16
17
terrein helemaal nog niet zo gemakkelijk ligt. Ik meen
de dat de heer Taylor Parkins inlichtingen had en ik
zou er heel graag wat meer van willen weten of dit
gemakkelijk in te passen is. De aanvoer van het vee
begint 's avonds om elf uur, dit gaat de hele nacht
door en de eerste afvoeren van het slachtvee dat op
vrijdag 's morgens nog geslacht moet worden, begint
al vroeg. Het eerste slachtvee hier uit Leeuwarden,
dat heb ik zelf meegemaakt in Hilversum, is 's mor
gens om half elf al in Hilversum, maar als de markt
wat traag is, en dat heb je heus niet in de hand, dan
wordt het later. De veemarkt is uiteindelijk een markt
voor het verhandelen van vee die men niet in de een
of andere situatie moet dwingen door te zeggen: Nu
ben ik dat terrein voor wat anders nodig; dat kan niet,
als de veehandel zich op een gegeven moment traag
ontwikkelt, dan gaan de laatste wagens pas na twee
uur van de markt af. De heer Van der Schaaf heeft
gewezen op de smerige boel daar; ik geef hem dat
graag toe, maar de aanvoer begint 's avonds reeds en
de veewagens komen meerdere keren en rijden de hele
nacht door. Er zijn combinaties bij die bijna een
ton kosten, die kan men daar de hele dag niet laten
staan, deze rijden dus af en aan en men heeft dan ook
de hele dag, tot 's middags 2 uur, op het veemarkt
terrein aan- en afvoer. Nu het goederenvervoer. Men
kan stellen, de bode is er 's morgens om half elf, maar
de aanvoer naar het bodecentrum, waar ook de lange.
afstandvervoerder komt om zijn goederen af te geven, die
door deze bodediensten weer worden gedistribueerd in de
provincie, die begint 's morgens al vroeg zoals de lange
lijndiensten van b.v. Groningen naar Holland; die kun
nen hier 's morgens al heel vroeg in Leeuwarden zijn
om hun overslag in het bodecentrum te brengen. Ik
wil U absoluut met klem waarschuwen, dat dit zich
niet verdraagt met de veehandel. Dus ik moet met klem
afraden om dit te combineren met het bestaande vee
marktterrein; dit is niet mogelijk. Wat de heer De Jong
betreft, diens betoog wil ik ook wel graag onderschrij
ven. Nog eens met klem, laat men niet te licht denken
over het belang van deze diensten voor onze stad. Laat
men daarnaast bedenken, dat het alleen gaat om een
tijdelijke maatregel voor drie, vier of vijf jaar. Want
dit probleem is nog lang niet opgelost. Een stad als
Groningen stuurt mensen naar Amerika en naar Zwe
den om dit probleem te betuderen; ik geloof dat men
daar nu al op een bedrag van een 80.000 gulden zit
alleen voor studie; men wil daar een bodecentrum
creëren dat helemaal automatisch is, waar uit de goe
derenloods de goederen automatisch naar de wagens
gaan via een lopende band; men wil daar grote in
vesteringen doen. Als wij er op letten dat Groningen
in meerdere mate een zwaartepunt vormt waarop de
Ommelanden en ook Drente op geconcentreerd is, laten
wij dan toch werkelijk niet uit het oog verliezen dat
andere steden uit Friesland hier ook een rol spelen. Er
hoeft maar heel weinig te gebeuren of een zekere tak
van dienst trekt een andere kant uit en dat zou ik heel
erg jammer vinden. Mijn laatste antwoord op de vraag
van de heer Spiekhout of dat bodewerk nog wel zo
belangrijk is, luidt dat dit eerder groeiende is dan
dat het afneemt, want het ambacht op het platteland
of in de dorpen krimpt steeds meer in. Neem de Friese
dorpen van 25 jaar geleden en zie nu wat daar nog is
aan winkels op het gebied van gebruiksgoederen over
een lange tijd. De smid die vroeger kachels etaleerde
is er niet meer en een ambachtsman kan het zo lang
zamerhand op deze dorpen niet meer uithouden en ik
geef U dan ook de raad: Ga eens naai- een opticiën in
Leeuwarden en vraag eens wat voor verbindingen die
heeft, speciaal wat reparatie betreft, met het platte
land. Het betreft hier nog in zekere zin de ouderwetse
bode en persoonlijk heb ik het idee, ik kan het na
tuurlijk zo niet bewijzen, dat het contact met het platte
land door de bode, die boodschappen doet in de stad,
de laatste jaren eerder groeiende is dan dat het af
neemt.
De heer Tiekstra (weth.): Na al hetgeen de heer
Van der Schaaf heeft gezegd, heb ik er alleen behoefte
aan, ter vermijding van een misverstand, om mede te
delen dat, wat mijn positie betreft, ik mij mijn beslis
sing volledig heb voorbehouden en dus in alle vrijheid,
als het op stemming zou aankomen, mijn stem zal uit
brengen.
De heer SpiekhoutHet zal geen ver wondering wek
ken dat ik nog op een enkei punt dat hier naar voren
gebracht is in wil gaan. Het gaat om allerlei argumen
ten pro en contra en ik geloof dat we die op een ge
geven moment moeten wegen en dat het goed is daar
met eikaar ook over te discussiëren. Ik heb dus uiter
aard het meest behoefte om in te gaan op die argu
menten, die op mijn aanvankelijk standpunt sloegen
en dan kom ik dus allereerst bij de heer De Jong, die
een tegengesteld standpunt inneemt. Ik heb het gevoel
dat hij zeifs de tijdelijaheid nauwelijks nodig acht en
net geen ramp zou vinden dat het bodeterrein op de
oude veemarkt blijvend zou komen, tien, vijftien jaar,
of, wat mij betreft langer, heeft hij gezegd. Een van
de argumenten van hem was over emtele andere
heb ik in eerste instantie ook al gesproken „men
neeft een vervoerscentrum oaar, het station en Van
Gend en Loos". Dat is zo, dat station is daar, maar is
het noodzaak, moet dat vervoer daar heengebracht?
Van Gend en Loos sluit daar automatisch bij aan. Nu
kan men van die nood wel een deugd gaan maken en
zeggen dus moeten we nog meer van dat goederen
vervoer daar concentreren, maar dat gaat nu net iets
te ver. Ik zou me best kunnen voorstellen dat men het
andere standpunt ging verdedigen en zeggen we moes
ten toch eigenlijk dat alles weg hebben uit het cen
trum, maar dat kan nu eenmaal niet, het is een nood
zaak gezien de situering van het station en zo. Maar
ga daar alsjeblieft toch niet meer bij brengen.
Hij heeft ais tweede punt genoemd, we moeten de
benoef te aan parkeerruimte niet overschatten; de heer
Pois is hem daarin later gevolgd. Dat wil ik ook liefst
niet, maar de ervaring van de laatste tien jaar, laten
we nu maar zeggen, is toch zo geweest dat we steeds
achter de feiten aanliepen en dat het steeds erger ge
weest is, om met de heer Van der Veen te spreken,
dan wij aanvankelijk dachten. Ik geloof dat we meer
gevaar lopen de benodigde verkeersruimte te onder
schatten dan te overschatten. Daarom is dit voor mij
ook niet een argument dat hout snijdt. De Kamer van
Koophandel na een interpretatie, mijn exegese daar
van, heeft niet aller instemming heb ik gemerkt. Maar
ik geloof, dat ik het toch kan handhaven. Ik heb n.l.
gezegd, dat zij als tijdelijke oplossing, als noodoplossing,
het oude veemarktterrein genoemd hebben, omdat het
sneller te realiseren zou zijn en zij erg met de nood
van het huidige bodeterrein zaten. Het is, als ik het
me goed herinner, een belangrijk argument in die brief
van de Kamer van Koophandel. Eigenlijk moesten we
dus naar die rondweg zeggen ze, maar het kan sneller
daar, welnu, in vredesnaam dan maar. Meer heb ik
ook niet gezegd; ik meen dat dus voor een uiteinde
lijke oplossing aan de rondweg het stuk van de Kamer
van Koophandel bepaald wel gebruikt kan worden en
dat ik de bedoelingen van de Kamer niet verdraai. Ook
de heer Santema heeft over de concentratie van het
vervoerswezen gesproken en heeft gezegd: je moet
vooral niet de nadruk leggen op het belang van de
particuliere autobezitters; de belangen van verladers
en andere betrokkenen moeten ook gelden. Natuurlijk
moeten die ook gelden! Maar we hebben de taak om
de belangen tegen elkaar af te wegen en wij hebben
het belang van de totale bevolking in dezen te dienen.
Op zichzelf is dat geen argument dat naar één kant
kan uitwerken; hij zal ook het totale belang willen
dienen. Ik wil dat ook, maar ik zie het accent wat
anders gelegd. Het verzorgingscentrum, deze dienstver
lening, is erg belangrijk. De heer Pols heeft gezegd
en ook de heer Santema dat men dat vooral niet moet
onderschatten; neen, dat wil ik ook niet. Maar dat
zijn van die moeilijke dingen; wie onderschat het nu
en wie overschat het? Je kunt daar zo moeilijk mee
uit de voeten, het wordt een subjectieve waardering
van bepaalde dingen. Dat blijkt ook sterk uit wat de
heer Pols op het laatst zei, n.l. dat veel middenstan
ders verdwijnen uit de dorpen. Als feit is dat duidelijk,
maar waardoor komt het? Ik heb daar enkele voor
beelden kort geleden in enkele kleine dorpjes van ge
zien; die middenstanders zeggen: wij kunnen niet meer
meedoen, want de mensen willen assortiment hebben;
ze willen kunnen kiezen en ze gaan naar de stad of
naar de grotere centra om daar te gaan kopen. Daar
om verdwijnen ze. Maar dan moet men niet zeggen,
dat het kopen via de bodediensten toeneemt. Ik zou
juist zeggen dat er een tendens is om dat te doen af
nemen. De mensen willen zelf in de stad zien, nu ze
steeds meer gemotoriseerd worden. Het inschakelen
van een bodedienst daarbij is naar mijn mening be
paald afnemend. Ik geloof niet dat men daar voor het
opzetten van dit plan nog rekening mee moet houden.
De parkeerruimte is ook door de heer Taylor Parkins
naar voren gebracht in verband met de mensen die
met de trein moeten. Dat argument werd door enkele
nogal uitgesloten. Ik geloof dat men als een feit moet
aanvaarden dat een aantal mensen dat wil en niet
alleen de mensen uit de stad die desnoods met een
stadsbus kunnen als ze niet al te vroeg met de trein
weg moeten, want dan is de stadsbus niet te gebruiken.
Maar mensen die uit de provincie komen die hebben
ook die mogelijkheid. Ik stel mij echter voor dat bij
het toenemen van de verkeersintensiviteit veel meer
mensen voor de grotere reizen naar het zuiden of wes
ten van het land, gebruik zullen maken van de trein.
Men moet die mensen dus op één of andere manier een
mogelijkheid geven om hun auto kwijt te raken en dat
moet ook tussen tien en vier kunnen.
De heer Van der Veen is begonnen met te zeggen
dat hij het eens was met mij en hij eindigde met te
zeggen dat hij het niet eens was met mij. Dat kan
natuurlijk. Ik zal altijd wel iets gezegd hebben waar
iedereen het mee eens en heel veel dingen waar nie
mand het mee eens is. Voor drie, vier of vijf jaar wil
hij dit dan nü wel accepteren. Ik kan me nauwelijks
voorstellen, dat hij dit zelf gelooft, maar hij heeft het
zo gezegd en ik zal dat dus moeten aanvaarden.
De heer Van der Schaaf heeft toegegeven dat er niet
veel nieuws in de nota stond en dat er weinig cijfers
gegeven werden. Hij is zijn leven gaan beteren en heeft
getracht wat cijfers te geven. Dat stel ik wel op prijs,
ook het pogen is schoon, maar ik moet U zeggen dat
ik liever cijfermateriaal van te voren heb. Ik acht het
onjuist om nü met deze cijfers te komen en te gebrui
ken als argumenten naar de één of andere kant. Wij
kunnen niet beoordelen of deze cijfers reëel zijn; dit
hangt n.l. samen met de vraag hoe groot het terrein
moet zijn en hoe groot die loods moet zijn. U bent van
een bepaalde conceptie uitgegaan en U hebt hier een
berekening gemaakt. Ik kan me nu echter in die cij
fers niet gaan verdiepen, ik kan ze als argument echt
op het ogenblik niet laten meetellen; dan zullen we
ze nog eens voor ons moeten hebben. Dit is niet de
manier om, staande een vergadering nog met zoveel
cijfers te komen, dat zal toch in een eerder stadium
moeten. Nog wel te begrijpen zijn de gegeven tijden
van komen en vertrekken; buiten die periode kan men
wel parkeren. Een groot deel van de dag blijft er ruim
te voor parkeren over. Aan de andere kant is het zo
dat toen ik die tijden zo hoorde noemen, na tien uur
dus, dat ik dacht dat dat wel eens goed met die nieuwe
veemarkt zou kunnen kloppen, want de aanvoer is daar
dan al geweest. Ik heb me laten vertellen door men
sen die daar in de buurt wonen, dat om acht uur die
zaak eigenlijk aan de kant is wat de aanvoer betreft.
Het afvoeren gaat de andere kant langs, meer via de
noordkant. (De heer Pols: Hoe komen die auto's daar
dan? (Gelach). Misschien kunt U daar, na de duide
lijke toelichting van de heer De Jong, nog even op in
gaan. Ik meen begrepen te hebben dat daar twee ver
keersstromen waren die elkaar niet behoeven te hin
deren. Ik kan me best voorstellen dat daarom wilde
ik het papier ook nog wel eens voor me hebben die
stromen elkaar niet hinderen en dat de aanvoer op het
bodeterrein op een moment komt dat er alleen nog
maar afvoer is aan de kant van de veemarkt en dan
zou er dus eerder een mogelijkheid zijn. Het gaat ten
slotte ook maar om één dag, die we moeten overbrug
gen, want we zijn het er allemaal wel over eens, dat
het voor de rest van de week een ideale plaats zou
zijn. Alle bezwaren van middenstand en verladers zou
den dan, dacht ik, ook wegvallen als we dat terrein
beschikbaar zouden hebben. Bovendien U hebt voor het
Zwetteterrein de kosten aangegeven. Als het op de
nieuwe veemarkt zou kunnen, zouden de kosten mis
schien ook weer een heel ander beeld vertonen. Ik ben
ook niet zo pessimistisch als U, wat betreft het even
tueel later vinden van een reëele en ook financieel aan
vaardbare bestemming voor een stuk van het terrein
dat eventueel aan de Zwette verhard zou zijn en dan
niet meer nodig zou zijn. Ik dacht ook bij vestiging van
industrieën aldaar, dat aan een verhard terrein alle mo
gelijke bestemmingen te geven zouden zijn, ook als
men het dan overdraagt aan één van de industreën,
maar dat is natuurlijk niet te bewijzen, dat zal ik moe
ten toegeven, evenmin als U met zekerheid kunt stel
len dat er geen emplooi voor te vinden is. Ik heb nog
wat antwoorden van de heer Pols gekregen over enkele
feitelijke dingen; over de manier waarop de goederen
gebracht worden. Hij heeft de bakfietsen nog weer ten
tonele gevoerd, die ook al in het rapport van 1958 ge
noemd worden. Ik had gedacht dat al heel wat bakfiet
sen uitgestorven zouden zijn in die zes jaar. Ik geloof
dat ook binnen enkele jaren de fietsen voor midden
standers geen rol meer zullen spelen. Of het duurder
zal zijn wanneer een ophaaldienst dat doet is ook be
paald nog niet bewezen. Het kon best zijn dat door
de combinatie het efficiënter kan gebeuren. Kortom,
ik ben niet van mening veranderd door de bestrijding
van mijn argumenten en ik zou dan ook een uitspraak
van de Raad het liefst willen hebben in die zin, dat wij
niet tot bouw op het oude veemarktterrein zullen over
gaan. Ik zou natuurlijk daar nu een motie voor kunnen
indienen, maar zoals ik het zie, ligt er nog een motie
ter tafel. We hebben n.l. in de begrotingsvergadering
t.o.v een motie-Van der Veen c.s. gezegd, die houden
we aan tot de nota komt. In die motie van de heer
Van der Veen, ook ondertekend door de heer Santema
en de heer Ten Brug, werd uitgesproken dat het onge
wenst is een tijdelijk bodeterrein te vestigen op het
oude veemarktterrein en werden Burgemeester en Wet
houders uitgenodigd het bodeterrein te verplaatsen naar
een ander, voorshands als definitief aan te merken ter
rein. Als ik nu ook met een motie kom zouden er twee
moties zijn en ik weet niet hoe of het dan moet. De
heer Van der Veen en ook de andere ondertekenaars
hebben hierover te beslissen. Misschien zouden we toch
de motie-Van der Veen aan kunnen nemen, dan was
aan mijn wensen voldaan. Ik heb het gevoel: niet hele
maal weer aan zijn wensen op het ogenblik echter (ge
lach).
Ik vraag me dus af wat ik moet. Ik heb hier wel een
motie, maar misschien kunnen we volstaan met de
motie-Van der Veen c.s. alsnog aan de orde te stellen.
(De Voorzitter: Ik geloof dat U een redelijk alterna
tief aan de hand moet doen, mijnheer Spiekhout.) Ik
geloof niet dat dit nu op onze weg ligt, want ik heb
over een paar terreinen die U afgewezen hebt een
paar vragen geteld. Wij kunnen niet het materiaal ver
schaffen, geen cijfers, geen getallen, dat kunt U van
ons als Raad niet vragen, dat is een onredelijke vraag,
dat zal het College moeten voorbereiden. Wij kunnen
allerlei dingen vragen maar ik geloof dat het de taak
van het College is om ons dan de gegevens te ver
schaffen, waarop wij dan nader een beslissing moeten
nemen. Van ons een concreet alternatief op dit moment
te vragen dat lijkt me toch niet juist. (De Voorzitter:
Dan kunt U dit ook niet verwerpen, als U geen keus
kunt doen.) Natuurlijk wel. Wij vinden dit terrein on
geschikt hiervoor en dat willen we uitspreken en ove
rigens willen we U uitnodigen dan naar een ander ter
rein om te zien waarbij wij het nieuwe veemarktterrein
toch bepaald ook nog eens bekeken willen hebben en
we willen de cijfers dan ook hebben, niet cijfers in de
raadsvergadering, even aan ons voorgeschoteld, die je
zo snel niet kunt beoordelen. Het is in elk geval de
taak van het College om de Raad voor te lichten, een
beslissing mogelijk te maken door tijdig cijfermateriaal
te geven en niet zo mondeling in de raadsvergadering.
En die zou ik ook naast elkaar willen hebben van de
verschillende alternatieven, beter uitgewerkt dan in de
raadsbrief hier nu is gebeurd. Vooralsnog zal ik geen
keuze van de plaats kunnen doen; ik heb geloof ik
genoeg betoogd dat de plaats die U voorstelt op dit
moment o.i. niet geschikt is. Ik geloof toch mijn motie,
waarin dus een uitnodiging staat voor het College om
die andere plaats nog weer eens in zijn beschouwing
te betrekken, maar te moeten indienen; zij luidt dus
als volgt: De Raad van de gemeente Leeuwarden, in
vergadering bijeen op 13 mei 1964, spreekt als zijn
mening uit dat het bodeterrein niet dient te worden