doende basis zou hebben. Aan de andere kant vinden
wij de materie interessant genoeg om haar op een be
paalde manier nog te laten bekijken en eens af te
wachten, hoe daar in andere plaatsen over zou worden
beslist. Ik heb begrepen, dat de heer Engels en daar
moet ik hem wel dankbaar voor zijn de heer Van
der Veen al terloops heeft gezegd, dat vanavond de
verordening eigenlijk zou moeten worden aangenomen
in verband met de fatale datum, waarop ze moet wor
den ingezonden als mededeling van beslissing van deze
Raad. Ik mag mij dus ervan ontheven achten, daar
verder nog iets over te zeggen, zodat wij als College
althans op dit ogenblik nog menen te moeten persiste
ren bij het standpunt, zoals dat in de raadsbrief is uit
eengezet, niet alleen wat de tekst van de verordening,
maar m.n. ook wat de samenstelling van de commissie
betreft.
De heer Ten Brug: Het punt waar het nog om gaat,
is de samenstelling van de adviescommissie. Nu heeft
de heer Engels gezegd, dat z.i. de mogelijkheid nog wel
aanwezig is de zaak te hanteren, zoals ze in deze ver
ordening is geregeld. Ik kan mij voorstellen, dat men
bezig is om te onderzoeken, of het mogelijk is bestaan
de commissies die niet aan de bepalingen van de wet.
wat de samenstelling betreft, voldoen, voort te laten
werken. Ik kan mij echter moeilijk voorstellen, dat men
komt tot een oplossing waarbij in de verordening een
samenstelling van de commissie zou kunnen worden
gegeven, die volledig in strijd is met de wet. Dan zou
een wijziging van de wet op dit punt in overweging moe
ten zijn en daar is mij niets van bekend. Ik kan dus
wel aannemen, dat wij dat voorlopig niet behoeven te
verwachten. Ik heb toch wel bezwaren tegen de re
denering van de heer Engels, een redenering die door
de Wethouder van Sociale zaken is overgenomen, om
de zaak te laten liggen, zoals ze in deze ontwerp.ver-
ordening wordt voorgesteld. (De heer Engels: Dus de
bestaande commissie handhaven.) Ja. Ik wil toegeven,
dat mijn voorstel niet een elegante oplossing is, maar
B. en W. zoeken naar een oplossing om de bestaande
commissie te handhaven in de samenstelling, die ze nu
heeft. En nu dacht ik, dat elke andere oplossing slech
ter was dan deze, dat wij in de verordening de samen
stelling van de commissie omschrijven, zoals ze volgens
de wet moet zijn. Dan handelen we conform de wet.
Wat de werking van de bestaande commissie betreft,
nemen wij dan genoegen met een voorlopig voortbe
staan van de vacatures.
De heer Engels: Ik wil ter vermijding van een mis
verstand erop wijzen, dat ik niets anders beoog dan
de bestaande commissie te handhaven, voorshands tot
1 januari 1965, vóór welke datum ik een uitspraak van
het College verwacht, over de vraag of dit bezwaren
zal ontmoeten in de voorschriften van de wet die per
1 januari ingaat. De heer Ten Brug zegt: Ik kan me
voorstellen, dat men misschien nog wel wegen vindt
om bestaande commissies te laten voortwerken. Welnu,
dat is hetzelfde wat ik aan het College vraag: Wilt U
vóór 1 januari bekijken, of dat kan en in welke vorm
dat kan, maar als blijkt, dat het kan ik wil het ook
niet zonder meer aannemen wil het ons motiveren.
Anders zult U vóór 1 januari met een voorstel moeten
komen om een commissie in te stellen precies conform
de wet. (De heer Ten Brug: Een verordening vast
stellen zou met de bepalingen der wet in strijd zijn.)
Ja, dat is even de moeilijkheid, waarmee ik, zoals ik U
zeg, zelf ook al gezeten heb. Ik voel er niets voor een
verordening vast te stellen met bepalingen, waarvan
je mag verwachten, dat ze in strijd zijn met de wet.
Kennelijk bestaan bij juristen, die in deze materie thuis
zijn, twijfels over de vraag, of commissies die reeds
zijn ingesteld, kunnen bijlven bestaan, zij het misschien
onder een andere titel. Daarom zeg ik: Als er twijfel
is, stel dan de beslissing over de zaak uit, tot de datum
waarop ze definitief in orde moet zijn. Dat is om
streeks januari 1965. Maar dan moet er aan die twijfel
een eind zijn, naar mijn gevoel.
De heer Van der Veen: Ik vind het toch ook wel
moeilijk in Hoofdstuk II de commissie van advies te
regelen op een wijze, die formeel niet juist is. En dat
gebeurt dus om een reden, die we allemaal wel ken
nen: We moeten in de overgangsperiode iets anders
hebben op den duur. Wij weten niet, of de wet zelf
overgangsbepalingen heeft, waaraan vastgeknoopt kan
worden. Ik zou het in elk geval eleganter vinden in dit
hoofdstuk de commissie te regelen, zoals die volgens
de wet moet zijn en dan daar eventueel nog een lid
aan toe te voegen. Of wij kunnen een overgangsbepa
ling aan de verordening toevoegen, waarin staat, dat
in afwijking van wat er nu in hoofdstuk II gere
geld is voor de periode die loopt tot de datum die ge
noemd is: 1 januari 1967, meen ik de commissie
aldus zal zijn samengesteld. Dan wijken we dus open
en bloot af, maar dan steken we dat ook niet onder
stoelen of banken en dan kunnen we dus altijd nog af
wachten, of er van hogerhand de vinger op de zere
plek gelegd wordt. Dan doen we het, dacht ik, op de
netste manier.
De heer Spiekhout: Aan hetgeen de heer Van der
Veen voorstelt heb ik niet zoveel toe te voegen. Die
oplossing lijkt me nog weer iets minder slecht dan die,
welke we tot nu toe geprobeerd hebben. Dan bereiken
we dus, dat de verordening naar de tekst niet in strijd
is met de wet, waar ik bepaald wel bezwaar tegen zou
hebben. Ik had een voorstel, om dat van de heer Ten
Brug te redigeren, n.l. de Raad voor te stellen de ver
ordening wel in overeenstemming te brengen met de
wet. Maar als dat dus nog aangevuld kan worden in
de geest, zoals de heer Van der Veen zegt, dan heeft
geloof ik, ook de Wethouder precies bereikt wat hij
wil. Dan kan dus wat we allemaal n.l. materieel wil
len, de commissie in deze vorm voortwerken, wat ze
dan ook ook op een vastere basis kan doen. Ik zou
eigenlijk graag even het antwoord van de Wethouder
van Sociale Zaken willen afwachten, alvorens ik mijn
voorstel zou indienen.
De heer Heidinga: Ik heb het nog niet helemaal
begrepen. De Wethouder zegt: De directeur van de
dienst zal mandaat krijgen om de aanvragen zelfstan
dig toe- of af te wijzen. Het lijkt haast voor de hand
liggend, dat die directeur toch wel behoefte zal ge
voelen zich in twijfelgevallen te dekken bij de Wethou
der, dat hij dus overleg met hem zal plegen. En ook
verwacht ik niet, dat het College zijn eigen Wethouder
plus de directeur van de dienst zal afvallen. Dit be
zwaar blijft toch wel bij mij bestaan, al wil ik de Wet
houder gaarne toegeven, dat het in de praktijk wel wat
mee zal vallen. Maar er zit, dunkt mij, nog een moei
lijke kant aan. En dat is deze: B. en W. behoeven pas
binnen 4 weken op de aanvragen te beslissen. Daarna
behoeven ze pas binnen 4 weken op het bezwaarschrift
te beslissen. Ik zou me kunnen voorstellen, dat de
aanvrager bij wijze van spreken in die tijd verhongerd
is. Dan kan hij misschien nog wel eens in beroep gaan
en dan duurt het weer 4 weken. (De heer Spiekhout:
Dat kan dan niet meer. Dat is biologisch onmogelijk.)
(Gelach). Dat is zo. Nu ja, voor mijn gevoel zit dit
niet rond en ik wilde toch wel graag, dat de Wethou
der mij daar een beetje meer licht over kon ver
schaffen.
De heer Heetla: Er is vanavond al zeer veel gezegd
over de nieuwe bijstandswet. Ik kan mij wel verenigen
met het standpunt van de heer Van der Veen, maar na
wat de heer Heidinga heeft gezegd, geloof ik, dat het
toch niet juist is om verder op deze materie in te gaan.
De Algemene Bijstandswet geeft n.l. zeer veel moei
lijkheden en de veranderingen zijn legio. In de kranten
leest U wel, wat er in de Kamer gebeurt; er zijn nogal
wat wijzigingen op deze nieuwe wet gekomen. Die zijn
aan de orde van de dag. De zaak draait nog niet eens.
Het volgend jaar zullen er wel aan de lopende band
veranderingen zijn. Hoe het zal gaan met het instel
len van beroep, mijnheer Heidinga, zal de tijd moeten
leren. Men kan uiteindelijk een bezwaarschrift indie
nen bij B. en W. Men zegt: Dan kom je bij de duivel
te biecht en dat heb ik ook altijd gezegd. De inspecteur
van belastingen legt de aanslagen op, en als men dus
in beroep gaat, dat doet men wel eens als aannemer,
dan komt men ook bij de duivel te biecht, want dan
komt men bij diezelfde inspecteur terecht. Wat een
beroep in verband met de toepassing van de Algemene
Bijstandswet betreft, bestaat er tenminste nog altijd
de gelegenheid om in beroep te gaan bij G.S. Ik ge
loof, dat wij de tijd maar even moeten afwachten.
De heer K. J. de Jong: Het punt dat hier door de
heren Ten Brug en Engels is aangesneden, is van onze
kant nog niet gezien en beoordeeld, maar toch voel ik
persoonlijk wel voor de gedachten van de heer Ten
Brug. Ik geloof, dat het inderdaad juist is, dat we
geen beslissing moeten nemen, die ingaat tegen de
bedoeling van de wet. Dat moet voorop staan. En
wanneer de gedachte van de heer Van der Veen ook
nog ingelast zou kunnen worden, dan nemen wij, ge
loof ik, daarmee toch uiteindelijk een beslissing, die
past bij de opzet van deze dienst t.a.v. het verlenen van
algemene bijstand in de toekomst. Ik zou nog wel willen
weten van de Wethouder, of er t.a.v. het punt van de
adviescommissie een zekere afspraak is met soort
gelijke gemeenten. Dat heeft men, meen ik, wel gesteld
bij de andere onderdelen van deze Algemene Bijstands
wet. Er is over deze zaak in vergelijkbare gemeenten
ook reeds een zeker resultaat uit de bus gekomen. Dat
zou uiteindelijk ook nog mee kunnen spelen bij onze
beoordeling.
De heer Bootsma: Mijn buren links en rechts heb
ben al in twee instanties het woord gevoerd. Om hun
nog een een derde beurt te geven, zou wel heel veel
van de welwillendheid van de Voorzitter gevraagd zijn.
Ik ben dus volkomen binnen de bepalingen van het
reglement van orde, als ik het woord vraag om dat
gene naar voren te brengen, wat één van hen had wil
len doen. Mét de heer Van der Veen dienen ook de
heren Engels, Ten Brug, Spiekhout en ondergetekende
een voorstel in, dat aldus luidt:
„De Raad gaat akkoord met de voorgestelde verorde
ning op de Gemeentelijke Sociale Dienst en de verle
ning van de sociale bijstand, met dien verstande, dat
hoofdstuk II wordt aangepast aan de daarvoor gelden
de bepalingen, aangevuld met de bepaling, dat de com
missie tot 1 januari 1967 zal zijn samengesteld als tot
heden."
De Voorzitter: Het komt er dus op neer, dat de
voorstellers willen bereiken, dat er gehandeld wordt in
overeenstemming met de verordening, dat de verorde
ning niet in strijd is met de wet en dat de bestaande
commissie kan doorwerken. Daar komt het, dacht ik,
op neer. U hebt het vast begrepen, althans ik neem aan,
dat de voorstellers het goed hebben begrepen. Ik zou
dus de Wethouder van Sociale Zaken willen verzoeken
hierop antwoord te geven.
De heer G. de Vries: Ik zou willen weten, op welke
punten deze verordening aangepast moet worden. Of
is dat geen juiste vraag? (De Voorzitter: Dat zouden
de voorstellers kunnen doen, dacht ik.) Het is een bij
zonder intelligente opmerking. (Stemmen: Van wie?)
Uiteraard van het College. (Gelach).
De heer Vellenga (weth.)Van de reden waarom ik
de opmerkingen van de heer Heidinga weer eerst be
antwoord, geef ik geen motivering, want dan wordt
hij te ijdel! Hij heeft nog weer even gesproken over de
kwestie van de bezwaarschriften en ik heb van hem
begrepen, dat hij zich toch wel kan vinden in mijn
woorden en in de gedachtengang van B. en W. Hij heeft
één vrees, n.l. dat de man die een bezwaarschrift wil
indienen, niet meer zou leven. En dan zou de zaak dus
helemaal niet meer interessant kunnen zijn voor de
Raad, want dan komt het bezwaarschrift er niet. Maar
om zakelijk in te gaan op wat hij heeft bedoeld: Ik
geloof, dat er een speciaal artikel in de wet staat,
waarbij snelle en afdoende hulp- en bijstandverlening
geregeld is, los van de termijn. Wanneer dus een si
tuatie zou ontstaan, zoals U die schildert, dan kan
ogenblikkelijk bijstand worden verleend. Dus die man
verhongert niet en hij kan dan eventueel wel een be
zwaarschrift indienen, maar die man zal het misschien
uit dankbaarheid niet meer doen.
In zijn algemeenheid ben ik het wel eens met wat
de heer Heetla heeft gezegd, wat betreft de parallel
die hij heeft getrokken met de belastingen. Ik geloof,
dat dat hiermee enigermate vergeleken kan worden.
Inderdaad heeft de directeur van de G.S.D. man
daat om beslissingen te nemen; hij dirigeert bepaalde
gevallen naar ambtenaren onder hem en de moeilijke
gevallen waarover twijfel bestaat, worden ook nu al
iedere woensdagmorgen besproken in mijn aanwezig
heid. Op die manier is hij dus ook gedekt en tot nog
toe is er geen reden voor de vrees, die U zelf niet had
en waarover ik dus nu ook niets behoef te zeggen.
Het kernpunt waarover het ook in tweede instantie
gegaan is, is de kwestie van de commissie van advies.
Daarover is een voorstel binnengekomen. Na beraad
in het College, gehouden nadat de heer Van der Veen
had gesproken en voordat het voorstel was ingediend,
is het volgende wel te zeggen: Wij als College zijn be
reid dit voorstel over te nemen, met dien verstande,
dat ik in de tekst van dit voorstel (het is materieel
helemaal niet belangrijk) het woord „sociale" zou wil
len schrappen, niet uit a-sociale overwegingen dat
mag bekend verondersteld worden maar omdat het
hier niet zou passen. Men zou hier alleen van bijstand
moeten spreken. Verder kunnen wij de gedachte vol
gen, die, naar ik mag aannemen, zo in het algemeen
in de Raad leeft. Dat zou dan materieel dit betekenen:
Willen wij op tijd de verordening hebben daar waar ze
moet zijn als mededeling van deze Gemeenteraad, dat
U het College machtigt, om het tweede hoofdstuk
dat ook in antwoord op de vraag van de heer De Vries
zo te redigeren, dat het in overeenstemming is met
de wet, onder toevoeging van het artikel, waarop de
heer Van der Veen geduid heeft, dat het n.l. mogelijk
maakt, dat de bestaande commissie zou kunnen blijven
functioneren en dat ook een duidelijke basis heeft in
de verordening die door deze Raad is vastgesteld, dan
zouden wij, dacht ik snel zaken kunnen doen. En dan
hebben voor de zoveelste keer Raad en College elkaar
gevonden.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W., met inachtneming van hetgeen in het
voorstel-Van der Veen c.s. Is neergelegd.
Punt 29 (bijlage no. 203).
De heer Ten Brug: Bij dit punt komt aan de orde
een voorstel tot vaststelling van een verordening, als
bedoeld in de artikelen 9, 10 en 43 der Drankwet (een
eisenverordening en de verordening op de wijkindeling),
alsmede een voorstel betreffende het door de heer
Visser ingediende verzoek om een verlof A voor zijn
inrichting aan de Julianalaan. De heer Van der Veen
heeft bij het punt, betreffende de heer Visser uit Wir-
dum, reeds gezegd, dat over deze zaak al uitvoerig
is gesproken en ik ben dan ook niet van plan dat hier
nog eens te doen. Tussen deze twee zaken bestaat
geen toevallig verband. Wanneer ik mij het verloop
goed herinner, dan is er indertijd een verzoek geweest
van de Horeca om de verordening op de wijkindeling
en de eisenverordening te wijzigen, opdat in het pand
van de heer Visser een verlof A zou kunnen worden
gevestigd. N.a.v. dat verzoek is Uw College indertijd
gekomen met een voorstel om een nieuwe verordening
te maken op de wijkindeling en daarbij heeft het met
een het voorstel gevoegd om de eisenverordening en de
verordening op de wijkindeling te combineren. Op zich
zelf een zaak die zeker aanbeveling verdient. Toen dit
voorstel voor de eerste maal in de Raad kwam, lag er
tevens het verzoek van de heer Visser, om een zo
danige wijziging van de eisenverordening, dat aan hem
een verlof A zou kunnen worden verleend. De verdere
gang van zaken is in het raadsvoorstel uiteengezet.
Ik wil me nu voorlopig eerst beperken tot het onder
A genoemde voorstel. De situatie waar wij op het ogen
blik in staan is, dunkt mij, anders dan toen de zaak
voor het eerst aan de orde kwam. En verwacht mag
worden, dat de nieuwe drankwet over niet te lange tijd
het Staatsblad zal bereiken en dat dan ook spoedig de
algemene maatregel van bestuur, regelende de inrich-
tigseisen voor vergunningslokaliteiten, zal afkomen.
Dat houdt in, dat wij ons dan opnieuw erover zullen
moeten beraden, of er al dan niet een eisenverordening
zal dienen te worden vastgesteld en zo ja, welke aan
vullende eisen van gemeentewege dienen te worden ge
steld. Het komt mij dan ook voor, dat het op dit mo
ment geen aanbeveling verdient de eisenverordening aan