6 is, liket it my net winsklik ta, dat dizze namme op dat plak oanbrocht wurde soe. Ik wit net, oft der op dit stuit noch hwat oan to dwaen is. Yn elts gefal soe ik der net safolle wiziging yn oanbringe wolle, dat dizze namme net oanhalden wurde soe. Mar Tjis. sema sit optheden yn'e knipe fan Meekeshóf (Laitsjen) en hy heart it lan yn, yn'e frijheit. De hear Hartstra: Ik soe der net foar wêze dizze wiziging oan to bringen, tomear net, omdat yn de folksmüle Fopma's reed makliker leit as Tjissema's reed. En as de namme Tjissema nou alhiel forfoel, dan soe ik dat bigripe kinne, mar dy namme bliuwt der en ik tink, dat der wol in jier of hwat administrative rompslomp oan fêst sit, as de namme Fopma's reed nou wer foroare wurde moat. Waerd de namme Tjis sema nou net brükt, dan soe ik sizze: Akkoart, mar hwerom sille wy nou de nije strjitte yn Wytgaerd nei Tjissema neame, as dy namme tichteby dochs al bi- stiet De heer Taylor Parkins: Zoals de tweede spreker al naar voren bracht en zo wij het in deze Raad al hebben ondervonden, is het inderdaad: Begin niet met een eenmaal bestaande naam te wijzigen. Een straat of een reed ik geloof, dat dit nog duidelijker in een van de buitenwijken of in een van de dorpen spreekt dan in de stad heeft eenmaal een naam en wij moeten daar af blijven. De heer Santema voelt zich schijnbaar bijzonder onzeker, want hij kan alleen maar tot de oplossing komen, dat de Raad thans nog een wijziging voorstelt. Ik weet niet, wanneer de Raad hiertoe kan overgaan. Ik had van de Voorzitter een antwoord als dit aan de heer Santema verwacht. De Voorzitter: De opdracht van de Commissie be trof de vaststelling van namen voor straten, die pas aangelegd waren en die opdracht heeft zij strikt for meel uitgevoerd. B. en W. hebben hier uiteraard niets mee te doen. Ik geloof echter niet, dat de Commissie onbevoegd zou zijn tot het voorstellen van wijzigingen. Allinnich ik bin it net alhiel iens mei de riddenearring fan de hear Santema oer de frijheit, dy't Tjissema nef- fens him hawwe moat en dy't hy op de ien of oare wize by de forminging fan it Meekeshóf en Tjissema to pas bringt, hwant ik bin der net wis fan, dat de lju fan Tjissema State altyd like wiis west hawwe mei de frijheit fan in oar. Ik heb niet de indruk gekregen, dat de Commissie voor de straatnaamgeving bereid is wijzigingen aan te brengen in het voorstel. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van de Commissie. Punten 26 en 27 (bijlagen nos. 193 en 192). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 28 (bijlage no. 202). De heer Ten Brug: Met de Algemene Bijstandwet komt er straks een belangrijke verbetering in de wet telijke regeling voor het verlenen van hulp aan hen, die financieel in moeilijkheden zijn geraakt. Er wordt immers in de Algemene Bijstandwet een recht tot het verkrijgen van bijstand vastgelegd. Dit in tegenstelling tot de Armenwet. En de consequentie hiervan is, dat de gemeenten op dit terrein niet langer subsidiair doch primair zullen optreden. Immers een verplichting tot het verlenen van financiële steun kan bezwaarlijk op gelegd worden aan kerkelijke of andere niet-overheids- instellingen. Zonder nu te kort te doen aan het belang van de wijzigingen die de nieuwe wet brengt, meen ik, dat er in de praktijk heel weinig verandering zal zijn. Er kan de laatste jaren althans moeilijk worden gesproken van een subsidiair-zijn van de Gemeente bij het verlenen van financiële bijstand. De mogelijkheden die de nieuwe wet geeft t.a.v. wat ik zou willen noe men de organisatorische opbouw rond de bijstandsver lening, zullen, dacht ik, dan ook vanuit de praktijk van het ogenblik moeten worden benaderd. En met het voorstel van Uw College om niet over te gaan tot in stelling van een commissie van bijstand, aan welke commissie B. en W. geheel of gedeeltelijk hun taak op grond van de Algemene Bijstandswet zullen kunnen overdragen, kan ik mij dan ook geheel verenigen. In een gemeente als de onze met een goed georganiseerde en goed geleide sociale dienst lijkt mij een commissie van bijstand overbodig. Ditzelfde geldt voor de com missie van ue bezwaarscnnften. Eveneens kan ik mij verenigen met het voorstel om onder de vigeur van de nieuwe wet een commissie van advies te hebben. Door middel van een dergelijke commissie immers kan er een goed samenspel tot stand komen met andere organen en organisaties op het terrein van het maat- scnappeiijk werk en de gezondheidszorg en de vak- en standsorganisaties. De in de ontwerp-verordening ver melde samenstelling van de commissie van advies is even wei in strijd met de hierom cren't in ue Algemene Bijstandswet gegeven voorschriften. In het raadsvoor stel wordt hier ook op gewezen. De daarbij vermelde reden tot het in dit opzicht afwijken van de wettelijke bepalingen lijnen op net eerste gezicht redelijk. Maar toen acnt ik ait met juist. Immers wordt in ae wet ae instelling van een commissie facultatief gesteld. De samenstelling van een dergelijke commissie wordt im peratief voorgeschreven. En met het vaststellen van een verordening, zoals die in ontwerp voor ons ligt, handelen wij, dunkt mij, in strijd met de wet, m.n. wat betreft de bepalingen van hoofdstuk II van deze ver ordening. Ik zou Uw College dan ook in overweging willen geven om hoofdstuk II aan te passen aan de voor de samenstelling van de commissie van advies in de wet gegeven voorschriften. Wat mij betreft, kan dan met het aanbrengen van wijzigingen in de samen stelling van de bestaande commissie tot 1967 worden gewaent, als dat op grote moeilijkheden of bezwaren zou stuiten. Wij zouden dan kunnen rekenen, dat de commissie tot zolang een aantal vacatures kent en dat zou voor haai wei Kzaamheden geen consequenties be hoeven te hebben. Voor het overige kan ik mij met het voorstel volle dig verenigen en ik zou het dan ook hierbij willen laten. De heer Engels: Ik wilde ook even terugkomen op het punt van de commissie van advies. Ik doe dat met enige schroom. Ik ben zelf lid van die commissie. Ik weet, dat ze voortreffelijk werkt (ondanks dat ik er in zit eventueel!) Ik kan aan ook heel veel voelen voor het standpunt van het College om deze commissie onveranderd te laten. Van de andere kant worstel ik met dezelfde puzzle als mijn collega 'ren Brug, n.l.: hoe moet dat met de Algemene Bijstandswet? Nu zou je kunnen redeneren: De Raad krijgt de bevoegdheid dat weten we sinds kort om commissies in te stellen, niet ingevolge de Algemene Bijstandswet, maar gewoon ingevolge de Gemeentewet, commissies uit raadsleden en niet-raadsleden, commissies van advies, van bijstand enz. en je zou als Raad gewoon een com missie kunnen oprichten. Die zou je een bepaalde op dracht kunnen geven. Dat zou kunnen zijn: adviseren in deze materie; die commissie staat dan onafhankelijk van de Algemene Bijstandswet. Daar staat natuurlijk weer tegenover, dat dit toch niet helemaal correct lijkt, want dan ga je in feite een commissie belasten met een zaak, de Algemene Bij standswet betreffende. Je moet, als je dat doet, toch aannemen, dat ze dan ook valt onder de door de bij standswet gestelde regels. Ik ben er niet helemaal uit en ik zou het niet leuk vinden om mee te werken aan het vaststellen van een verordening, ten aanzien waar van verwacht kan worden, dat er eventueel een Ko ninklijk Besluit kan komen, dat het betreffende raads besluit ongeldig maakt. De conflictsituatie komt ech ter pas aan de orde op 1 januari 1965, als de wet in gaat. Ik zou willen voorstellen: U heeft dus nog een aantal maanden de tijd om her en der te informeren bij bevoegde juristen, al of niet uit ons midden, en dan eens na te gaan, of het inderdaad noodzakelijk is, dat wij formeel de verordening aanpassen alsook mocht die aanpassing noodzakelijk zijn -welke voorstellen U dan in dat opzicht wenst te doen. Ik zou U dus in overweging geven: Wil deze materie nog eens bekij ken. Laten we het voor het ogenblik zo laten, maar wil ons als Raad vóór 1 januari doen weten, of er aanleiding is hier nog iets aan te doen. Zo ja en zo niet, waarom ja, waarom niet. De Voorzitter: Ik heb de indruk, dat U bedoelt deze formulering toch wel vast te stellen en dan vóór 1 januari 1965 de door U genoemde materie, indien no dig, opnieuw in de Raad te brengen. De heer EngelsMag ik dan ter verduidelijking dit zeggen: In deze verordening is een aantal zaken aan de orde, n.l.: de regels voor de bezwaarschriften, de regels voor de indiening van aanvragen enz. Dat moet vastgesteld zijn vóór 6 juli; dat moeten wij nu vaststellen. Met dezelfde verordening regelen we ook en passant de samenstelling van de adviescommis sie. Dat onderdeel nu kunnen we op dit moment re gelen, zoals het hier staat, maar toch zou naar mijn mening vóór 1 januari 1965 bekeken moeten worden, of het in overeenstemming is met de wet, die alsdan ingaat. De Voorzitter: Dan heb ik het dus wel goed be grepen. De heer Heidinga: In tegenstelling met de heer Ten Brug lijkt mij de procedure die hier wordt voorgesteld t.a.v. de bezwaarschriften, toch minder wenselijk. Ik lees, dat het College van B. en W. de bijstand toekent. Dus iemand die meent niet juist behandeld te zijn zou bij datzelfde College in beroep moeten gaan maar dat kan hij natuurlijk net zo goed laten; dat lijkt mij vol komen waardeloos. Daar moet een andere instantie voor zijn. Tegen die situatie heb ik bezwaar. De Voorzitter: Ik schors de vergadering voor de koffiepauze. De Voorzitter: Ik heropen de vergadering. De heer Vellenga (weth.): De heer Ten Brug is be gonnen met een enkele algemene opmerking te maken over wezen en bedoeling van de Algemene Bijstandswet. Het is misschien ietwat voorbarig om in de Gemeente raad vanavond al breedvoerig op deze zaak in te gaan. Mogelijk is er wel een gelegenheid om dat te doen bij de behandeling van de begroting 1965 aan het eind van dit jaar. Daarbij zal het ook mogelijk zijn n.a.v. de aan biedingsbrief op deze ook voor onze gemeente zo be langrijke zaak dieper in te gaan. De heer Ten Brug heeft m.n. twee punten nog even naar voren gehaald: De verandering in deze zin, dat er een recht op bijstand is en dat daar tegenover de rechtsplicht van de Overheid staat om deze financiële bijstand te verlenen. Hij heeft er ook al op gewezen, dat die situatie in de praktijk eigenlijk al aanwezig is, maar dat er dus ten principale een aantal wezenlijke dingen veranderen. Ik heb begrepen, dat hij, waarschijn lijk sprekend namens zijn fractie, het standpunt van ons College deelt, dat in een gemeente als Leeuwarden niet direct behoefte is aan een college, dat de bijstand verleent, dat ook hij meent en dat ligt ook wel in het verlengde van de redenering over de rechtsplicht van de Overheid dat in dezen het College van B. en W. het orgaan is, dat de bijstand verleent. Hij is het ook, in tegenstelling met de heer Heidinga, met het College eens, dat in deze gemeente geen behoefte bestaat aan een commissie voor de bezwaarschriften. Misschien mag ik op dat punt nu meteen even ingaan, hoewel, naar de volgorde van de sprekers sprekend, de heer Hei dinga het laatst beantwoord zou moeten worden. Ge zien echter het feit, dat hij het vraagt en het punt, dat hij aansnijdt, doe ik het nu meteen. (De heer Van Ba len Walter: Wat een égards!) (De heer Engels: Wat een strijkages vanavond.) Na deze betuigingen van „instemming" wilde ik graag verder gaan. De heer Heidinga moet zich voorstellen, dat, hoewel het College var B. en W. het orgaan is, dat de bijstand verleent, dit in feite gebeurt door de gemeentelijke So ciale Dienst, dat m.n. de directeur van deze dienst wat men noemt een mandaat heeft om de beschikkingen te nemen en uit te zenden. Het orgaan, waarin zich de zaken praktisch voltrekken is dus in naam van het College, maar in feite de dienst en de directeur. Dan kan het mogelijk zijn, dat men bezwaren ontwikkelt tegen de inhoud van de beschikking, die men schrifte lijk indient bij het officiële orgaan, n.l., het College van B. en W. Men heeft in de wet en ook in alle lectuur die daar rondom zo langzamerhand verschenen is, het woord „bezwaarschrift" gekozen. Men hanteert hier niet en daar wil ik de aandacht op vestigen de uitdrukking „beroep". Men vraagt dus via dit be zwaarschrift een beslissing van het College. Wij zien de figuur zo: Daar waar een bezwaarschrift bin nenkomt dat is dus bij het College van B. en W. zal ook een beslissing daarop genomen moeten worden, zal een uitspraak moeten worden gedaan, waarbij wij deze constructie willen, dat een ander orgaan dan de gemeentelijke Sociale Dienst het College daarover van advies dient. M.a.w.Men kan de partij die in eerste instantie over de beslissing geadviseerd heeft, natuur lijk horen; dat lijkt ons juist toe. Men hoort de cliënt die bezwaar maakt; daarnaast zullen wij een objectief en onafhankelijk advies ontvangen over dit bezwaar schrift, zodat dus in feite de behandeling van het be zwaarschrift in een andere sfeer en bij andere mensen gebeurt dan door hen waar het in eerste instantie be handeld is geworden. En ik dacht, dat dit in een ge meente van een omvang als Leeuwarden voldoende waarborgen geeft voor objectiviteit om de zaak naar behoren af te doen. Dat is één van de redenen geweest, waarom wij en dat doen praktisch alle gemeenten van de grootte van Leeuwarden of nog groter deze regeling hebben getroffen. Het grote punt, waarover m.n. vanavond is gespro ken in de Raad, is de kwestie van de commissie van advies. Ik heb begrepen, dat de raadsleden die daar over gesproken hebben, op zichzelf begrip hebben voor deze redenering van ons College: Wij hebben een com missie van advies ingesteld, die wij een bepaalde samen stelling hebben gegeven. Deze was op het moment dat in deze Raad daarover een beslissing werd genomen, afgestemd op het ontwerp.wet dat er toen lag. Wij mochten dus haast aannemen, deze commissie van ad vies ook in diezelfde structuur zou kunnen opereren, wanneer de Algemene Bijstandswet van kracht is ge worden. In de definitieve tekst van de wet is een wij ziging gekomen, in die zin, dat van de commissie hoog stens 2/5 van het aantal leden mag behoren tot het Gemeentebestuur in de meest ruime zin van het woord. Wij hebben echter deze overweging gehad: De com missie draait voor ons gevoel en de heer Engels heeft dit als lid van deze commissie ook bevestigd op zijn minst bevredigend. Men raakt op elkaar inge speeld, men is de laatste vergaderingen met deze ma terie bezig geweest. Zou het dan niet praktisch zijn de commissie in deze samenstelling te handhaven? Ik heb van de heer Ten Brug begrepen, dat hij voor die motivering alle waardering kan hebben, dat hij die ook wel wil overnemen, maar, wat de verordeningen be treft, zegt hij: Als je de dingen vastlegt, moet je toch wel handelen in overeenstemming met de wet. Ik heb van de heer Engels begrepen, dat hij het daar voor een deel mee eens is; aan de andere kant zegt hij, is de motivering van het College i.z. de adviescommissie wel duidelijk. In enige gemeenten in Nederland speelt hetzelfde. Een aantal mensen die met deze materie te maken hebben, vindt dit een interessant punt, omdat die zaak eigenlijk nog in beweging is. De heer Ten Brug zegt dan ook: Pas de verordening aan aan de voor schriften, in de wet gegeven, en laat dan de commissie, zoals ze nu bestaat, maar functioneren. De heer Engels zegt: M.i. kan de verordening in de voorgestelde vorm vanavond aangenomen worden. De commissie blijft dan functioneren in de samenstelling die ze op dit moment heeft. Pas per 1 januari wordt de Algemene Bijstands wet van kracht. Tussen nu en 1 januari zou men dan over deze zaak nog eens informaties kunnen inwinnen. Men zou zich hier en daar kunnen oriënteren. Misschien komen er nog bepaalde veranderingen. Kom voor 1 januari 1965 alsnog hierop terug, hetzij met deze ver zekering: Zoals het is voorgesteld, kan het, hetzij het College meent op grond van de verkregen informaties te moeten zeggen: Die verordening is verder akkoord; alleen op het punt van de samenstelling van de com missie zou U nog bepaalde veranderingen moeten aan brengen. Het College heeft de neiging om het meest te voelen voor het standpunt van de heer Engels, te meer, omdat, wanneer wij aanstonds zouden overnemen wat de heer Ten Brug bepleit, de bestaande commissie o.i. onvol-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 4