11
de orde te stellen, zoals in feite geschiedt, al zijn de
eisen in de ontwerp-verordening, die een combinatie van
eisenverordening en verordening op de wijkenindeling
is, dezelfde als in de bestaande eisenverordening. Ik
dacht, dat het, met de nieuwe drankwet in zicht, niet
juist is, ons thans met de eisenverordening bezig te
houden. De fractievoorzitters hebben in hun gezamen
lijke brief een wijziging van die verordening gesugge
reerd, die ertoe zal kunnen leiden, dat de heer Visser
een verlof A zou kunnen worden verleend. Maar in dit
schrijven wordt ook gewezen op de onzekerheid, die er
thans nog bestaat over de eisen, die straks in de nieu
we algemene maatregel van bestuur zullen worden op
genomen. In de brief wordt ongeveer dit gezegd: De
fractievoorzitters zijn geneigd voorshands niet verder
te gaan dan de eisen die de nieuwe A.M.V.B. zal stel
len, en dan wordt eraan toe gevoegd, dat die eisen
overigens niet bekend zijn. Het lijkt me dus moeilijk,
thans een wijziging van de eisenverordening voor te
stellen. En ik zou dan ook eigenlijk Uw College in
overweging willen geven op dit moment af te zien van
een combinatie eisenverordening en verordening op de
wijkindeling en Uw College willen verzoeken in de vol
gende of in een volgende vergadering te komen met
een verordening op de wijkindeling en de eisenverorde
ning voorlopig te laten, zoals ze is.
De heer Van der Veen: De heer Ten Brug zegt: Er
is een nieuwe drankwet op komst en daarbij zal ook
een nieuw drankwetbesluit behoren. We hebben nu nog
een oude wet en een oud besluit. En laten we, voordat
we nu zelf gaan knutselen, dan eerst maar eens kij
ken, wat er straks uit de bus komt. Aan de orde is
inderdaad de wijziging van de drankwetverordening,
maar ook, dacht ik, nog steeds een verzoek van de
heer Visser. Dus daar moeten we ook nog over be
slissen en als ik het goed begrijp de heer Ten Brug
heeft er niets over gezegd zou het voorstel neer
komen op een afwijzing van dit verzoek. Nu weet ik
niet, of dat op het ogenblik de juiste weg is. Ik wilde
daarom in de eerste plaats even bekijken, waar wij nu
eigenlijk precies mee doende zijn. We hebben een
drankwet met een besluit, dat bepaalde minimumeisen
stelt. Dat zal worden vervangen. Maar de materie,
waarin wij zullen gaan werken, is, wat ons betreft, niet
een maagdelijk terrein. Wij hebben op grond van de
oude wet en op grond van het oude drankwetbesluit
een verordening gemaakt en die hebben we ook bij
herhaling gewijzigd. We hebben in twee gevallen, die
we allen kennen, de tekst, zoals die oorspronkelijk in
deze gemeenteverordening tot stand gekomen was,
moeten wijzigen, omdat bleek, dat de door Leeuwarden
gestelde eisen te zwaar waren. Daar was de Raad het
over eens. Nu zitten we weer met een geval, waarin,
dacht ik, in het algemeen de Raad zegt: Eigenlijk zou
daar toch een verlof A verleend moeten kunnen wor
den. En dat stuit nu af in de eerste plaats dus op de
onwil van het College. Dat is niet het ergste, want die
is te overwinnen. Maar het stuit ook af op de gemeen
telijke verordening. En dat is ook niet erg, want dat
is ook in orde te maken. En dat is niet een grote ope
ratie. En door die operatie op het ogenblik uit te voe
ren, zou U niet de weg barricaderen voor een aanpas
sing aan de eisen, die straks in het Koninklijk Besluit
voor zullen komen. De eisen die Leeuwarden heeft ge
steld in zijn gemeentelijke verordening, liggen vrij veel
hoger dan in het algemeen gangbaar is. En ik geloof
ook, dat we mogen aannemen, dat de eisen die we
straks gesteld zullen zien in de landelijke verordening
dus in het drankwetbesluit niet tot maximale
hoogte zullen gaan rijzen. Er zullen ook minimumeisen
zijn, waar wij ons zonder moeite bij zullen kunnen aan
passen. Dan zullen we m.i. meer dingen moeten laten
zakken in onze verordening dan we nu hebben. En
dan kan ik me voorstellen, dat we t.z.t. eens gaan kij
ken, of we met het oog op een ontwikkeling die ge
wenst is voor de Gemeente, speciale bepalingen nodig
hebben. Die welke wij nu hebben, zetten ons telkens
voor moeilijkheden. Nu is het voorstel van het College
een nieuwe verordening, waarin de beide oude veror
deningen zijn samengevoegd. De wijzigingen zitten in
de wijkindeling. Het stuk dat lokaliteitseisen betreft,
is ongewijzigd gebleven. Ik had gedacht, dat wij, wan
neer wij over de artikelen stuk voor stuk zouden stem
men en artikel 3 van de verordening, waarin de ge
middelde hoogte op niet minder dan 3.50 m wordt ge
steld, zouden laten vallen, dan zou onze gemeentelijke
verordening geen bepaling meer bevatten, waarin de
hoogte van de lokalen beschreven is. Dat betekent dus,
dat dan blijft gelden de bepaling die in het drankwet
besluit staat en dat is 3 m. Wanneer wij dat artikel 3
niet meer hebben, dan houdt dat in, dat de 3 m vol
doende is, op grond van het drankwetbesluit. Wanneer
wij verder artikel 8, lid 2, zouden laten vallen, waarin
staat, dat de inrichting ten minste twee lokaliteiten
moet hebben: een eetzaal en een cafézaal, waar dus
ten minste 20 personen in moeten kunnen zitten en
tenminste 40 personen in moeten kunnen vergaderen,
dan zitten we dus ook met de landelijke lokaliteitseisen
gelijk, dat er één lokaliteit moet zijn van een bepaalde
afmeting, dan zijn we van de moeilijkheid van die twee
lokaliteiten af. En dan zou er niets meer in de weg
staan aan het verlenen van een verlof A aan deze in
richting. Ik wil er niet meer op terug komen, of dat
nu nodig of niet nodig is; daar heb ik de vorige keer
genoeg over gesproken. Ik zou dus alleen, nu het Col
lege dat niet gedaan heeft, de weg willen aanwijzen
waarlangs dit bereikt zou kunnen worden.
De heer K. J. de Jong: Ik zou me, wat de argumen
tatie van de heer Van der Veen betreft, daarbij willen
aansluiten. Ik geloof, dat dat wel ligt in de richting,
waarin het overleg tot nog toe gevoerd is. Inderdaad
zijn wij er dan op heel korte termijn af; dan behoeven
we ook niet meer met uitzonderingsbepalingen te ko
men, terwijl we toch de wijkindeling handhaven, zoals
deze tot nog toe geldt. En ik geloof, dat wij daarmee
ook de weg openen om aan punt 3 tegemoet te komen,
wanneer een soortgelijk geval zich weer voordoet. Dan
stellen we daaraan ook niet zwaardere eisen dan die,
welke het drankwetbesluit op het ogenblik geeft en
wanneer straks de drankwet komt, betreft ze automa
tisch de situatie die zich dan voordoet.
De heer Engels: Ik zou me eigenlijk willen aanslui
ten bij de argumentatie van de heer Van der Veen en
gedurende de tijd, dat de nieuwe wet nog niet in wer
king is, de gemeentelijke verordening willen vasthouden.
De hear Boomgaardt: Dit sit my to ticht op it iene
gefal fan Visser om yn forban dêrmei bipaelde bislis-
singen to nimmen. Ik kin my dus folie better oanslute
by hwat de hear Ten Brug bitoochd hat en my dus
stelle efter de opfetting, dy't ek yn it Kolleezje libbet,
n.l. dizze: Lit dy saek earst mar rêste, ris sjoen hoe't
dy har üntjowt. Wy witte der noch net folie fan. Wy
hawwe niis noch bilibbe, dat wy op groun fan in bi-
paeld wetsüntwerp in kommisje ynstelden en dat letter
de wet dochs hwat oars wie. Wy hawwe nou dus yn
de efterholle de gedachte: Sa sil it miskien wol komme.
Ik sjoch der frij great gefaer yn; it argumint dat men
sa'n soart fan gelegenheitswetjowing krijt, dat ek troch
it Kolleezje yn foarige stikken brükt is, fyn ik fan to
great gewicht om dizze saek nou to bislissen. Ik leau,
ek dat it it béste is om it bisteande üntwerp, dat it
Kolleezje üs foarlein hat, oan to nimmen dat slacht
dan inkel op de wykyndieling en fierder it forsyk
fan de hear Visser óf to wizen.
De heer Klijnstra: Ik stel mij gaarne achter het
geen de heer Van der Veen en anderen hebben gezegd.
Ik hoop, dat ik begrepen word. De heer Ten Brug
heeft wel gezegd, dat de nieuwe drankwet binnen niet
te lange tijd in het Staatsblad zal verschijnen, maar dat
is voor mij de vraag. Ik weet niet, wat hij onder ..niet
te lange tijd" verstaat, maar het zou best nog eens een
paar jaar kunnen duren. Niemand zal op dit moment
kunnen zeggen: Binnen een half jaar of binnen acht
maanden treedt de nieuwe wet in werking. Wel loopt
de zaak van de heer Visser nu al vrij lange tijd en de
betrokkene heeft er, zakelijk gezien, wel degelijk be
lang bij, dat hem op de kortst mogelijke termijn een
verlof A wordt verstrekt. En gezien hetgeen de heer
Van der Veen ervan heeft gezegd, meen ik ook wel,
dat we daartoe wel kunnen besluiten.
De hear Santema: Fan üs kant soene wy noch ef-
kes fêststelle wolle, dat dit gefal urgint wurden is troch
it forsyk fan de hear Visser en ek op groun fan in
greate ütwreiding yn it südlik stêdsdiel fan de Ge
meente. Dat binne dingen dy't hiel swier weage en
dêrom fine wy it eigentiik ek mei it each op it bilang
fan de gemeentehüshalding needsaeklik, dat der han-
nele wurdt yn'e geast lyk as de hear Van der Veen it
hjir foarsteld hat, en dat mei gauwens de mooglikhcit
bisjoen wurdt om oan de hear Visser in forlof A ta to
skikken.
De heer Kingma: Ik kan me in grote lijnen wel aan
sluiten bij de heer Ten Brug. Ik meen n.l., dat we in
de eerste plaats niet moeten afwijken van de bestaan
de verordening, vooral niet, nu er een nieuwe drankwet
in zicht is, want ging het voorheen alleen maar om
een verlof A, nu dreigt dat straks ook nog een ver
gunning te worden aan een belangrijk verkeerspunt.
Snelverkeer en alcohol zijn nu eenmaal vijanden; ik
kan bepaald niet vinden, dat dat bij elkaar hoort. Ik
geloof ook niet, dat we daaraan behoeven mee te wer
ken. Aan de andere kant hebben we in onze stad meer
behoefte aan verloven B, die er maar heel weinig zijn,
dan aan vergunningen en verloven A. Ook wanneer
men in deze wijken van de zijde van diegenen, die al
leen maar hun dorst kunnen lessen met jenever of bier,
een vergunning nodig vindt, dan geloof ik toch, dat
men zich aan de lokaliteitseisen moet houden. Dat er
twee aanwezig zijn, lijkt me zeer gezond, want in zo'n
gelegenheid hangt een zware alcoholdamp; daar is het
bepaald niet fris voor mensen, die geen drank gebrui
ken; die zijn een frissere wind gewend, ik geloof be
slist niet, dat we dit moeten doen, maar ook om tech
nische redenen moet ik ten zeerste pleiten voor wat
de heer Ten Brug gesteld heeft en op zijn minst voor
uitstel tot we de verordening in handen hebben, want
dit zou bovendien nog gelegenheidswetgeving worden.
De heer Keuning: Ik wil het kort maken. Bij wat
de heer Boomgaardt gezegd heeft kan ik mij voor het
grootste gedeelte aansluiten. Ik heb er toch wel over
wegend bezwaar tegen, dat eigenlijk met als achter
grond een bepaling, zoals hier in het voorstel van de
eisenverordening, betrekkelijk willekeurig in twee be
palingen wordt ingegrepen, zonder dat de totaliteit van
die eisenverordening wordt gezien. Het woord „gele-
genheidswetgevihg" is door de heer Boomgaardt al ge
bruikt, zij het in het Fries. Ik ben het daar volkomen
mee eens; ik ben er bepaald geen voorstander van,
dat hier op deze wijze gelegenheidswetgeving zal wor
den bedreven en ik ben dus ook tegen het voorstel van
de heer Van der Veen.
De heer J. de Jong: Niemand zal van mij als drank
bestrijder verwachten, dat ik zal optreden als propa
gandist voor een Horecabedrijf, maar ik vind het toch
niet reëel, dat we, nu de verordening reeds tweemaal
bij gelegenheid gewijzigd is, daar thans voor de derde
keer niet weer aan zouden meewerken. Dat acht ik
toch in strijd met alle normen van redelijkheid. Ik zou
daarom van het College wel eens een nadere uiteenzet
ting willen horen, alvorens ik mijn stem t.a.v. het voor
stel bepaal.
De Voorzitter: Namens het College zal ik op deze
zaak dienen te antwoorden. Mijn antwoord zou uiter
aard zeer uitvoerig kunnen zijn, als ik de gehele voor
geschiedenis zou ophalen, maar dat lijkt me niet nodig.
Ik geloof, dat ik het kort aldus zal formuleren: Het
standpunt van het College zoals het in het voorstel is
neergelegd, wordt gedragen door deze argumentatie:
Het ontwerp-Drankwet is de Tweede Kamer ge
passeerd en zal uitsluitend nog de Eerste Kamer moe
ten passeren. Daarna zal de nieuwe wet vermoedelijk
wel vrij snel in het Staatsblad verschijnen. Wij mogen
aannemen, dat tijdens de parlementaire behandeling
de Eerste Kamer heeft geen recht van amendement; de
wet kan dus slechts tot stand komen of verworpen
worden ook aan de algemene maatregel van bestuur
wel gewerkt zal worden. Het is tevens volkomen dui
delijk, dunkt mij, dat wij tijdens deze parlementaire
arbeid geen inlichtingen kunnen krijgen over wat de
inhoud van die algemene maatregel van bestuur zal
worden. Dat betekent dus, dat we de eisen die straks
gesteld zullen worden, in feite niet kennen. En dat is
het hoofdbezwaar van het College tegen op dit moment
tegemoet komen aan de verlangens, die enkele malen
in de Raad werden geuit. Hadden wij de zekerheid,
dat de situatie zou ontstaan, waarbij straks inderdaad
de inhoud van de dan vast te stellen eisenverorde
ning in overeenstemming zou zijn met de inhoud van
de dan verschenen algemene maatregel van bestuur,
dan was er geen probleem. De heer Van der Veen
neemt aan maar ik betwijfel, of deze grond sterk
genoemd mag worden op grond van het feit, dat de
eisenverordening op het ogenblik enigermate uitgaat
boven de eisen van de huidige Drankwet, dat dit in de
toekomst ook wel het geval zal zijn. Het zou dus geen
bezwaar zijn op dit moment met de geldende eisen iets
naar beneden te gaan. Ik kan alleen maar zeggen, dat
dit niet meer dan een aanname is. Maar ik zal er aan
toevoegen, dat, als adressant straks voldoet aan de
eisen van de nieuwe Drankwet het kan langer of
korter duren, maar gegeven het moment waarop de
parlementaire behandeling is gevorderd op dit moment,
geloof ik, dat we toch wel mogen spreken van binnen
afzienbare tijd dan krijgt hij, waarop hij recht heeft.
Dan is er ook geen weigeringsgrond en dan is er geen
probleem. Maar als hij niet aan die vereisen zal vol
doen, dan hebben we een situatie geschapen, die, ge
loof ik, niet wenselijk is. En nu kom ik toch wel even
bij het betoog van de heer Kingma terecht. Al spreken
we op het ogenblik over een verlof A, we moeten ons
wel bewust zijn, dat natuurlijk onder de nieuwe Drank
wet deze onderscheiding is vervallen en dat niemand
weet, welke invloed het vervallen van deze onderschei
ding zal hebben op de eisen van de algemene maatregel
van bestuur. Immers, die zullen niet gemeten worden
met verlof A-maatstaven, maar, naar mijn overtui
ging althans, met vergunningsmaatstaven. Ik beweer
dus niet, dat ze zwaarder zullen zijn. Wel meen ik te
mogen veronderstellen, dat eisen, aan toekomstige ver
gunningslokalen te stellen, uiteraard hoger zullen lig
gen dan die, welke aan de huidige verlof A-lokalen
worden gesteld. En dat is dus de reden, waarom B. en
W. op het ogenblik zeggen: Handhaaf de bestaande
situatie. Daaraan kan ik op dit ogenblik toevoegen:
Zodra de inhoud van de algemene maatregel van be
stuur bekend is, zullen B. en W. op grond van het be
raad, dat zo voor en na in deze Raad ter zake ge
speeld heeft, vanzelfsprekend bij de Raad terugkomen
met de eisenverordening. Dan zeggen wij: „Zo luiden
de eisen van de algemene maatregel van bestuur; Raad,
beslist U over de vraag, of U zich daaraan wilt confor
meren voor de toekomstige inhoud van de eisenveror
dening". Dan zal U toch nog de vrijheid kunnen ne
men verderstrekkende eisen te stellen. Men zal mogen
zeggen, dat dit in tweeërlei opzicht min of meer ge
legenheidswetgeving is, n.l. op grond van het adres van
de heer Visser, maar bovendien in die zin, dat deze
wetgeving wordt verricht in een situatie, waarin men
de toekomstige inhoud van de bepalingen der algemene
maatregel van bestuur nog niet kent.
De heer Ten Brug heeft gesuggereerd, een ontkoppe
ling tot stand te brengen. Hoewel daar enerzijds, mate
rieel gezien, niet zo bar veel bezwaar tegen in is te
brengen, geloof ik, dat er anderzijds, ook materieel
gezien, geen enkele voordeel aan verbonden is. Als n.l.
de suggestie van de heer Ten Brug wordt gevolgd, dan
blijft de eisenverordening bestaan zoals die is, en dan
komt er een nieuwe wijkverordening tot stand. Dan is
een samenvoeging van deze twee verordeningen niet
meer dan een administratieve maatregel en ik geloof,
dat het voor belanghebbenden beter is, dat men één
vergunning heeft, waarin de gehele materie geregeld
is, dan dat men eventueel moet vragen: Is er ook nog
een tweede verordening voorhanden? Of er nu twee
verordeningen naast elkaar op papier staan, of dat
er twee afzonderlijke verordeningen zijn, maakt niet
zo bar veel uit.
Even over de brief van de fractievoorzitters. Ik wil
uiteraard heel graag bijzonder vriendelijk blijven, want
het zijn belangrijke figuren in onze Raad, alleen ik kan
niet ontkomen aan de gedachte, dat zij toch min of
meer op twee gedachten hinken; enerzijds de gedachte:
Laten we adressant terwille zijn, anderzijds: Hoe zal
de inhoud van de eisenverordening zijn? En juist deze
laatste vraag was natuurlijk ook voor het College een
moeilijk punt. Ik meen, dat dit eigenlijk het kernpunt