenten gebruikt ten eerste de plaats van de mid
denstand en ten tweede de functionele kant van de
zaak, dan zijn dat argumenten die pleiten tegen tijde-
njKheid. Nu dacht ik dat wij het over die tijdelijkheid
eens moesten zijn en ik dacht ook, dat wij de overtui
ging moesten hebben dat op redelijke termijn een andere
oplossing door het College aan ons gepresenteerd zou
worden. Ik ben het voor een groot deel eens met de
heer Spiekhout. Er is een commissie geweest, die in
1955 begonnen is de zaak te bekijken tot 1958, dat is
allemaal oud nieuws. Wanneer in 1962 de Kamer van
Koophandel zich daarover uitlaat, dan is dat naar mijn
gevoel aarzelend en met een bepaald andere tendens,
dat lees ik ook uit de nota die we nu gekregen heb
ben. Op 1 oktober 1962 gaf de Kamer een nader uit
voerig rapport en sprak daarin als haar mening uit,
dat voor de eerste tien of vijftien jaar het bodeterrein
verplaatst kan worden naar de oude veemarkt, mits
de aansluiting van dit terrein aan de rondweg en de
overige werken gereed zijn ten tijde van de ingebruik
stelling en dat de investeringen om dit terrein voor dit
doel gereed te maken, beperkt zullen blijken te zijn in
verband met het vooralsnog tijdelijke karakter. Daar
naast geeft de Kamer in overweging om bij de verdere
ontwikkeling van de stadsplannen een terrein aan of
bij de rondweg voor de overgangsperiode re reserveren.
Ik lees daar toch eigenlijk niet anders in dan dat de
Kamer van Koophandel natuurlijk het nog na-ebben
van het ingenomen standpunt meevoelt, maar dat hij
zegt, wij moeten naar die rondweg toe. En dat ligt
ook voor de hand. De oude veemarkt is verplaatst, die
moest daar weg omdat zij moeilijk bereikbaar was
voor het verkeer; dat was een verkeersvraagstuk. Het
bodeterrein bij de Oldehove moet er ook weg, in de
eerste plaats omdat het daar uit verkeersoogpunt
slecht bereikbaar is. En nu meen ik dat de enige plaats
die goed bereikbaar is, ergens aan de rondweg is. Nu
worden twee argumenten gebruikt, die naar mijn me
ning in dit debat niet gebruikt behoren te worden. Dat
is het argument van wethouder Pols, die zegt dat dege
nen die zich verzetten tegen het ingebruiknemen van de
oude veemarkt, geen oog hebben voor de belangrijk
heid van de bodediensten. En het andere argument dat
is gebruikt door de heer K. J. de Jong, die zegt: de
genen die het met mij niet eens zijn, hebben geen be
hoorlijk oog voor de belangen van de middenstand. Dat
zijn twee argumenten, die hier volkomen niet in het
geding behoren te zijn. U mag er van uitgaan, dat de
genen die er anders over denken, ook voor de midden
stand en ook voor de bodediensten, voor het vervoer
op zichzelf, de nodige belangstelling hebben. Zij heb
ben alleen een ander oordeel over wat het belang van
deze meebrengt. Wanneer ons als alternatief geboden
wordt het Zwetteterrein, dan zeggen we neen, dat is
te ver weg. Een terrein bij de rondweg is goed. He wil
het argument dat wij dus onvoldoende oog zouden heb
ben voor de bodediensten terugkaatsen naar de Wet
houder. Als het College ervan overtuigd was dat dit
vervoer zo'n belangrijke tak van bedrijf was, dan had
het op de weg van het College gelegen daar tijdig aan
te denken en tijdig een terrein aan de rondweg te re
serveren. Ik heb nu gehoord van de Wethouder Van
der Schaaf, dat het financieel niet te bestuiveren is.
Wanneer wij een terrein ergens anders gaan maken,
dan moet dat 2,2 h.a. groot zijn. Waarom dat zoveel
groter moet zijn dan het eerste terrein dat nu in ge
bruik is, begrijp ik niet. Ik neem aan dat het terrein
bij de Oldehove niet veel meer dan een halve hectare
zal zijn. En als je er dan bovendien van uitgaat dat
het aantal diensten vermindert, dan kan ik die 2,2 h.a.
niet rijmen. Het terrein dat nu op de oude veemarkt
gebruikt zou moeten worden, zal toch niet zo erg veel
groter zijn dan 2,2 h.a. Daar gaat nog een reep af voor
de Lange Marktstraat. Ik begrijp deze oppervlakte niet
en ik ben het met de heer Spiekhout eens, dat het
zaken zijn die we tijdig hadden moeten horen en niet
hier plotseling.
Nu wil ik op een paar argumenten nog ingaan. Het
aantal bodediensten krimpt in, zegt men, akkoord, ik
ben ervan overtuigd dat dat inkrimpt en die concen
tratie zal nog wel een poosje verder gaan. Maar ik weet
niet of het vervoer afneemt en ik zie nog niet in dat
wanneer drie vervoerders de koppen bij eikaar steken
en in combinatie gaan rijden dit betekent dat ze nu
met z'n drieën voortaan met één wagen rijden. Ik
neem aan dat een grotere vervoersondernemer ev. met
meer auto's gaat rijden. Ik ben nu niet zozeer geïnte
resseerd in het aantal bodediensten als wel in het aan
tal auto's en de afmetingen daarvan die daar komen.
Het inkrimpen op zichzelf zegt weinig. Wanneer er
een terrein aan de rondweg beschikbaar was, en wan
neer het College gedaan had wat ze dus met het oog
op het beiang van deze tak van bedrijf had moeten
aoen, dan zouden we geen enkele moeilijkheid hebben.
Ik ben ervan overtuigd dat de vervoerders met alle
genoegen een terrein naast de nieuwe veemarkt of een
vergelijkbaar terrein aan de rondweg zouden nemen.
Dan hadden ze geen behoefte aan dit terrein hoe aan
trekkelijk dit terrein vroeger ook gelegen heeft. Men
kan op het ogenblik als men eenmaal op de rondweg
is, de volledige stad in korte tijd bereiken van alle kan
ten. Dat kan men nergens zo goed als vanaf de rond
weg. Het is ook een vergissing te denken dat alle la
dingaanbod uit de binnenstad komt en dan liefst nog
van binnen de stadsgrachten. Hoe groter de stad wordt,
hoe meer ladingaanbod ook uit andere delen van de
stad komt. Het is dwaasheid om te denken dat alleen
de winkels in de binnenstad transport aanbieden en
dat nergens anders transport vandaan komt. Ais zo'n
terrein aan de rondweg ligt, dan kan iedereen dat ge
makkelijk bereiken. Het is bepaald niet waar dat het
rondbrengen met een bakfiets of met een fiets met
laadruimte voorop goedkoper is dan het rondbrengen
of ophalen via een ophaal- en besteldienst. Er zijn in
tegendeel bedrijven die niet meer een fietsjongen of
een bakfietsjongen kunnen bekostigen en die veel voor
deliger kunnen werken met een bestaande afhaal- en
besteldienst. Ik wil ook nog bezwaar maken tegen de
opmerkingen van de heer Pols met betrekking tot lan
ger parkeren in de binnenstad. Ik kan mij wel voor
stellen dat wanneer het parkeren problemen schept,
het de eenvoudigste oplossing is om te zeggen, die
auto's behoren er niet te zijn. Ongeacht waar men
kijkt, of dat in de binnenstad is of in de buitenwijken,
ook de nieuwste buitenwijken, dan blijkt dat er te wei
nig ruimte is voor alle auto's. Men vindt ze overal
geparkeerd waar ze niet zouden moeten zijn. En nu
is het dus ook zo, dat wij eigenlijk de Overheid speciaal
nodig hebben voor die dingen, waar we zelf particu
lier bijzonder slecht voor kunnen zorgen. Wij kunnen
privé slecht wegen aanleggen; dat gaat moeilijk, het
gaat beter als we dat met elkaar doen; daar heb je
een Overheid voor. Zou het nu niet zo zijn, dat de Over
heid een taak heeft voor het zoeken van een plaats
voor al die auto's, die er zijn en die er nu eenmaal ko
men en die de eigenaar of de gebruiker ergens op een
goed moment neer wil zetten, ongeacht of dat nou leuk
is of niet. De voorzitter zei zopas: wijst U een alter
natief aan. Waar kan men regelmatig behoorlijk par
keren, waar zijn garages waar dat kan? Die zijn er
niet. Er is veel te weinig rekening mee gehouden. Ik
wil daar op zichzelf geen verwijt van maken maar
men moet niet, wanneer wij onvoldoende oog gehad
hebben voor de noodzaak om voldoende ruimte te
scheppen, proberen om dat af te wentelen met te zeg
gen: dan moesten die dingen er maar niet zijn. Ze
moesten er dan eigenlijk helemaal maar niet zijn; als
er geen auto's waren dan hadden we geen problemen,
dat is het andere uiterste natuurlijk. Ik vind ook met
de heer Spiekhout, dat het niet ligt op de weg van de
Raad om te zeggen: er is een alternatief. Er zijn ons
twee mogelijkheden voorgehouden door het College.
Deze van het oude veemarktterrein, waarvan het Col
lege weet, dat de Raad daar helemaal niet zo unaniem
enthousiast tegenover staat. Daar is een andere mo
gelijkheid geweest, achteraf ergens op het industrieter
rein, die voor de vervoerders bijzonder onaantrekkelijk
is, uit alle mogelijke oogpunten. U weet ook dat van
onze kant er eerder gesproken is over de mogelijkheid
om een terrein te vinden aan de rondweg. Het lijkt mij
sterk dat wij nu niet meer in staat zouden zijn om
desnoods alle uitbreidingsplannen, die er met betrek
king tot de rondweg zijn, over de kop te gooien om
alsnog een terrein te vinden aan de rondweg. Nu heb
ik, dat wil ik nogmaals zeggen, er geen bezwaar tegen