3 2 geloof, dat het goed recht is, dat ook zij voelen dat het Bestuur van de gemeente Leeuwarden hun belan gen terdege wil dienen. De heer Kamstra: Beide voorgaande sprekers heb ben ook over dit punt gesproken. Het gaat ook bij mij over Wijtgaard. Ik vond het echt niet hoopvol, dat er op de mededelingenlijst stond, dat B. en W. aan de Vereniging Dorpsbelang een koud briefje stuurden en daarin schreven: wij zullen de Raad voorstellen dit voor kennisgeving aan te nemen en dan hoort U wel het resultaat daarvan. Het zal U bekend zijn, dat bij de jaarvergaderingen van Dorpsbelang Wijtgaard en Wir- dum ook de fracties worden uitgenodigd. Dit jaar waren alle fracties, op één na, vertegenwoordigd en toen heben we de narigheid gehoord over de riolering. Nu is het inderdaad waar, dat een deel van het dorp meent, dat dit een taak is van de gemeente Leeuwar den. Dat is door ons anders verteld: Het is niet een taak van de gemeente Leeuwarden, maar dat wil daar om nog niet zeggen, dat de Gemeente niet het een en ander voor de inwoners van Wijtgaard kan doen. De oorzaak is de wegverbetering. Daardoor is de riolering in de knel gekomen. Valt er een beetje regenwater, en dat zullen ze de laatste dagen wel hebben ondervonden, dan staat de boel bij de mensen in huis blank. Dat is natuurlijk een toestand, die niet kan blijven voortduren. En nu probeert men steun te krijgen, waar dat mogelijk is. Rijkswaterstaat wil er zich niet mee bemoeien en nu menen wij, als fracties, dat dan de Gemeente misschien kan proberen om bij Rijkswaterstaat een beter gehoor te vinden, dan Dorpsbelang Wijtgaard dat kan. Wie de oorzaak is, durf ik zonder meer niet te zeggen, maar er moet in ieder geval geprobeerd worden een en ander te doen. Dit gebeurt binnen het gebied van de gemeente Leeuwarden het wordt aangedaan aan ingezetenen van de gemeente Leeuwarden. En wanneer men dan zonder meer zegt: We zullen de Raad voorstellen om dit voor kennisgeving aan te nemen en dan zullen we U wel berichten, ik meen dat dat eigenlijijk niet juist is. Ik geef toe dat de brief van Dorpbelang van 27 januari niet erg gelukkig gesteld is, maar het is mis schien anders bedoeld. Er staat: „Gaarne zou het be stuur en de betrokken dorpsgenoten spoedig verbetering zien". Dit kan ik me indenken. Ze zeggen er ook niet bij door wie die verbetering zou moeten worden aange bracht, maar ik meen toch, dat het goed zou zijn, wan neer de gemeente Leeuwarden probeert bij diegene, die wel schuldig en verantwoordelijk is, om deze zaak tot een goed einde te brengen. De heer Ktynstra: Het spijt me eigenlijk aan de ene kant, dat een aantal raadsleden niet even heeft geïn formeerd bij de Vereniging Dorpsbelang, hoe de si tuatie op het ogenblik is. De riolering, waar hier in dit stuk over gesproken wordt op het ogenblik, is her steld door Rijkswaterstaat. Er zijn nieuwe kolken aan gelegd, vernieuwd en weer in orde gemaakt. Maar het is jammer dat deze riolen uitkomen in een open riool, eigenlijk een stinksloot. Dat vind ik wel beroerd en daarom hoop ik, dat het College met de nodige spoed, die we overigens wel gewend zijn, de nieuwe riolering zal laten aanleggen achter deze woningen. Ik geloof dat als dat zou kunnen, dit voor het dorp van zeer groot belang zou zijn. Meer heb ik hier niet over te zeggen. De heer Van der Schaaf (weth.): De laatste spreker had het eerst het woord moeten voeren, dan waren de andere speeches daardoor misschien meer beïnvloed. Intussen is dit geen verwijt, alleen maar een consta tering. Ik neem aan, dat de mededeling van de heer Klijnstra juist is; er is geen reden daaraan te twijfelen. Het is mij echter niet medegedeeld. (De heer Kamstra: Dus U wist het ook niet. Dan is het geen wonder dat de Raad het niet weet). Nee, ik was juist bezig de Raad en de raadsleden, die hebben gesproken, schoon te wassen van de opmerking, die de heer Klijnstra heeft gemaakt. Dit is ons niet medegedeeld, maar wanneer de heer Klijnstra het zegt, dan zal het wel zo zijn, en dan is een groot deel van de kwestie daarmee al opge lost. (De heer Kljjnstra: De Voorzitter van Dorpsbe lang heeft het mij verteld). Dan kan het niet uit een betere bron komen en een betere overbrenger kunnen we ook niet hebben, zou ik zeggen. (Gelach). Er blijft over ter bespreking de kwestie van de wen selijkheid, dat die riolering t.z.t. moet worden vervan gen en dat daar de nodige spoed mee betracht wordt. Ik kan wel namens het College zeggen, dat daar de nodige aandacht aan zal worden geschonken. Een preadvies, zoals de heer Santema vroeg, is eigen lijk niet meer nodig en we zouden kunnen wachten op een schriftelijke mededeling van de voorzitter van de Vereniging Dorpsbelang, dat de riolering inmiddels her steld is, en dan zouden we die weer voor kennisgeving kunnen aannemen. De heer Volbeda heeft nog even iets aangestipt, dat ook een antwoord verdient, en dat is, dat er soms een sfeer van onbehagen in de dorpen heerst. Dat gevoel hebben wij soms ook en ik kan er aan toevoegen, dat dat toch eigenlijk niet terecht is, want ik wil wel de verzekering geven dat het Gemeentebestuur, (de Ge meenteraad, maar ook het College van B. en W.) de mensen, die in de dorpen van onze Gemeente wonen, echt wil bezien als mensen die volkomen gelijkberech tigd zijn. Wanneer zij bepaalde dingen hebben, dan zou ik ze dus gewoon willen adviseren: Kom praten of schrijf. Dat is het volkomen goed recht van deze men sen; dat moeten ze ook doen. Het College wil ook be paald wel uitspreken, dat het voor de verlangens en wensen van deze mensen beslist openstaat. Het moet echter binnen het raam van de mogelijkheden liggen en ook op het terrein van de Gemeente. En nu is het hier weer typisch een geval: men gaat naar de Ge meente (en dat wordt hun helemaal niet kwalijk ge nomen dat zij voor een zaak, die naar zij menen bij de Gemeente hoort, naar de Gemeente toegaan), maar als, zoals in dit geval, er een omissie is begaan door Rijks waterstaat, dan moet men dat ook willen bekennen. In de dorpen moet men dan ook het onderscheidings vermogen willen opbrengen om te zggen: Ja, dit was toch een fout van Rijkswaterstaat. Nu dit inmiddels grotendeels is opgelost, is het geloof ik ook niet meer nodig, dat wij van onze kant als pleitbezorger optre den van deze dorpsgenoten en we kunnen de zaak ver der, geloof ik, wel als afgedaan beschouwen. Maar ik wil dus bepaald uit deze korte bespreking toch wel als element handhaven, dat de bewoners van de dor pen volkomen gerechtigd zijn om met al hun zaken, die zij menen aanhangig te moeten maken, toch beslist naar voren te komen en niet van te voren uit een soort van negatieve instelling te zeggen: Het zal toch wel niets worden. Dat moeten ze niet doen. Zij moeten de zaak aanhangig maken en als het niet al te vlug gaat, blijven rappelleren. De Voorzitter: Ik vind, dat ik hier ook nog iets van moet zeggen en wel dit, dat ik bij het bespreken van een adres, als wij nu hebben, toch wel tot enige voor zichtigheid mag manen. Ik wil niet herhalen, wat de Wethouder heeft gezegd, maar als hier een adres is aan heren raadsleden van de gemeente Leeuwarden van een vereniging, werkzaam in de Gemeente, die zich ten doel stelt de belangen te behartigen van een bepaalde dorpsgemeenschap in die gemeente, dan mogen we toch in de eerste plaats van die groep mensen wel verwach ten, dat ze op de hoogte zijn van de samenstelling van de Gemeenteraad. Het is trouwens niet eens een adres aan de Raad; het is een adres aan heren raadsleden. Wij hadden dus, als wij formeel waren geweest, dit adres gerust naast ons neer kunnen leggen. Dan had het de Raad niet bereikt. Maar wij hebben van onze kant, uit reverentie tegenover de Raad, de Raad niet willen onthouden een stuk, waarvan met enige moge lijkheid vermoed kon worden, dat dit voor de Raad be stemd was. Dat is één punt. Een ander punt is, en dat is wel door de Wethouder opgemerkt, dat, als het gezelschap, dat dus zo weinig op de hoogte is van de samenstelling van de Raad, dan adresseert, en tenslotte weken na dat adres niet de moeite neemt om aan de heren raadsleden mee te delen, dat de grond voor het adres is vervallen, dan is dat, dunkt mij, een tweede reden om voordat men veel tijd aan dergelijke zaken gaat besteden, toch even zich te bedenken. Het derde punt is: Wij hebben toch ook vanuit de Raad hoewel er geluiden waren: Dit kunt U zo niet doen; U kunt niet voorstellen dit voor ken nisgeving aan te nemen geen enkel ander voorstel gekregen. De Raad kan niet anders doen dan dit adres voor kennisgeving aannemen, omdat het hier gaat om een zaak, die niet tot de competentie van de Raad behoort. Het is al eens eerder voorgekomen, zelfs ver scheidene keren, dat bepaalde groepen van de burgerij de Raad beschouwen als een soort klachtenbureau. Als hun iets niet aanstaat, dan wordt er maar gauw een adres naar de Raad gestuurd, met tenslotte de kans, dat er dan ook over gepraat wordt. Ik zou de Raad toch in gemoede willen vragen om in dat opzicht toch wel enige voorzichtigheid in acht te nemen. Dit is hoog stens een zaak ter competentie van B. en W. B. en W. hebben deze mensen zo goed mogelijk ingelicht, en overigens ik wil volledig onderschrijven, wat de Wethouder heeft gezegd ook voor de ingezetenen die niet in de stad, maar op |het platteland wonen, staan wij altijd ter beschikking en zijn wij altijd bereikbaar. Het is nog geen enkele keer gebeurd, dat wij die in gezetenen naar huis hebben gestuurd met de medede ling: wij wensen U niet te ontvangen. En ik zou U dus willen voorstellen, na de opmerkingen van deze kant van de tafel, dit adres nu inderdaad voor kennisgeving aan te nemen. De Raad gaat hiermee akkoord. Sub D. Dit schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen. Sub li 4. De hear Boomgaardt: Der leit by de stikken in kon- trölerapport fan it Ferifikaesjeburo oer it Wenning- bidriuw. Dér blykt üt, dat by it Wenningbidriuw in efte- stan is yn de hieren. Dat is oproun ta in bidrach fan hast f 82.000,op inkelde tientsjes nei. Der is al earder oer dizze saek skreaun, n.l. yn in rapport dat troch dit buro ynlevere is op 28 augustus 1963 en fier der is by de stikken in opmerking, dat der in stüdzje- kommisje foar dizze saek is. Ik bin dochs wol hwat binijd, hoe't it Kolleezje dizze saek sjocht. Ik foar my siz: Ik fyn it dochs wol in slimme saek, dat der sa'n efterstan is. Ik wit wol, it giet jierliks ek oer in hiel great bidrach, dat der oan hieren ynkassearre wurde moat troch it Wenningbidriuw, mar as der in efterstan is fan f 82.000,hwer't hierders by binne, dy't in jier en langer binefter binne, dan is it wol in eamstige saek, leau ik. En ik soe dochs ek wol fan de kant fan it Kolleezje hearre wolle, of dat it ek sa sjocht en fier der bin ik wol hwat binijd nei de ynhald fan it rapport, dat yn augustus fan it foarige jier ynlevere is oer de gong fan saken fan dizze stüdzjekommisje. Ik haw wol bigryp, dat as de Gemeente ris sizze soe: Wy moatte dy saek alris oanpakke en sille ta ütsetting komme, hja dan tagelyk ek foar Onderdak foar dizze minsken soargje moat. Mar oan de oare kant sille wy der each foar hawwe moatte, dat as men sjocht, dat minsken, dy't in jier binefter binne, en dy't mar stikem sitten bliuwe dit in ütwurking hawwe kin op do oare bi- wenners fan gemeentehuzen, dy't fatael wêze kin foar it Wenningbidriuw en foar de Gemeente. En dan soe ik dochs noch wol witte wolle, oft der net rjochtsmiddels binne om dochs op in oare manear regaed to meitsjen, sadat men seit: Hjir is in sadanich biwuste praktyk, dat men seis mei de strafrjochter yn oanreitsing kom me kin, lyk as mei oare misdragingen yn it maetskiplik forkear. Dit giet de kant üt fan oplichting en „flesse- trekkerij". Op dat nivo sit it hast as men biwust de hier net bitellet, wylst men it dochs wol dwaen kin, mar men spekulearret der op: de Gemeente set my der dochs net üt. Ik leau, dat it better wie, dat der in strafrjochtelike saek fan makke waerd. Dér soe ik dochs wol in ynformaesje oer hawwe wolle, foarsafier it op dit stuit mooglik is. De hear Pols (weth.)Ik wol der graech hwat fan sizze, hwant ik leau dat ik üt namme fan it Kolleezje sizze mei, dat dizze saek üs yn'e wei sit. Mar it is natuerlik ienfaldiger dit probleem to stellen, as der in oplossing foar to finen. Ik soe bigjinne kinne mei to sizzen, dat men fan hegerhan foar in tal huzen yn de hierpriis in reservebidrach hat foar de hierskuld en dat wy der lokkich altyd noch ünder lizze. Oan de oare kant is it sa, en ik leau dat dêrtroch dy kommis- je yndertiid ynsteld is, dat dit hele greate soargen meibringt. En nou de praktyk. Ik kin wol foarop stelle, dat wy in tal hüshaldingen yn'e stêd hawwe, dy't wy net ün- derbringe kinne by partikulieren, dy't wy net ünder- bringe kinne by wenningbouforienings en hwer't de Ge meente seis mei sitten büuwt. It binne faek greate hüshaldingen, dy't wy dan ünderbringe moatte. It giet efkes goed, it heakket wol ris efkes, mar dan sitte wy der wer efteroan. Mar nou komt der it gefal, dat men in founis hat. Foar in bult minne bitellers hawwe wy founissen fan de Kantonrjochter. Wy meije se der dan ütsette. Mar dan komt it. Hwer moat men mei dy minsken hinne? Ik wol Jo wol fortelle, dat wy it al ris in kear hawn hawwe, mar dan moatte Jo ris nei de krante sjen. Dan is it net sa bést mei it Kolleezje, dat de minsken der ütset. By eintsjebislüt kinne wy dy minsken net op 'e strjitte stean litte. Dan binne der twa mooglikheden. Wy hawwe faek hawn, dat de hiele hüshalding dan nei in ynstelling yn de stêd giet en dat kostet de Gemeente it tsiendübele fan de hier, hwant it is skriklik, hwat men foar greate hüshaldingen hjir yn in ynrjochting bitelje moat. Dêr hinget de Gemeente slim tsjin oan. In oare kant is dat wy se in oar hüs jaen moatte en en dat dat hüs der dan op dat momint ek wêze moat. Ik wol Jo wol fortelle, dat wy dêrfoar in rigeltsje huzen hawwe dy't minder binne en leger hier dogge en dat wy se dêryn plakke. Jo soenen sizze kinne, dat it in soart fan strafhüs is, hwer't se dan yn moatte. Mar dan bitelje se nea wer. Dan kin men se der ek net wer ütsette, hwant dan steane se op'e strjitte. Dit binne allegearre fan dy problemen, hwer't slim in oplossing foar to finen is. En nou is der in rapport ütbrocht en dat haldt einliks oars neat yn, as dat wy yn gearwurking mei Sosiale Saken, dizze gesinnen ris op papier set hawwe en dat wy nou ris witte, hoe't er by stiet. Binne hjir mooglikheden foar üs Wenningynspektrise om de sinten hwat oars to bi- steegjen, sadat der ek hwat hier ütkomt foar de Ge meente? Wy hawwe doe dus in kommisje gearstald, hwer't Sosiale Saken, it Wenningburo, de direkteur fan it bihearsburo fan üs wenten en in Amtner fan it Stêd- hüs yn sitte en dizze kommisje giet hüshalding foar hüshalding nei om to sjen, hwat wy der mei dwaen kinne. En dan komt men hiel opmerklike dingen tsjin. Ik haw niis al sein, dat we dan minsken yn in ynrjoch ting ünderbringe moatte. De man is faek fuort, dêr merkt men neat mear fan, en dan moat de mem mei de bern fierder; de Gemeente moat se dan ünderhal- den en dat freget greate bidragen. Wy hawwe der ek by, dat as men komt om se der üt to hetten, dat se dan noch wol ris in hiel bidrach op tafel lizze, dêr stiet men ek forsteld fan. Al dizze dingen bilibbet men hjirmei. Mar hwat men hjir krekt mei dwaen moat as Gemeente witte wy net. In partikulier en in wenning- foriening kinne se op'e strjitte sette; dit kinne wy as Gemeente net dwaen, hwant dan steane we soms noch foar hiel oare kosten. Wy dogge hjir al fan alles oan; der wurdt op alle mooglike manearen efteroan sitten. Hwat it rapport bitreft, it is bést mooglik, dat it bi drach hjoed-de-dei folie leger is, it kin ek wol heger wêze, hwant it giet op en del. De iene kear sakje wy wer hwat, dan tinke wy: Nou geane wy de goede kant üt, en de oare kear dan geane we wer omheech. It is in hiel slim fraechstik, hwer't men foaral as Ge meente hiel min üt komme kin. En wy kinne wol foarop stelle, dat wy it der spitigernóch nea wer üt krije. Hjir binne ek noch skulden by fan minsken, dy't yn it bütenlan en yn oare provinsjes sitte en hwer't wy nea wer in sint fan los krije. Ik woe wol, dat der hwat op ütfoun waerd, sadat we hjir trochkamen. Mar ik wol Jo wol fortelle, dat we alle mooglike muoite dogge om it binnen de grinzen to halden, mar hielendal goed komt it net. Wy hawwe yn it Kolleezje der ek al ris oer praet, om dizze minsken ek gjin gas en elek- trysk ljocht mear to leverjen. Der binne yn it lan ge meenten dy't dat dogge. En dat docht it yn inkelde gemeenten hiel goed. Mar oan de oare kant binne dat ek wer hiele krasse maetregels. Wy dogge der oan, hwat we der oan dwaen kinne, mar hielendal der ün- derüt komme wy net. De hear Boomgaardt: Ik bin tige tankber foar dizze meidieling en de gegevens, dy't de Wethalder forstrekt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 2