3
2
geloof, dat het goed recht is, dat ook zij voelen dat
het Bestuur van de gemeente Leeuwarden hun belan
gen terdege wil dienen.
De heer Kamstra: Beide voorgaande sprekers heb
ben ook over dit punt gesproken. Het gaat ook bij mij
over Wijtgaard. Ik vond het echt niet hoopvol, dat er
op de mededelingenlijst stond, dat B. en W. aan de
Vereniging Dorpsbelang een koud briefje stuurden en
daarin schreven: wij zullen de Raad voorstellen dit voor
kennisgeving aan te nemen en dan hoort U wel het
resultaat daarvan. Het zal U bekend zijn, dat bij de
jaarvergaderingen van Dorpsbelang Wijtgaard en Wir-
dum ook de fracties worden uitgenodigd. Dit jaar
waren alle fracties, op één na, vertegenwoordigd en
toen heben we de narigheid gehoord over de riolering.
Nu is het inderdaad waar, dat een deel van het dorp
meent, dat dit een taak is van de gemeente Leeuwar
den. Dat is door ons anders verteld: Het is niet een
taak van de gemeente Leeuwarden, maar dat wil daar
om nog niet zeggen, dat de Gemeente niet het een en
ander voor de inwoners van Wijtgaard kan doen. De
oorzaak is de wegverbetering. Daardoor is de riolering
in de knel gekomen. Valt er een beetje regenwater, en
dat zullen ze de laatste dagen wel hebben ondervonden,
dan staat de boel bij de mensen in huis blank. Dat is
natuurlijk een toestand, die niet kan blijven voortduren.
En nu probeert men steun te krijgen, waar dat mogelijk
is. Rijkswaterstaat wil er zich niet mee bemoeien en nu
menen wij, als fracties, dat dan de Gemeente misschien
kan proberen om bij Rijkswaterstaat een beter gehoor
te vinden, dan Dorpsbelang Wijtgaard dat kan. Wie de
oorzaak is, durf ik zonder meer niet te zeggen, maar
er moet in ieder geval geprobeerd worden een en ander
te doen. Dit gebeurt binnen het gebied van de gemeente
Leeuwarden het wordt aangedaan aan ingezetenen
van de gemeente Leeuwarden. En wanneer men dan
zonder meer zegt: We zullen de Raad voorstellen om
dit voor kennisgeving aan te nemen en dan zullen we
U wel berichten, ik meen dat dat eigenlijijk niet juist
is. Ik geef toe dat de brief van Dorpbelang van 27
januari niet erg gelukkig gesteld is, maar het is mis
schien anders bedoeld. Er staat: „Gaarne zou het be
stuur en de betrokken dorpsgenoten spoedig verbetering
zien". Dit kan ik me indenken. Ze zeggen er ook niet
bij door wie die verbetering zou moeten worden aange
bracht, maar ik meen toch, dat het goed zou zijn, wan
neer de gemeente Leeuwarden probeert bij diegene, die
wel schuldig en verantwoordelijk is, om deze zaak tot
een goed einde te brengen.
De heer Ktynstra: Het spijt me eigenlijk aan de ene
kant, dat een aantal raadsleden niet even heeft geïn
formeerd bij de Vereniging Dorpsbelang, hoe de si
tuatie op het ogenblik is. De riolering, waar hier in
dit stuk over gesproken wordt op het ogenblik, is her
steld door Rijkswaterstaat. Er zijn nieuwe kolken aan
gelegd, vernieuwd en weer in orde gemaakt. Maar het
is jammer dat deze riolen uitkomen in een open riool,
eigenlijk een stinksloot. Dat vind ik wel beroerd en
daarom hoop ik, dat het College met de nodige spoed,
die we overigens wel gewend zijn, de nieuwe riolering
zal laten aanleggen achter deze woningen. Ik geloof
dat als dat zou kunnen, dit voor het dorp van zeer
groot belang zou zijn. Meer heb ik hier niet over te
zeggen.
De heer Van der Schaaf (weth.): De laatste spreker
had het eerst het woord moeten voeren, dan waren de
andere speeches daardoor misschien meer beïnvloed.
Intussen is dit geen verwijt, alleen maar een consta
tering.
Ik neem aan, dat de mededeling van de heer Klijnstra
juist is; er is geen reden daaraan te twijfelen. Het is
mij echter niet medegedeeld. (De heer Kamstra: Dus
U wist het ook niet. Dan is het geen wonder dat de
Raad het niet weet). Nee, ik was juist bezig de Raad
en de raadsleden, die hebben gesproken, schoon te
wassen van de opmerking, die de heer Klijnstra heeft
gemaakt. Dit is ons niet medegedeeld, maar wanneer
de heer Klijnstra het zegt, dan zal het wel zo zijn, en
dan is een groot deel van de kwestie daarmee al opge
lost. (De heer Kljjnstra: De Voorzitter van Dorpsbe
lang heeft het mij verteld). Dan kan het niet uit een
betere bron komen en een betere overbrenger kunnen
we ook niet hebben, zou ik zeggen. (Gelach).
Er blijft over ter bespreking de kwestie van de wen
selijkheid, dat die riolering t.z.t. moet worden vervan
gen en dat daar de nodige spoed mee betracht wordt.
Ik kan wel namens het College zeggen, dat daar de
nodige aandacht aan zal worden geschonken.
Een preadvies, zoals de heer Santema vroeg, is eigen
lijk niet meer nodig en we zouden kunnen wachten op
een schriftelijke mededeling van de voorzitter van de
Vereniging Dorpsbelang, dat de riolering inmiddels her
steld is, en dan zouden we die weer voor kennisgeving
kunnen aannemen.
De heer Volbeda heeft nog even iets aangestipt, dat
ook een antwoord verdient, en dat is, dat er soms een
sfeer van onbehagen in de dorpen heerst. Dat gevoel
hebben wij soms ook en ik kan er aan toevoegen, dat
dat toch eigenlijk niet terecht is, want ik wil wel de
verzekering geven dat het Gemeentebestuur, (de Ge
meenteraad, maar ook het College van B. en W.) de
mensen, die in de dorpen van onze Gemeente wonen,
echt wil bezien als mensen die volkomen gelijkberech
tigd zijn. Wanneer zij bepaalde dingen hebben, dan zou
ik ze dus gewoon willen adviseren: Kom praten of
schrijf. Dat is het volkomen goed recht van deze men
sen; dat moeten ze ook doen. Het College wil ook be
paald wel uitspreken, dat het voor de verlangens en
wensen van deze mensen beslist openstaat. Het moet
echter binnen het raam van de mogelijkheden liggen
en ook op het terrein van de Gemeente. En nu is het
hier weer typisch een geval: men gaat naar de Ge
meente (en dat wordt hun helemaal niet kwalijk ge
nomen dat zij voor een zaak, die naar zij menen bij de
Gemeente hoort, naar de Gemeente toegaan), maar als,
zoals in dit geval, er een omissie is begaan door Rijks
waterstaat, dan moet men dat ook willen bekennen.
In de dorpen moet men dan ook het onderscheidings
vermogen willen opbrengen om te zggen: Ja, dit was
toch een fout van Rijkswaterstaat. Nu dit inmiddels
grotendeels is opgelost, is het geloof ik ook niet meer
nodig, dat wij van onze kant als pleitbezorger optre
den van deze dorpsgenoten en we kunnen de zaak ver
der, geloof ik, wel als afgedaan beschouwen. Maar ik
wil dus bepaald uit deze korte bespreking toch wel
als element handhaven, dat de bewoners van de dor
pen volkomen gerechtigd zijn om met al hun zaken,
die zij menen aanhangig te moeten maken, toch beslist
naar voren te komen en niet van te voren uit een soort
van negatieve instelling te zeggen: Het zal toch wel
niets worden. Dat moeten ze niet doen. Zij moeten de
zaak aanhangig maken en als het niet al te vlug gaat,
blijven rappelleren.
De Voorzitter: Ik vind, dat ik hier ook nog iets van
moet zeggen en wel dit, dat ik bij het bespreken van
een adres, als wij nu hebben, toch wel tot enige voor
zichtigheid mag manen. Ik wil niet herhalen, wat de
Wethouder heeft gezegd, maar als hier een adres is
aan heren raadsleden van de gemeente Leeuwarden van
een vereniging, werkzaam in de Gemeente, die zich ten
doel stelt de belangen te behartigen van een bepaalde
dorpsgemeenschap in die gemeente, dan mogen we toch
in de eerste plaats van die groep mensen wel verwach
ten, dat ze op de hoogte zijn van de samenstelling van
de Gemeenteraad. Het is trouwens niet eens een adres
aan de Raad; het is een adres aan heren raadsleden.
Wij hadden dus, als wij formeel waren geweest, dit
adres gerust naast ons neer kunnen leggen. Dan had
het de Raad niet bereikt. Maar wij hebben van onze
kant, uit reverentie tegenover de Raad, de Raad niet
willen onthouden een stuk, waarvan met enige moge
lijkheid vermoed kon worden, dat dit voor de Raad be
stemd was. Dat is één punt.
Een ander punt is, en dat is wel door de Wethouder
opgemerkt, dat, als het gezelschap, dat dus zo weinig
op de hoogte is van de samenstelling van de Raad,
dan adresseert, en tenslotte weken na dat adres niet
de moeite neemt om aan de heren raadsleden mee te
delen, dat de grond voor het adres is vervallen, dan is
dat, dunkt mij, een tweede reden om voordat men veel
tijd aan dergelijke zaken gaat besteden, toch even zich
te bedenken. Het derde punt is: Wij hebben toch ook
vanuit de Raad hoewel er geluiden waren: Dit kunt
U zo niet doen; U kunt niet voorstellen dit voor ken
nisgeving aan te nemen geen enkel ander voorstel
gekregen. De Raad kan niet anders doen dan dit adres
voor kennisgeving aannemen, omdat het hier gaat om
een zaak, die niet tot de competentie van de Raad
behoort. Het is al eens eerder voorgekomen, zelfs ver
scheidene keren, dat bepaalde groepen van de burgerij
de Raad beschouwen als een soort klachtenbureau. Als
hun iets niet aanstaat, dan wordt er maar gauw een
adres naar de Raad gestuurd, met tenslotte de kans,
dat er dan ook over gepraat wordt. Ik zou de Raad
toch in gemoede willen vragen om in dat opzicht toch
wel enige voorzichtigheid in acht te nemen. Dit is hoog
stens een zaak ter competentie van B. en W. B. en W.
hebben deze mensen zo goed mogelijk ingelicht, en
overigens ik wil volledig onderschrijven, wat de
Wethouder heeft gezegd ook voor de ingezetenen die
niet in de stad, maar op |het platteland wonen, staan
wij altijd ter beschikking en zijn wij altijd bereikbaar.
Het is nog geen enkele keer gebeurd, dat wij die in
gezetenen naar huis hebben gestuurd met de medede
ling: wij wensen U niet te ontvangen. En ik zou U dus
willen voorstellen, na de opmerkingen van deze kant
van de tafel, dit adres nu inderdaad voor kennisgeving
aan te nemen.
De Raad gaat hiermee akkoord.
Sub D.
Dit schrijven wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub li 4.
De hear Boomgaardt: Der leit by de stikken in kon-
trölerapport fan it Ferifikaesjeburo oer it Wenning-
bidriuw. Dér blykt üt, dat by it Wenningbidriuw in
efte- stan is yn de hieren. Dat is oproun ta in bidrach
fan hast f 82.000,op inkelde tientsjes nei. Der is al
earder oer dizze saek skreaun, n.l. yn in rapport dat
troch dit buro ynlevere is op 28 augustus 1963 en fier
der is by de stikken in opmerking, dat der in stüdzje-
kommisje foar dizze saek is. Ik bin dochs wol hwat
binijd, hoe't it Kolleezje dizze saek sjocht. Ik foar my
siz: Ik fyn it dochs wol in slimme saek, dat der sa'n
efterstan is. Ik wit wol, it giet jierliks ek oer in hiel
great bidrach, dat der oan hieren ynkassearre wurde
moat troch it Wenningbidriuw, mar as der in efterstan
is fan f 82.000,hwer't hierders by binne, dy't in jier
en langer binefter binne, dan is it wol in eamstige
saek, leau ik. En ik soe dochs ek wol fan de kant fan
it Kolleezje hearre wolle, of dat it ek sa sjocht en fier
der bin ik wol hwat binijd nei de ynhald fan it rapport,
dat yn augustus fan it foarige jier ynlevere is oer de
gong fan saken fan dizze stüdzjekommisje. Ik haw
wol bigryp, dat as de Gemeente ris sizze soe: Wy
moatte dy saek alris oanpakke en sille ta ütsetting
komme, hja dan tagelyk ek foar Onderdak foar dizze
minsken soargje moat. Mar oan de oare kant sille wy
der each foar hawwe moatte, dat as men sjocht, dat
minsken, dy't in jier binefter binne, en dy't mar stikem
sitten bliuwe dit in ütwurking hawwe kin op do oare bi-
wenners fan gemeentehuzen, dy't fatael wêze kin foar it
Wenningbidriuw en foar de Gemeente. En dan soe ik
dochs noch wol witte wolle, oft der net rjochtsmiddels
binne om dochs op in oare manear regaed to meitsjen,
sadat men seit: Hjir is in sadanich biwuste praktyk,
dat men seis mei de strafrjochter yn oanreitsing kom
me kin, lyk as mei oare misdragingen yn it maetskiplik
forkear. Dit giet de kant üt fan oplichting en „flesse-
trekkerij". Op dat nivo sit it hast as men biwust de
hier net bitellet, wylst men it dochs wol dwaen kin,
mar men spekulearret der op: de Gemeente set my der
dochs net üt. Ik leau, dat it better wie, dat der in
strafrjochtelike saek fan makke waerd. Dér soe ik
dochs wol in ynformaesje oer hawwe wolle, foarsafier
it op dit stuit mooglik is.
De hear Pols (weth.)Ik wol der graech hwat fan
sizze, hwant ik leau dat ik üt namme fan it Kolleezje
sizze mei, dat dizze saek üs yn'e wei sit. Mar it is
natuerlik ienfaldiger dit probleem to stellen, as der
in oplossing foar to finen. Ik soe bigjinne kinne mei
to sizzen, dat men fan hegerhan foar in tal huzen yn
de hierpriis in reservebidrach hat foar de hierskuld en
dat wy der lokkich altyd noch ünder lizze. Oan de
oare kant is it sa, en ik leau dat dêrtroch dy kommis-
je yndertiid ynsteld is, dat dit hele greate soargen
meibringt.
En nou de praktyk. Ik kin wol foarop stelle, dat wy
in tal hüshaldingen yn'e stêd hawwe, dy't wy net ün-
derbringe kinne by partikulieren, dy't wy net ünder-
bringe kinne by wenningbouforienings en hwer't de Ge
meente seis mei sitten büuwt. It binne faek greate
hüshaldingen, dy't wy dan ünderbringe moatte. It giet
efkes goed, it heakket wol ris efkes, mar dan sitte wy
der wer efteroan. Mar nou komt der it gefal, dat men
in founis hat. Foar in bult minne bitellers hawwe wy
founissen fan de Kantonrjochter. Wy meije se der dan
ütsette. Mar dan komt it. Hwer moat men mei dy
minsken hinne? Ik wol Jo wol fortelle, dat wy it al
ris in kear hawn hawwe, mar dan moatte Jo ris nei
de krante sjen. Dan is it net sa bést mei it Kolleezje,
dat de minsken der ütset. By eintsjebislüt kinne wy
dy minsken net op 'e strjitte stean litte. Dan binne der
twa mooglikheden. Wy hawwe faek hawn, dat de hiele
hüshalding dan nei in ynstelling yn de stêd giet en dat
kostet de Gemeente it tsiendübele fan de hier, hwant
it is skriklik, hwat men foar greate hüshaldingen hjir
yn in ynrjochting bitelje moat. Dêr hinget de Gemeente
slim tsjin oan. In oare kant is dat wy se in oar hüs
jaen moatte en en dat dat hüs der dan op dat momint
ek wêze moat. Ik wol Jo wol fortelle, dat wy dêrfoar
in rigeltsje huzen hawwe dy't minder binne en leger
hier dogge en dat wy se dêryn plakke. Jo soenen sizze
kinne, dat it in soart fan strafhüs is, hwer't se dan
yn moatte. Mar dan bitelje se nea wer. Dan kin men
se der ek net wer ütsette, hwant dan steane se op'e
strjitte. Dit binne allegearre fan dy problemen, hwer't
slim in oplossing foar to finen is. En nou is der in
rapport ütbrocht en dat haldt einliks oars neat yn, as
dat wy yn gearwurking mei Sosiale Saken, dizze
gesinnen ris op papier set hawwe en dat wy nou ris
witte, hoe't er by stiet. Binne hjir mooglikheden foar
üs Wenningynspektrise om de sinten hwat oars to bi-
steegjen, sadat der ek hwat hier ütkomt foar de Ge
meente? Wy hawwe doe dus in kommisje gearstald,
hwer't Sosiale Saken, it Wenningburo, de direkteur fan
it bihearsburo fan üs wenten en in Amtner fan it Stêd-
hüs yn sitte en dizze kommisje giet hüshalding foar
hüshalding nei om to sjen, hwat wy der mei dwaen
kinne. En dan komt men hiel opmerklike dingen tsjin.
Ik haw niis al sein, dat we dan minsken yn in ynrjoch
ting ünderbringe moatte. De man is faek fuort, dêr
merkt men neat mear fan, en dan moat de mem mei
de bern fierder; de Gemeente moat se dan ünderhal-
den en dat freget greate bidragen. Wy hawwe der ek
by, dat as men komt om se der üt to hetten, dat se
dan noch wol ris in hiel bidrach op tafel lizze, dêr
stiet men ek forsteld fan. Al dizze dingen bilibbet men
hjirmei. Mar hwat men hjir krekt mei dwaen moat as
Gemeente witte wy net. In partikulier en in wenning-
foriening kinne se op'e strjitte sette; dit kinne wy as
Gemeente net dwaen, hwant dan steane we soms noch
foar hiel oare kosten. Wy dogge hjir al fan alles oan;
der wurdt op alle mooglike manearen efteroan sitten.
Hwat it rapport bitreft, it is bést mooglik, dat it bi
drach hjoed-de-dei folie leger is, it kin ek wol heger
wêze, hwant it giet op en del. De iene kear sakje wy
wer hwat, dan tinke wy: Nou geane wy de goede kant
üt, en de oare kear dan geane we wer omheech. It is
in hiel slim fraechstik, hwer't men foaral as Ge
meente hiel min üt komme kin. En wy kinne wol
foarop stelle, dat wy it der spitigernóch nea wer üt
krije. Hjir binne ek noch skulden by fan minsken, dy't
yn it bütenlan en yn oare provinsjes sitte en hwer't
wy nea wer in sint fan los krije. Ik woe wol, dat der
hwat op ütfoun waerd, sadat we hjir trochkamen. Mar
ik wol Jo wol fortelle, dat we alle mooglike muoite
dogge om it binnen de grinzen to halden, mar hielendal
goed komt it net. Wy hawwe yn it Kolleezje der ek al
ris oer praet, om dizze minsken ek gjin gas en elek-
trysk ljocht mear to leverjen. Der binne yn it lan ge
meenten dy't dat dogge. En dat docht it yn inkelde
gemeenten hiel goed. Mar oan de oare kant binne dat
ek wer hiele krasse maetregels. Wy dogge der oan,
hwat we der oan dwaen kinne, mar hielendal der ün-
derüt komme wy net.
De hear Boomgaardt: Ik bin tige tankber foar dizze
meidieling en de gegevens, dy't de Wethalder forstrekt