23
Raadsvergadering van 14 mei 1964,
(voortzetting van de vergadering van 13 mei 1964.)
Aanwezig: 35 leden.
Afwezig: de heren Jellema en Kingma.
Voorzitter: de heer Mr. A. A. M. van der Meulen,
Burgemeester.
Punt 15 (bijlage no. 167) (vervolg).
De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. Aan de
orde is punt 15: de verplaatsing van het bodecentrum
van het Oldehoofsterkerkhof. Mag ik vragen of alsnog
iemand van de raadsleden in de instantie waarmee we
gisteren zijn geëindigd, het woord verlangt? Zo niet,
dan is het woord aan de Wethouder van Openbare
Werken.
De heer Van der Schaaf (weth.): De replieken, die
gisteravond hebben plaatsgevonden, hebben alleen maar
gegeven het was ook niet anders te verwachten
een herhaling en een bevestiging van de in eerste in.
stantie uitgesproken standpunten. De heer Spiekhout
heeft na een korte uiteenzetting gezegd, dat hij niet
overtuigd is geworden door hetgeen van de zijde van
het College naar voren is gebracht. Hij heeft zich dan
ook geschaard achter de motie; heeft zelfs de motie
mede ondertekend die gisteravond door hem en de heer
Bootsma is ingediend. Daarin wordt het College ver
zocht een nader onderzoek in te stellen naar mogelijk
andere geschikte terreinen in de buurt van de rond.
weg, waarbij speciaal de mogelijkheid van wat het
nieuwe veemarktterrein kan bieden opnieuw volledig
diende te worden nagegaan. Primair dus een plaats
aan de rondweg en dan wel speciaal het terrein van
de nieuwe veemarkt.
De heren Van der Veen en Engels hebben een iets
andere motie ingediend. Zij vragen binnen 2 jaar met
een voorstel te komen om het bodeterrein te vestigen
op een terrein aan de rondweg. Deze heren stellen in
hun motie een tijd en dat staat in de motie van de
heer Spiekhout niet. Als ik het goed heb begrepen,
dan zou bij aanneming van de motie van de heren Van
der Veen en Engels volgen ik kan het althans niet
anders zien dat dan binnen 2 jaar een all-round
voorstel zou moeten worden ingediend om het bode
terrein een plaats aan de ringweg te geven, dus met
verharding en outillage. Maar dat zou dan betekenen
dat na die 2 jaar dat plan nog niet gerealiseerd kan
zijn, zodat we dan misschien wel zouden komen op een
periode van 4 jaar. Als de Raad nu eens zou kunnen
goedvinden, dat er naar gestreefd wordt om over een
jaar of 5 tot een definitieve vestiging te komen op een
andere plaats dan de oude veemarkt, dan is dat een
punt, waarover ik toch wel even de hoofden bij elkaar
zou willen steken, om te kijken of daarin iets zit, dat
voor het College aanvaardbaar is. De motie van de
heer Spiekhout bevat dat element van tijd niet, maar
het beweegt zich overigens in dezelfde richting.
De argumenten, die door de verschillende sprekers
pro en contra zijn aangevoerd, zal ik niet nog eens
herhalen, omdat deze blijkbaar die indruk heb ik
althans bij degenen, die ze hebben gelanceerd, zich
zodanig hebben vastgezet, dat ze wel als definitief
moeten worden erkend; voor diegenen dan. De heren
Klijnstra, Santema en Taylor Parkins hebben hetgeen
zij in eerste instantie hebben verklaard nog eens be
vestigd. De heer Taylor Parkins heeft gevraagd waar
om er aan de Verkeersinspectie eigenlijk geen advies
is gevraagd. Ik wil er op wijzen, dat de Verkeersin
spectie in de commissie was vertegenwoordigd, zodat
die dus wel heeft meegepeeld. De commissie was trou
wens breed samengesteld. Daarin zaten een vertegen
woordiger van de middenstand, de Commissaris van
Politie (speciaal belast met de punten van verkeer en
parkeren), de directeur Openbare Werken uiteraard,
de Verkeersinspectie, de Kamer van Koophandel etc.
Deze breed samengestelde commissie zal toch wel,
zo meenden wij, de nodige facetten in acht hebben ge
nomen. De heer Taylor Parkins beklaagt zich dus ten
onrechte, dacht ik, over het feit, dat in dezen de Ver
keersinspectie niet meeft meegespeeld. Het feit, dat
deze wel heeft meegespeeld zal hem en zijn fractie er
misschien toe kunnen brengen om van standpunt te
veranderen, maar dat is waarschijnlijk haast te op
timistisch om te veronderstellen. Maar ik moet toch
een poging in die richting wagen.
Ik weet eigenlijk niet welk standpunt ik nu namens
het College moet vertolken. We kunnen natuurlijk deze
beide moties, in de volgorde door U te bepalen, in
stemming laten brengen en dan zal de Raad zich mis
schien uitspreken. Ik veronderstel twee mogelijkheden:
dat het bodeterrein wel op de oude veemarkt zal wor
den gevestigd; dat is een theoretische mogelijkheid. We
moeten echter ook rekening houden met de grote mo
gelijkheid, dat de Raad besluit, dat het bodeterrein daar
niet wordt gevestigd. Het laatste zou ik toch wel
enigszins betreuren, omdat daarmee een deur in het slot
wordt gegooid, die misschien toch nog weer, als tussen
oplossing, moet worden geopend, wij moeten dat dacht
ik niet doen. Wanneer de Raad zou zeggen: College,
kom binnen een betrekkelijk korte tijd met een ander
plan omtrent de plaats van het bodeterrein, dan is dat
een beslissing, die het College uiteraard van de Raad
moet accepteren. Maar wanneer nu zou worden be
sloten, dat het bodeterrein ook niet voor een betrek
kelijk korte tijd op de oude veemarkt mag worden ge
vestigd, dan geloof ik, dat de Raad een deur in het
slot gooit, die we misschien noodgedwongen toch nog
wel weer eens moeten openen. Daarom zou ik het
liever niet in die zin uitgesproken willen zien. Uitein
delijk zullen de leden van de Raad, misschien na een
kort beraad over de orde, toch nu tot een uitspraak
moeten komen. Vooralsnog is er voor de meerderheid
van het College geen reden om tot een ander stand
punt te komen.
De Voorzitter: Ik heb toch wel behoefte om iets te
zeggen. De Wethouder van Openbare Werken zal mij
dat wel ten goede willen houden, hoop ik. Ik zou dit
n.l. willen zeggen, omdat ik dat toch wel belangrijk
vind in dit geheel.
Er is gisteren aan het eind van de gedachtenwisseling
twijfel geuit of het standpunt van het College, de
vestiging op de oude veemarkt wel een tijdelijke ves
tiging zou zijn. Ik zou toch de Raad de verzekering
willen geven, als een aantal Raadsleden die indruk
mocht hebben gekregen, dat die indruk toch bepaald
niet juist is. U hebt het op pag. 3 van het voorstel ook
wel heel duidelijk kunnen lezen. U vindt op de tweede
helft van die pag. staan: „Met de Kamer van Koop
handel en Fabrieken voor Friesland zijn wij tenslotte
tot de conclusie gekomen, dat het bodewezen zich
zodanig zal ontwikkelen, dat een verplaatsing van het
bodeterrein naar de periferie van de stad uiteindelijk
geen enkel bezwaar zal ontmoeten en zelfs aanbeve
ling zal verdienen, doch dat voor de overgangsperiode
een tussenoplossing moet worden gezocht. Deze tussen
oplossing is gelegen in een tijdelijke beschikbaarstel
ling van een deel van het oude veemarktterrein aan
de Lange Marktstraat. Deze tussenoplossing wordt van
wege de bodediensten zeer toegejuicht. Eenmaal tot
deze conclusie gekomen zijnde, hebben wij de directeur
der Openbare Werken opdracht gegeven een principe
indeling van het oude veemarktterrein te maken, daar
bij rekening houdende met het tijdelijk karakter van
de huisvesting van de bodediensten aldaar. Ik geloof,
dat, wat ik U zojuist heb voorgelezen, toch nauwelijks
duidelijker kan zijn, nietwaar? Bij herhaling wordt U
dus de verzekering gegeven, dat het College een ver
plaatsing van het bodecentrum naar het oude vee
marktterrein duidelijk als een tussenoplossing ziet. Dat
is één punt.
Een ander punt is, dat wij hier te maken hebben met
een bedrijfstak, die een ontwikkeling te zien geeft,
waarvan niemand ook degenen niet die in die be
drijfstak werkzaam zijn het eind kan bepalen. In
elk geval niet het juiste tijdstip, waarop gezegd kan
worden dat er een consolidatie heeft plaatsgevonden.
Dat is één moeilijkheid. Een andere moeilijkheid is,
dat, wanneer hier op het oude veemarktterrein een in
vestering zal moeten plaatsvinden uiteraard dan een
investering voor een tijdelijke vestiging dan die in
vestering zo gering zal zijn, dat daarmee de bedrijfs-