7
Technische Dienst moet ik zeggen, want in het College
is daarover nog niet een beslissing gevallen, dat wan
neer wij een installatie hebben die zijn capaciteit heeft
bereikt bij 176.000 inwoner-equivalenten en het zou no
dig zijn dat er dan vergroting van de capaciteit moet
komen omdat de stad nog weer veel groter is gewor
den, dan zal men moeten overgaan tot de bouw van
een tweede inrichting, dan wel tot het bouwen van een
persleiding ev. naar de Noordzee, nadat dat punt zal
zijn opgehelderd. In deze richting gaan de gedachten
van de technische diensten. Men moet natuurlijk, dat
zal de heer Heidinga ook wel duidelijk zijn, op een
goede dag de capaciteit van zo'n inrichting bepalen.
Men kan niet eindeloos wachten met speculeren. Men
moet op een zeker ogenblik de capaciteit bepalen en
dat is hier gebeurd met een ruimte voor een voldoend
aantal jaren geloof ik om voort te kunnen. De ge
dachte om in overleg met de Provincie en ev. andere
gemeenten de mogelijkheid te onderzoeken van een
persleiding is inderdaad interessant omdat hierbij ook
in de overweging moet worden betrokken het feit dat
de aardgasvondsten in Friesland in de toekomst van
groot belang kunnen worden. Wanneer zich op basis
van het aardgas hier n.l. chemische industrieën zouden
ontwikkelen, dan krijgen wij grote behoefte aan water
verbruik in enorme hoeveelheden en daarvoor zou dan
wel eens juist een persleiding naar de Noordzee de op
lossing kunnen zijn, omdat die dan ook meteen een
zodanige hoeveelheid aanvoert, dat het verantwoord is
om daar nieuwe capaciteit voor te bouwen. Dat zijn
allemaal dingen die wel in overweging kunnen komen,
maar zoals ik zeg, deze zullen geen remmende invloed
kunnen uitoefenen op de totstandkoming van dit grote
werk. De heer Heidinga heeft tenslotte gezegd, eigen
lijk willen we wel eens een totaalbeeld hebben van de
kosten van dit hele werk, want met de aanvaarding van
dit plan van twaalf of dertien miljoen zijn we er niet.
Er moeten dan inderdaad nog een aantal stamriolen
worden aangelegd, dat zijn de riolen die de leden van
de Raad als gestippelde lijnen op dit kaartje hebben
kunnen zien. De dienst Openbare Werken heeft mij
medegedeeld dat voor de aanleg van de gestippelde
stukken stamriool nog nodig is een bedrag van rond
6% miljoen gulden inclusief dan alle pompstations etc.
We komen dan dus met de dertien miljoen die we heb
ben voor dit project en de 6% miljoen die nodig zijn
om dit project ook te voorzien van zijn grondstoffen
op een totaal van 20 miljoen. Dan kan het geheel
draaien, alles op het prijspeil uiteraard van vandaag
de dag. Dat is het globaal wat hier in eerste instantie
voor nodig is, zodat, zal dit alles slagen, de Raad er wel
op moet rekenen dat nog in verschillende fasen voor
stellen voor het aanleggen van stamriolen zullen wor
den voorgelegd. Op verdere afstand is dan nog eens
een bedrag te noemen voor reconstructie van de be
staande riolen omdat die riolen verouderen, te klein
worden etc. en daarvoor zijn dan de bedragen genoemd
die ook in het Raadsstuk zijn vermeld.
De heer Kamstra heeft nog iets gevraagd over de
capaciteit. Ik geloof dat ik dat ook wel heb beant
woord, de lozing op de Potmarge ook. Wij zijn van
mening dat lozing op de Potmarge vooralsnog maar
moet worden geprobeerd en zou dat blijken vast te
lopen of niet goed te functioneren, dan kan altijd nog
a raison van een half miljoen dat riool naar het Van
Harinxmakanaal worden aangelegd. Kan dat worden
vermeden, dan is dat uiteraard beter.
De heer Van Balen Walter heb ik al beantwoord en
ik heb hoop ik de vrees kunnen wegnemen, dat het
verzoek aan Den Haag, dat nog aanhangig is, de zaak
nog zou kunnen vertragen. Ik behoef daar verder niets
aan toe te voegen.
De hear Santema hat noch frege: Hoe komt it nou
mei de grêften yn 'e binnenstêd? It is yndied sa, dat
by de opset, sa't dy op it heden is, de binnenstêd, it
stik dus binnen de grêften, noch net yn de folsleine
suvering opnommen is. Mar ik moat de hear Santema
noch efkes der op wize, dat it tapassen en ütfieren
fan dit wurk wol as gefolch hawwe sil, dat de ynhald
fan de grêften stikken en stikken better wurdt. It is
nou op 't heden sa, dat praktysk alle rioelwetter fan 'e
stêd yn it iepenbiere wetter komt, mar hwannear't
dat strak foar trijefearn of mear net mear it gefal is,
dan wurdt it wetter fan de grêften en fan it iepen
biere wetter yn'e stêd stikken en stikken better. Dat
wurdt miskien wol sa goed, dat troch dizze ynstal-
laesje it wetter fan de binnenstêd troch de selsreinig-
jende wurking opfongen wurde kin. It feit leit der
dus, dat de binnenstêd net fuort op de suveringsyn-
stallaesje oansletten wurde sil, mar dêr folget net üt,
dat de grêften smoarch bliuwe sille. De grêften sille
dus wer goed wetter krije, foar safier dat mooglik is,
en de ynfloed fan de suveringsynstallaesje strekt him
dêr like goed oer üt.
Nadat tenslotte de heer Klijnstra zijn verheugenis
heeft uitgesproken en nog een vraagteken heeft gezet
bij het tempo van de uitvoering, hij twijfelde er enigs
zins aan, meen ik toch wel dat ik de sprekers heb
beantwoord en ik zou dan graag zien, dat U, mijnheer
de Voorzitter de gelegenheid geeft aan de heer Wet
houder van Financiën om over het financiële aspect
nog wat te zeggen.
De heer Tieksfra (weth.): De Wethouder van Open
bare Werken heeft zo even gezegd dat ik van mijn
kant enkele opmerkingen zou maken over de finan
ciële aspecten. Het is zo dat men met betrekking tot
financiële aspecten toch wel zo concreet mogelijk moet
zijn en dat men dat pas kan zijn wanneer men de as
pecten ook in zijn geheel kent en kan beoordelen. Maar
afgezien van het feit, dat men eigenlijk zou moeten
kunnen redeneren vanuit vaststaande lasten, attendeer
ik er op dat ter bepaling van de vraag hoe groot het
aandeel zal zijn dat ten laste van de Gemeente blijft
als de exploitatie van de rioolwaterzuiveringsinstallatie
op volle capaciteit draait, er ook een zeer aanmerke
lijk variabel deel in die kosten zit. Dat variabel deel
zal de neiging wel hebben om groter te worden in-
plaats van kleiner. Dat betekent dus dat het constante
deel van de kosten niet anders kan zijn dan de ten
laste van de gemeente blijvende kapitaalslasten van
de ongesubsidieerde stichtingskosten. Er is in de nota
op pag. 4 een bedrag genoemd. Ik twijfel er niet aan
of de raadsleden hebben dus dat bedrag gelezen. Het
geeft niet meer dan een voorzichtige indicatie in welke
richting zich de kosten zouden kunnen bewegen.
Ik wil er op wijzen, dat men kan zeggen dat in ieder
geval toch wel ongeveer gerekend zal mogen worden
op die 25% van de stichtingskosten; dat laat nog 75%
ongedekt. Wij weten dus bepaald niet of en wanneer
de Minister van Economische Zaken bereid zal zijn en
tot welke hoogte, uit de infrastructuurpot in deze
rioolwaterzuiveringsinstallatie te steken. Wij weten
ook nog in genen dele of en wanneer de Minister van
Binnenlandse Zaken met een ontwerp komt terzake
van de verfijningsuitkeringen voor de aanleg en het
hebben van rioleringen. Nog minder weten we of deze
vaststelling van de verfijningsuitkeringen mogelijker
wijs ook een ongunstige invloed op de andere uitke
ringen uit het Gemeentefonds zou kunnen uitoefenen.
Zolang vaststelling van verfijningsuitkeringen in we
zen niet meer betekent dan opdelen van hetzelfde be
drag; op een andere wijze, welnu dan staat vast dat
hetzij ten koste van de gemeente Staveren, hetzij ten
koste van de gemeente Amsterdam, mogelijk de ge
meente Leeuwarden voor riolering een verfijningsuit
kering zou kunnen krijgen. Maar het zou ook kunnen
zijn dat het gaat ten koste van uitkeringen der ge
meente Leeuwarden zelf. Ik dacht dus dat dat woord
„thans onmogelijk" zeer terecht hierin opgenomen is.
Het enige wat ik zou kunnen zeggen is, dat wij bin
nen het kader van de methodiek zoals die op het
ogenblik gehanteerd is, n.l. het voortdurend d.w.z. elk
jaar in de primitieve begroting brengen van een stel
post voor kapitaalslasten van een bepaald investerings
volume, moeten trachten voor een reeks van jaren dit
binnen een sluitende begroting op te vangen, hopenlijk
synchroon aan de subsidietoezeggingen voor de inves
teringssubsidies, waarop wij toch ook wel hopen te mo
gen rekenen. Ik wil dan tenslotte nog zeggen dat zeer
wel bewust in de vijfde alinea, op dezelfde pagina 4,
is opgenomen de mededeling dat bij het doen van een
voorstel tot belastingheffing mogelijk rekening zal
kunnen worden gehouden met het resultaat dat de be
handeling door de Staten Generaal van het wetsont
werp tot wijziging van het gemeentelijk belastingge
bied zal opleveren. Deze opmerking slaat niet op nood
voorziening in eigen belastinggebied. Deze opmerking
slaat op de definitieve voorziening in eigen belasting
gebied. En ik neem aan dat de raadsleden de publika-
ties omtrent dit vraagstuk ook hebben gevolgd en dan
zullen zij dus weten dat althans het kabinet of de Mi
nister van Binnenlandse Zaken of de Minister van Fi
nanciën misschien ook alleen maar voor hun tweeën
denken in de richting van een zakelijke belasting op
het onroerend goed ter vervanging van de bestaande
gemeentelijke heffingen op dezelfde goederen waarin
dus opnieuw weer het vraagstuk van straatbelasting
en rioolbelasting aan de orde komt. Ik bedoel alleen
maar in deze enkele opmerkingen de onzekerheden te
illustreren waarmee we nu eenmaal moeten werken. Ik
hoop dat de heer Heidinga begrip heeft voor deze on
zekerheden; ik wil hem, en ik geloof dat de Raad daar
recht op heeft, wel/ graag toezeggen dat, zo snel er
t.a.v. het complex van onzekerheden grotere zekerheid
bestaat, wij stelling bereid zijn om zijn verzoek om dit in
een afzonderlijke nota nog eens aan de Raad over te
leggen in overweging te nemen en daar zo mogelijk op
korte termijn dan aan te voldoen.
De Voorzitter: Hiermee is tegelijkertijd een beslis
sing genomen op het adres van de heer Dusselaar en
dat zal dan niet anders kunnen zijn, dan dat het adres
voor kennisgeving is aangenomen.
De Raad gaat hiermede akkoord en besluit voorts
z.h.st. overeenkomstig het voorstel van B. en W.
Punt 15 (bijlage no. 167).
De Voorzitter: Alvorens bij dit punt te vragen of
iemand van U het woord verlangt, zou ik graag voor
lezing willen doen van een telegram, dat t.a.v. dit punt
vandaag is ingekomen. De inhoud van het telegram
luidt als volgt:
Met verontrusting kennis genomen van voornemen om
op oostzijde Oude Veemarkt langs Sophialaan hoog kan
toorgebouw te bouwen stop Verzoeken Uw Raad drin
gend om zich uit te spreken voor openhouding van dit
terrein met het oog op steeds toenemende behoefte par
keergelegenheid en althans voorlopig af te zien van
enige bebouwing, laat staan hoge bebouwing aan So
phialaan. Kamer van Koophandel Friesland, De Boer
Voorzitter, Olthof secretaris.
Dit ingekomen stuk kan dus deel uitmaken van de
beraadslagingen.
De heer SpiekhoutIk ben blij dat we hier van
avond dit punt betreffende de plaats van het bode
terrein kunnen afhandelen, nadat we er in twee be
grotingsvergaderingen al over gesproken hebben en
beide keren bijna tot een uitspraak waren gekomen
met een motie die dan toch weer voorlopig terzijde
gelegd is. Ik geloof dat die laatste motie formeel nog
aan de orde is en alleen maar uitgesteld is tot deze
vergadering. U hebt toen beloofd, dat er in het eerste
kwartaal van 1964 een nota over deze zaak zou komen
en die hebben we nu. Dus ik ben blij dat we nu tot
een uitspraak kunnen komen. We hebben een Raads-
brief gekregen met diverse argumenten van het Col
lege, we hebben een rapport ter inzage gekregen, we
hebben brieven van organisaties gekregen die hierbij
betrokken zijn, we hebben van verschillende kanten dus
voorlichting gekregen. Gisteravond in een hoofdartikel
van de Leeuwarder Courant is ook nog eens het stand
punt uiteengezet; ik moet zeggen daar stond overigens
niet zoveel nieuws in. Zelfs de minder vleiende uit
lating over de Raad was voor ons geen nieuws; we
weten nu eenmaal hoe of het staat met de mening
over de Raad bij de journalisten bij die krant; het
verwondert ons dus niet erg. Het blijft natuurlijk wel
pijnlijk dat ons vaak gevraagd wordt in Leeuwarden,
in de Provincie, wat is er toch met die Leeuwarder
Courant, wat heeft die toch tegen het Gemeentebe
stuur? Dan moeten we het antwoord schuldig blijven
want wij weten het niet. Je zou er naar kunnen gis
sen, je zou er naar kunnen gaan raden, maar dat lijkt
me toch gevaarlijk, want dan zou je op een peil ko
men van insinuaties en van halve waarheden waar ik
toch beslist niet terecht wil komen. Maar terzake. Het
gaat nu om de stukken die het College ons heeft voor
gelegd. Wij hebben er dus al een paar keer eerder
over gesproken en ik moet U zeggen, dat ik niet de
indruk gekregen heb dat we nu met deze rapporten en
met deze Raadsbrief veel nieuwe argumenten, ondanks
dus het uitstel, naar voren gebracht gekregen hebben.
Er is voldaan aan een enkel verzoek uit de Raad om
ook eens naar andere terreinen om te zien. Die wor
den dan ook besproken en ik kom daar straks op te
rug. Maar het uiteindelijke argument voor overbren
ging naar de Oude Veemarkt, waartoe de Raadsbrief
tenslotte concludeert, is hetzelfde gebleven. In de
brief worden een aantal hypothesen gesteld, maar m.i.
is er onvoldoende een poging gedaan om het te kwan
tificeren en in een strak betoog de noodzaak aan te
tonen, de noodzaak van deze beslissing en geen andere.
Er is geen vergelijking van kosten gemaakt voor de
verschillende oplossingen, n.l. de oplossing Oude Vee
markt of het Zwetteterrein. Daar is gezegd op een
gegeven moment: „dit aspect lijkt ons op het ogenblik
niet aan de orde". Nu dat begrijp ik niet helemaal,
het is wel zeker aan de orde. Het is ongetwijfeld het
punt dat bij het nemen van een beslissing een rol speelt
en dat had ik dus graag in cijfers enigszins voor me
gehad. Ik had graag een nadere prognose gehad van
het verloop van het aantal bodediensten. We hebben
daar wel iets over gekregen, n.l. hoe het de afgelopen
jaren geweest is; we hebben ook iets gekregen over
een andere plaats, maar hoe ziet men heeft men
daar geen informatie over kunnen krijgen -hoe snel
dat in Leeuwarden nu verder zal verlopen. Ik had
graag een berekening gezien, hoe groot dat bodeter
rein nu moet zijn. Het College komt tot de conclusie:
het moet daar weg, het moet op de Oude Veemarkt.
Maar wie zegt mij, dat het terrein dat daarvoor wordt
uitgezocht, nu van de juiste grootte is? Had men niet
op een zekere berekening kunnen komen van zoveel
is er gemiddeld nodig voor één bodedienst en langs die
weg tot een schatting van het totaal? Als men dan
ook nog een schatting maakt over het aantal bode
diensten dat er over een paar jaar zal zijn, dan kan
men geloof ik iets beter een beslissing nemen.
De omvang van de loods is precies zo'n zaak; wij
hebben gezien dat daar behoefte aan bleek te bestaan
omdat die loods uitgebreid is de afgelopen jaren. Ik
heb ook wel gehoord dat als de bodedienstmensen zelf
op het ogenblik deze vraag voorgelegd zouden krijgen,
het wel kon zijn dat ze er helemaal niet zo voor waren.
Ik heb ook gehoord dat die uitbreiding voornamelijk
een gevolg is geweest van het feit dat één grote zaak
deze hoofdzakelijk gebruikte, als het ware als een cen
trale opslagplaats voor de provincie. Daarover hadden
we geloof ik ook iets meer moeten weten. Ik had
graag een nadere analyse gehad van de frequentie van
het komen en gaan van de bodewagens, de auto's dan,
op het terrein, de verschillende tijden waarop ze ko
men. Ook daarover weten we niets en dit wordt be
langrijk als we straks eventueel gaan spreken over de
mogelijkheden van andere plaatsen, n.l. de nieuwe vee
markt. Inlichtingen over de hoeveelheid, het aantal,
het percentage van de goederen die gebracht worden
hebben we ook niet; behalve dan in een brief van de
Bond van Verladers, als ik het goed heb. Er wordt
over één week een aantal cijfers gegeven; dat was een
week eind november als ik het goed heb, vlak voor
Sint Nicolaas. Nu staat er wel bij: er wordt zoveel
gebracht, maar ik had graag willen weten door wie
is dat gebracht; is dat door de middenstanders zelf ge
bracht, of wordt dat daar gebracht door de ophaal
diensten die we hier in de stad hebben.
Dat maakt voor één van de overwegingen straks
een groot verschil, want dat zou betekenen dat de
verkeersdichtheid, die in één van de brieven ook ge
noemd wordt als gevolg van het moeten ophalen, hele
maal niet plaats vindt. Kortom het advies om het
bodeterrein voorlopig op de Oude Veemarkt te bren
gen, lijkt mij nog niet voldoende beargumenteerd met
de stukken die we tot nu toe hebben. Ook niet na de
brieven van enkele organisaties van betrokkenen bij
dit bodeterrein. Die zien natuurlijk wel het eigenbe
lang van hun groep en terecht komen ze daar ook voor
op en de Raad zal dat natuurlijk in rekening moeten
brengen, maar die zal daarnaast ook andere belangen
daartegen moeten afwegen. Die zal è,lle factoren daar
tegen moeten meetellen en dan tot een beslissing ko
men. Dan komen wij als fraktie in grote meerderheid