4
5
hat. In antwurd op de fraech, yn hoefier der strafrjoch-
telik optreden wurde kin, is miskien a bout portant
net to jaen. Dêr is wol hwat bilangstelling nei.
Fierder soe ik wol hwat fiele foar, hwat de Wet-
halder yn it ein fan syn bitooch sei, it öfsluten fan gas
en elektrysk, foar safier dat juridysk mooglik en so-
siael forantwurde is ik soe dat gefal foar gefal bi-
sjen wolle -hwant ik leau dat it, wy moatte dat alle-
gearre witte yn de maetskippij, net op tiid biteljen fan
skuld üs hiele maetskiplike forkear op losse skroeven
set en dat jildt hjir ek. Ik leau, dat de Gemeente yn
safier suver hast in opfiedende taek hat en dan mar
krasse maetregels nimme moat yn sokke gefallen. Ik
kin my dus foarstelle, dat der minsken binne, dy't it
persé net bitelje kinne, mar dan leau ik, dat Sosiale
Saken byspringe moat, sadat de hier der dan komt fia
Sosiale Saken. Dy gefallen kinne har dus net foar-
dwaen as it Sosiale Saken-gefallen binne, hwant, dat
nim ik tominsten oan, dan wit Sosiale Saken yn ider
gefal der wol in regeling foar to treffen. Mar as it
gefallen binne, dy't men dus op in forantwurde manear,
sosiael bisjoen, hurd oanpakke kin, dan soe ik sizze,
ek wurklik mar hurd oanpakke. Ik leau, dat dêr alle
reden foar is. Mar ik bin bliid, dat it Kolleezje hjir
each foar hat.
De hear Pols (weth.): De hear Boomgaardt seit:
Hurd oanpakke. Ik bin it ek wol mei him iens, mar
hy sil my tajaen moatte, dat der in momint komt, dat
men net oars mear kin.
En hwat Jou fraech bitreft oer de juridyske kant,
dat is in moaije fraech foar de krante. As Jo noch ris
oan de krante dy fraech stelle, miskien krije Jo dêr
dan in antwurd op.
En nou't ik it dochs oer de krante haw, soe ik oan
de krante freegje wolle: Skriuw net al to folie oer dit
punt, hwant dan binne der fêst in hiele soad, dy't dan
ek net mear bitelje. (Laitsjen.) Ik wol mar sizze, ik
mien dit tige earnstich, dizze saek leit tige tear. Ik
haw it hawn yn in strjitte ik sil de strjitte net
neame dat troch in hiele greate hüshalding, wy
wisten net hwer't de man wie, gjin hier mear bitelle
waerd. Doe hawwe wy Sosiale Saken derby helle en
doe't de hiele saek roun wie, doe sei de mem yn dy
strjitte: Jimme hoege net mear hier to biteljen, hwant
ik doch it ek net mear. It gefolch wie, dat it hiele
strjitsje net mear bitelle. Doe moasten we hwat. De
hear Boomgaardt: Se der üt sette, dat is it béste.)
Ja goed, dat hawwe we dien, mar dan moatte Jo net
freegje, hwat it koste hat, hwant dizze frou hawwe wy
ünderbrocht yn in pension en dat hat de Gemeente in
soad sinten koste. En dan komt Sosiale Saken en seit:
Nim dy hierskuld dan mar op de ien of oare manear,
hwant oars kostet it üs it tsiendübele.
Dit rapport wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub E.
Dit verzoek wordt in handen van B. en W. gesteld
om prae-advies.
Punt 3a.
Aanbeveling van het College van Curatoren:
G. Land te Steenwijk.
Benoemd wordt de heer Land met alg. stemmen.
Punt 3b (bijlage no. 181).
Voordracht:
M. H. van der Leij, alhier.
Benoemd wordt de heer Van der Leij met alg. stem.
men.
Punt 3c (bijlage no. 169).
Voordracht:
1. mevr. B. Huizinga.Kooistra, alhier;
2. mej. T. Tromp te Waskemeer.
Benoemd wordt mevrouw Huizinga met 32 stemmen
(mej. Tromp 1 stem).
Punt 3d.
Aanbeveling van de Commissie van Toezicht op het
Middelbaar Onderwijs:
1. Mr. P. C. Bokma;
2. Mr. B. W. Snijder;
3. Ir. J. Swierstra.
Benoemd wordt de heer Bokma met alg. stemmen.
Punt 3e (bijlage no. 176).
Voordrachten
Vacature C. J. Teeuwsen:
1. M. Wilbers;
2. K. J. Feenstra.
Vacature J. Kuperus:
1. J. Jellema;
2. F. Schaaf.
Vacature J. Jellema:
1. L. Ypma;
2. D. Lemstra sr.
Benoemd worden de heren Wilbers, Jellema en Ypma
met alg. stemmen.
De heren J. de Jong en C. de Vries vormden het
stembureau.
Punt 4 (bijlage no. 180).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 5 (bijlage no. 182).
De heer Van Balen Walter: Uit de begeleidende
Raadsbrief is mij gebleken dat de grond voor deze
boxen wordt berekend op f 50,de vierkante meter.
Dit lijkt mij een buitengewoon hoge prijs. Dergelijke
prijzen maken we niet zo veel mee. Ik zou graag een
inlichting willen ontvangen, hoe tot de berekening van
deze hoge prijs wordt gekomen.
De heer Van der Schaaf (weth.): Ik mag beginnen
met op te merken dat hier een stukje grond wordt ver
kocht, dat praktisch geheel wordt bebouwd, zodat de
prijs hier, wanneer die omgerekend wordt, de terrein-
prijs en de classificatie-oppervlakteprijs, dat die dus
praktisch hetzelfde zijn, omdat veel terrein wordt be
bouwd. Maar verder kan ik wijzen op een geval in
Wirdum, waar aan een plaatselijke aannemer een stuk
je grond voor boxen is verkocht voor f 49,zodat
deze prijs niet voor het eerst hier in de Raad is. f 49,
in Wirdum en dit is dan nu f 50,Het merkwaardige
van de situatie is, dat, als ik het zo mag zeggen, onze
broekzak dit aan onze vestzak verkoopt. Moesten we
dit nu, nu we het zelf gingen bouwen, maar voor min
der doen? Die vraag kan zich ook voordoen. In ieder
geval, er is nog een ander gezichtspunt bij dat ook
een rol heeft gespeeld, kan ik wel zeggen. De verge
lijking met de prijs in Wirdum dus, maar ook de ver
gelijking met de prijs in de nieuwe uitbreidingsplannen,
waar de grondprijijzen omgerekend naar classificatie
oppervlaktes ook komen in de buurt f 49,en f 50,
en zo. Dus zo bekeken zijn er voor deze prijs vergelij
kingspunten in een vorige transactie in Wirdum en in
transacties die betrekking hebben op het Ielan.
De heer Van Balen Walter: Ik ben nog niet geheel
bevredigd door dit antwoord van de Wethouder, dat
nog weinig specificatie van deze prijs geeft. Ik neem
ook aan dat de Wethouder niet in staat is zo direct
een berekening van deze prijs te geven, maar ik zou
het toch wel op prijs stellen om een inzicht te krijgen
hoe men tot deze, naar mijn gevoel, wat extra hoge
prijzen komt. U zegt nu wel, dat in Wirdum ook die
prijs van f 49,uitkwam. Waren dat ook autoboxen
Ik weet niet of men speciaal voor autoboxen een hoge
prijs berekent, maar dan blijft mijn nieuwsgierigheid
naar de wijze waarop men deze prijzen berekent. En ik
neem aan dat men niet voor autoboxen een hogere dan
normale prijs gaat becijferen. Ik zie tenminste niet een
reden hiervoor. Ik vraag dus of het mogelijk is dat wij
eens een inzicht krijgen in de wijze waarop deze prijzen
worden berekend.
De heer Heidinga: Ik dacht dat die classificatieprijs
voor het Nijlan wel bekend was. De grond is daar uit
gegeven voor een classificatieprijs van om en nabij de
f 35,Nu zegt de Wethouder: We houden hier maar
aan wat er in het Ielan gebeurt, maar waar grondt
zich dit op Ik heb er geen bezwaar tegen dat dit hier
zo gebeurt, maar ik zie niet de redelijkheid van het
geval en dat heeft U ook niet aangetoond.
De heer Van der Schaaf (weth.): Laat ik dan nog
mijn betoog van de eerste instantie aanvullen. Vijftig
gulden dat is ongeveer de kostprijs van nieuwe bouw
grond, naar classificatie-oppervlakte gerekend, dus niet
naar de terreinoppervlakte. En dat blijkt uit het geval
Wirdum waar we dat ook hebben gehad en in het Ielan.
De heer Van Balen Walter wil graag een inzicht hebben
in de wijze waarop dat tot stand komt. Laten we hier
voor een gelegenheid zoeken en b.v. bij de behandeling
van de begroting 1965 een bijlage neerleggen, waarin
de calculatiemethode wordt opgezet, op een voor Raads
leden begrijpelijke wijze. Het is niet zo dat wij voor
boxen er maar een schep op gooien; ik wil wel zeggen
dat de boxen in het Nijlan duurder dan de woningen
in het Nijlan zijn berekend, maar niet duurder dan de
produktiekosten van nieuwe bouwgrond, gerekend naar
classificatie-oppervlakte, bedragen. En ik ben van me
ning dat wij misschien wel meer, dit is maar een pro
visorische opmerking, bij de uitgifte van terreinen de
kant uit zullen moeten gaan van wat kost de pro
duktie van nieuwe bouwgrond; dat is een bedrijfseco
nomisch gezichtspunt waar veel meer aan vast zit, maar
in dit geval brengen we dit onszelf in rekening en dat
komt ook wel goed uit. (De heer Van Balen Walter:
Uiteindelijk moet een ander het betalen.) Nu ja, maar
daar krijgt hij ook een mooie box voor.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 5a (bijlage no. 186).
De heer Bootsma: Na de min of meer bewogen ver
gaderingen, welke de laatste maanden aan het onder
werp woningbouw zijn gewijd, behoeft het geen ver
wondering, dat onze fractie, uitgaande van de door de
Raad met algemene stemmen aangenomen motie, waar.
in Uw College niet alleen werd uitgenodigd om met
kracht voort te werken aan het grote plan in 't Ielan,
maar daarnaast met een aanvullend plan te komen,
opnieuw het woord vraagt. Wij willen beginnen met
vast te stellen, dat het tot verheugenis mag stemmen,
dat het is gelukt om de voor het grote plan vereiste
medewerking van de daarvoor gestelde instanties te
verwerven en dat de grote meerderheid van de Raad
zich niet heeft laten verleiden om halverwege de grote
lijn los te laten en te blijven voortsukkelen met kleinere
plannen, hoe verdienstelijk overigens ook van opzet
en uitvoering. De ontwikkeling op alle terreinen van
bedrijvigheid en maatschappelijk leven heeft een sterke
tendens naar schaalvergroting. En zo zal ook het wo
ningprobleem alleen tot een oplossing kunnen worden
gebracht door plannen in groter verband en op langere
termijn. Wij verhelen ons hierbij niet, dat niet altijd alles
van een leien dakje gaat en dat ook hierbij gebreken of
onvolkomenheden kunnen voorkomen. Maar daarvoor
zal de waakzaamheid van de daarvoor aangewezen
ambtenaren noodzakelijk zijn. Als directe winst kan al
vast worden aangemerkt de belangrijke contingents
verhoging, welke is verkregen door de toe te passen
arbeidsbesparende werkmethoden. Laten we hopen, dat
deze arbeidsbesparende methoden tevens zullen leiden
tot een versnelde bouw en niet alleen tot vermindering
van het aantal arbeiders.
Nadere beschouwing van Uw raadsbrief geeft aller
eerst een verhouding weer tussen woningwetwoningen
en andere woningen van 1196 tegen 844. Het aantal
woningwetwoningen hadden wij gaarne wat hoger ge
zien. Maar wanneer daarnaast wordt gelet op het aantal
eengezinswoningen, dat in de woningwetbouw zal wor
den gerealiseerd, n.l. 524 van het totaal van 1196, dan
stemt zulks weer tot verheugenis. Dat de huren niet
lager kunnen worden gesteld is zeker te betreuren,
maar wij mogen niet vergeten, dat mede gebouwd wordt
voor de toekomst. En de achter ons liggende jaren
hebben aangetoond, dat, wat oorspronkelijk duur leek,
later zeer aanvaardbaar en gewild bleek te zijn. Nu
met aanvaarding van dit plan, waar mijn fractie in
zijn geheel voor zal stemmen, de woningbouw in de stad
Leeuwarden tot en met 1967 zal zijn verzekerd, zal
niettemin met kracht moeten worden voortgewerkt aan
de verdere ontwikkeling van plannen van na 1967. Maar
we willen niet nalaten om er bij Uw College met klem
op aan te dringen, dat de resterende contingentsgedeel
ten zoveel mogelijk zullen worden aangewend voor
realisering van bouwplannen in de ons omringende en
tot onze gemeente behorende dorpen. We zijn overtuigd
van de moeilijkheden, welke daarvoor moeten worden
overwonnen, maar wij vertrouwen dat Uw College in
staat zal zijn om ook deze moeilijkheden het hoofd te
bieden.
De heer K. J. de Jong: Het moge bekend zijn, dat
het woningbouwbeleid in onze fractie altijd nogal veel
belangstelling ontmoet en het is ook voor de hand lig
gend, dat een dergelijk groot project, als ons vanavond
wordt aangeboden, ook in onze fractie een punt van
bespreking heeft uitgemaakt, zij het dan dat daar niet
zoveel tijd voor was, omdat de aanbiedingsbrief ons
maandagavond pas bereikte. Het lijkt mij dan ook het
beste, dat ik mijn beschouwingen houd tegen de achter
grond van wat in het verleden door onze fractie hier
over gesteld is en in aansluiting op hetgeen op 11 maart
door de heer Heidinga hier naar voren is gebracht.
Ik maak dan een vergelijking met wat ons hier aange
boden wordt. Dan is één van de eerste stellingen van
de heer Heidinga geweest, dat hij het een gevaarlijk
iets vond, wanneer wij het verlies aan arbeidsproduc
tiviteit niet zouden trachten te dekken en hij heeft toen
aangedrongen op het direct in functie brengen van een
tweede productiestroom. Dat was eigenlijk de kern van
zijn betoog. Wat we hier dus voorgeschoteld krijgen is
in ieder geval een punt, waarbij dat gevaar van het
verlies aan arbeidsproductiviteit, dat ons telkens nog
boven het hoofd gehangen heeft, hier dus gedekt wordt.
Met andere woorden: het volume van 1963 en 1964
wordt hiermee gered, wanneer we dit voorstel aanvaar
den. Eén van de grote gevaren, die ons telkens boven
het hoofd gehangen heeft, is in dit geval van de kaart
en dat is dus een punt, waarmee wij B. en W. mogen
complimenteren. Ik geloof, dat dat reëel is. Bovendien
past dit hele plan in het kader van de voorschriften
en de doelstellingen van de Minister van Volkshuisves
ting en Bouwnijverheid. Deze werkt speciaal op grote
plannen en met grote aannemingsmaatschappijen. Deze
geeft daar toeslagen op de produktie enz. op. De toe
slagen, die hier op de volumes gegeven zijn, zijn ook
beduidend, niet alleen voor de woningwetsector, maar
ook voor de ongesubsidieerde sector waarbij nu weer
50 woningen per jaar aan toeslag wordt gegeven. Dat
zijn inderdaad pluspunten, die men voor heeft bij een
meerjaren-plan, als hier wordt aangeboden, boven een
situatie, zo we die in het verleden nog wel eens gekend
hebben, waarbij meer plaatselijk gewerkt werd en waar
bij kleinere plannen aangeboden werden.
Dit is dus inderdaad een punt dat pro het voorstel
van B. en W. stemt. En ik zou zeggen: Wij moeten
reëel zijn en deze dingen erkennen en wij kunnen dit
met een zekere verheugenis doen. Eén van de punten
waar altijd naar gestreefd is, is: Laten we toch trach
ten continuïteit en rationalisatie in de woningbouw te
brengen. Dat is een jaar of tien geleden al geprobeerd
door een aanbod van aannemerszijde; we hebben daar
jammer genoeg nooit voldoende gebruik van gemaakt.
In ieder geval, men kan zeggen van dit plan wat men
wil, hier zit wel continuïteit in en hier zit wel rationa
lisatie in. Ik betwijfel het of deze rationalisatie zover
voert, dat we zonder meer kunnen stellen, dat in dit
meerjarenplan een aanzienlijke besparing van arbeids
krachten zit. Er wordt wel over gesproken, maar ik
heb nog nooit cijfermatig aangetoond gezien, dat in
een dergelijk plan als dit inderdaad besparing aan ar
beidskrachten aanwezig is. Ik weet niet, of dit meer
een academische kwestie is, dan een zaak die op reali
teit berust. Ik zet er een groot vraagteken achter.
Een punt, dat in dit voorstel ook van belang is en
waar ook inderdaad iets goeds van gezegd kan wor
den, is het feit dat hier een plan aangeboden wordt,
waarin 40% eengezinshuizen voorgesteld is. Zoiets heb-