4
Maar ik ben er van overtuigd, dat dit ook een schijn
bare tegenstelling is, omdat wij de belemmeringen die
Uw College op de weg naar dit voorstel heeft onder
vonden, niet kennen.
De volgende vragen zijn n.a.v. dit voorstel in onze
fractie gerezen:
Moet een werkplaats voor 350 werknemers niet te
klein worden geacht?
Welk subsidie heeft het College op het oog, wanneer
in het raadsvoorstel wordt gesproken van: „Er wor
den intussen nog pogingen ondernomen een subsidie
in de stichtingskosten te verkrijgen" Indertijd is
t.a.v. de werkplaats gesproken over een mogelijk sub
sidie van het Rijk, te verkrijgen via de Provinciale
Plancommissie en Gedeputeerde Staten. Thans wordt
in dit voorstel niet m.n. over dat z.g. I.C.P.-subsidie
gesproken. Onze vraag is dan ook: Heeft het College
een subsidiëring uit anderen hoofde op het oog? En
de vraag die wij daaraan verbinden, is: Op welk sub
sidiebedrag zou kunnen worden gerekend In welke
orde van grootte ligt dit vermoedelijke bedrag?
En wordt met de realisering van deze plannen ge
wacht op inwilliging van het gevraagde subsidie In
dien dat niet het geval zou zijn, wanneer zou dan deze
nieuwe werkplaats gereed kunnen zijn En zijn er,
behalve de financieringsproblemen, nog andere belem
meringen, die een gereedkomen van deze werkplaats
nog enigszins zouden kunnen vertragen
Moet uit de mededelingen op blz. 2 over de beheers
vorm worden afgeleid, dat de voorkeur van Uw Col
lege gaat in de richting van de gemeentelijke tak van
dienst? Een vraag die wij daaraan verbinden, is: Kan
een gemeentelijke werkplaats de noodzakelijke han
delserkenningen krijgen of is dit alleen voorbehouden
aan stichtingen op privaatrechtelijke basis?
Aan de kop van blz. 2 wordt gezegd: „Indien t.a.v.
de medische verzorging een oplossing kan worden ge
vonden, die niet tot inschakeling van een arts enkel
voor deze werkplaats leidt, kan met een lager bedrag
worden volstaan." Die zin is ons niet geheel duidelijk.
Is er, indien enigszins mogelijk, een oplossing in deze
zin te verwachten?
Op blz. 2 wordt verder gesproken over de subsi
diëring van rijkswege in de lonen enz. van de G.S.W.-
ers. De normale situatie is 75%; in bijzondere gevallen
kan dit tot maximaal 90% worden opgevoerd. Kan
voor een X aantal jaren op die 90% subsidie worden
gerekend of is dit aan een beperkte aanlooptijd ge
bonden
Tenslotte wil ik opmerken, dat wij er met instem
ming kennis van hebben genomen, dat voor de vrou
wen en meisjes aan een betere huisvesting wordt ge
werkt dan de huidige aan de Spanjaardslaan en in de
Verlengde Schrans. Wij menen, dat dit inderdaad zeer
noodzakelijk was.
De heer Heetla: Het is bekend, dat onze fractie
reeds enige malen over dit punt het woord heeft ge
vraagd en ook heeft gekregen, om er op aan te drin
gen, dat deze werkplaats hier kwam. Daarom geloof
ik, dat ik nu van mijn kant moet zeggen, mij overigens
voor een groot deel bij de heer Ten Brug aansluitende,
dat aan een grote tekortkoming in Leeuwarden een
einde is gekomen. Tenminste de plannen zijn er. En
ik hoop dan maar, dat met de realisering niet te lang
wordt gewacht. Hoe het verder allemaal moet komen
met het subsidie en met het percentage dat men terug
krijgt? De heer Ten Brug zal ook wel weten, dat dat
niet zo gemakkelijk gaat. Het hangt ook af van de
produkten, welke worden gefabriceerd. Wat zal de op
brengst daarvan zijn? Het ene houdt met het andere
verband. Van belang is, dat de werkplaats er komt en
hoe eerder hoe liever.
De heer Heidinga: In mijn fractie is blijdschap
over dit voorstel. Er is vele malen ook uit de kring
van de Raad op gewezen, dat toestanden in de oude
werkplaats, hoewel die gelukkig al veel verbeterd zijn,
toch de toets der kritiek niet konden doorstaan. Daar
om juichen wij het zeer toe, dat het nu toch gelukt
is in ieder geval met dit plan bij de Raad te komen.
Wij hopen en vertrouwen, dat de realisering van dit
complex ook een goede voortgang zal hebben. Er is
natuurlijk heel wat aan gelegen, dat het niet nog een
ontzettend lange tijd zo moet doorgaan, maar dat de
verbetering spoedig tot stand komt. In onze fractie
heerst de mening, dat we maar niet al te lang op sub
sidie hier of subsidie daar, waaraan toch misschien
nog vreselijk zal worden geknibbeld en geknoeid, moe
ten wachten, doch dat we ons in deze zaak maar zo
veel mogelijk zelf moeten redden. Misschien mag ik
hier weer de uitdrukking gebruiken: Hier moeten we
in bijten; dit is iets, dat er moet komen. Wij zijn ook
zeer ingenomen met de plaats. Het lijkt ons een heel
goed idee, dat deze werkplaats in het industriegebied
ligt, dat ze als het ware leunt tegen de industrieën;
dat kan voor deze instelling een groot voordeel be
tekenen in verband met de werkzaamheden. Ook spre
ken wij de hoop uit, dat door het nieuwe gebouw de
bedrijfsorganisatie kan worden verbeterd, zodat de
zaak rationeler, efficiënter, kan worden opgezet; daar
door kan dan misschien ook het uurloon worden ver
beterd. Het is ons gebleken, dat dat in andere gemeen
ten soms veel hoger ligt.
Wij gaan er, als het nodig of wenselijk is, mee ak
koord van deze instelling een gemeentelijke tak van
dienst te maken. Ze leunt zeer dicht tegen de Ge
meente aan en ik heb gehoord, dat men, gezien de
overeenkomst tussen de werknemers en de stichting,
die werknemers eigenlijk ook beschouwt als te zijn in
gemeentedienst. Het enige wat ik nu wel graag zou
willen weten, is, of de stichting in feite is het nu
toch een stichting er ook mee akkoord gaat, dat
het een gemeentelijke tak van dienst wordt.
Resumerende: dankbaarheid in onze fractie en goede
wensen voor een spoedige realisatie.
De heer Engels: Ik wil mij graag aansluiten bij de
woorden van instemming en waardering die zijn uit
gesproken. Ik sluit me gemakshalve ook aan bij het
vragenlijstje, zoals het ingediend is door de heer Ten
Brug. Daaraan zou ik nog willen toevoegen, dat, hoe
wel ik ook wel enthousiast ben over het feit, dat er
voor de vrouwenafdeling stante pede iets gebeurt, ik
toch hoop, dat daarmee niet de uitvoering van de an
dere plannen weer een beetje vertraagd wordt. Ik wil
dus met nadruk aandringen op een zo spoedig moge
lijke realisering. Maar ook dat is het intrappen van
een deur, die reeds door anderen is opengezet.
T.a.v. de financiën en de tekening kan ik niet zoveel
zeggen van een dergelijke werkplaats, omdat wat daar
gedaan moet worden, niet precies valt te bekijken.
Maar wat mij toch wel weer gefrappeerd heeft in de
tekening is, dat in de gang van 3 meter de aan-
voerstroom van grondstoffen en de afvoerstroom van
produkten met elkaar in botsing komen. Dat is het
bekende verhaal van aanvoer en afvoer, waar ik het
bij andere gelegenheden in heel andere verbanden ook
wel eens over gehad heb. Bij de hoofdingang zijn meteen
de kleed- en douchegelegenheid enz. Dan volgen de ver
schillende werkplaatsen, zoals die daar geprojecteerd
zijn. Rechts is dan een vrij grote loods, waarin twee
grote deuren. Aan de ene kant komen de goederen bin
nen, aan de andere kant gaan ze er uit. Bij die loods
is de gang iets verbreed. Daar staan een paar hef-
truckjes of zoiets. In een gang van 3 m gaat men dan
met de grondstoffen naar de verschillende afdelingen
èn komt men met eventuele produkten terug. Ik zou
U toch weer eens in overweging willen geven de te
kening nogmaals te bekijken. Als men in de het verst
van de hoofdingang af gelegen werkplaats, die het
breedst is, de werkruimte zou gebruiken voor de op
slag van de eindprodukten en de opslagplaats die men
op het ogenblik heeft, een stuk kleiner zou maken, dan
zou men er, geloof ik, al uit zijn. In ieder geval zou
dat even bekeken kunnen worden; het kan zo vrese
lijk vervelend zijn in een gang van 3 m breedte dat
voortdurende gedrang te hebben. En als we nu toch
gaan bouwen in Leeuwarden, laten we dan zorgen, dat
we één van de modernste werkplaatsen hebben.
Voorts heb ik geconstateerd in het stuk dat ons is
aangeboden, dat men bij de begroting is uitgegaan van
een aanzienlijk minder produktief uurloon dan men
gehad heeft in 1962 en 1963. Ik zou de Wethouder wil
len vragen, of dit betekent, dat men bereid is niet zon
der meer deze werkplaats tot een hoogwaardige pro-
duktie-eenheid te maken en of dit m.n. ook in het ka
der van de G.S.W.-B-regeling betekent, dat men pri
5
mair wil kijken naar het belang van de werknemers en
niet zozeer naar de eventuele economische eindresul
taten.
Hierop aansluitend, zou ik willen zeggen, dat ik bij
geruchte heb gehoord, dat het niet onmogelijk zou zijn,
dat men van de gelegenheid gebruik zal maken, aan
een dergelijk goed opgezette werkplaats een dagverblijf
voor diep zwakzinnige kinderen te verbinden. Persoon
lijk twijfel ik er ernstig aan, of dat een goede greep
zal zijn, omdat ik bang ben, dat zo'n dagverblijf te zeer
getrokken wordt in de economische sfeer, waarin de
G.S.W.-(A- en B-)regelingen dreigen te geraken, ter
wijl ik het dagverblijf meer in de sociaal-pedagogische
sfeer zou willen opnemen. Als deze geruchten juist zijn,
kunt U mij dan toezeggen, dat geen beslissing hierover
genomen wordt, zonder nader overleg met de Raad?
Dan is er tenslotte de kwestie van gemeentelijk of
particulier initiatief. Het zal U niet verwonderen, dat
ik in het algemeen een voorstander van particulier ini
tiatief ben. Ik wil U echter wel zeggen, dat er bij mij per
soonlijk en ook bij mijn fractie in deze situatie, waarin
de factor „verschaffen van arbeid" een rol speelt, in
een tijd, waarin wij geneigd zijn om primaire voor
zieningen, (niet alleen de financiële, maar ook voor
zieningen als deze) te doen berusten bij de overheden,
geen bezwaar tegen bestaat, dat dit een gemeentelijk
instituut wordt, gezien ook de wijze waarop de zaak
in het kader van de bestaande regeling gefinancierd
wordt. We hebben er wel behoefte aan, dat er zuiver
heid op dit punt komt, zodat we weten, of van een
gemeentelijk of van een particulier initiatief sprake is.
De heer Kingma: Ook wij zijn blij, dat er zo lang
zamerhand een nieuwe werkplaats in zicht komt. Het
enige wat ik er eigenlijk tegen heb, is de plaats van
vestiging. Anderen hebben gezegd, dat zij zo blij waren
met deze vestigingsplaats, maar dat ligt bij mij nu
juist iets anders. De barakken mogen dan zo zijn als
ze zijn, maar de plaats waar ze staan, is wel heel
rustig; men heeft niet de geweldige drukte van de
industrie en niet alle mogelijke lawaai er omheen.
Evenals de heer Engels zou ik dit werk meer in het
sociaal-pedagogische vlak willen trekken; ik zie hele
maal niet in, waarom we zo erg tegen de industrie
moeten aanleunen. Het eindje dat men er nu af is,
was, dunkt mij, ook wel te overbruggen. Ik vind de
nieuwe plaats niet zo fantastisch.
De heer Vellenga (weth.): Ik mag beginnen met
namens het College van B. en W. te zeggen, dat we
diegenen erkentelijk zijn, die van hun instemming met
dit voorstel blijk hebben gegeven; dat wij het ook eens
zijn met diegenen, die zeggen, dat het jammer genoeg
door een aantal belemmeringen niet mogelijk is ge
weest eerder met dit of een soortgelijk voorstel in de
Raad te komen. Wat daar verder bij gezegd is over
dankbaarheid enz. wil ik ook dankbaar incasseren. Ik
heb hierover wel eens andere dingen min of meer dank
baar moeten incasseren.
De concrete vragen die hierover gesteld zijn, raken
verschillende onderwerpen, en ik wil proberen om zo
systematisch mogelijk daarop in te gaan. Ik zie in de
eerste plaats staan de vraag van de heer Ten Brug, of
een werkplaats met 350 werknemers eigenlijk al niet
te klein is. Oorspronkelijk was gedacht aan een werk
plaats van 400 a 500 werknemers, op grond van een
aantal rapporten, die erg deugdelijk leken. Maar er
heeft zich, m.n. na de invoering van de interim-rege
ling, een bepaalde ontwikkeling voorgedaan, die ertoe
heeft geleid, dat in een groot aantal bestaande werk
plaatsen het aantal werknemers is teruggelopen, maar
die er ook toe heeft geleid, dat nu al is gebleken, ook
in het noorden, dat bepaalde nog niet zo lang geleden
gebouwde en geopende nieuwe sociale werkplaatsen
eigenlijk te groot zijn opgezet. Ik mag dat misschien
voor de Leeuwarder situatie met een enkel cijfer il
lustreren. Toen de eerste plannen gemaakt werden,
waren hier op de sociale werkplaats ongeveer 260 man
nen ik laat nu even de vrouwen- en meisjesafdeling
buiten beschouwing werkzaam. Na de invoering van
de interim-regeling liep dit aantal terug tot ongeveer
200. Op dit moment schommelt het aantal mannelijke
werknemers ook rond de 200. Dat heeft o.m. met zich
meegebracht, dat men bij het betrokken ministerie,
toen het eerste grotere plan werd ingediend en daar
ook de exploitatie-opzet werd bekeken, zei: „Het feit,
dat U de eerste jaren financieel erg moeilijk zult ko
men te zitten, wordt mee veroorzaakt door het feit,
dat er de eerste jaren veel minder mensen in zullen
werken dan de omvang van de werkplaats eigenlijk
zou wettigen". De situatie op het moment is goed 200
mannelijke werknemers en ongeveer 50 vrouwen en
meisjes, samen 250. Er is dus een marge van ongeveer
100 personen, maar deze werkplaats zou bouw-tech-
nisch zo worden opgezet, dat ze gemakkelijk voor uit
breiding vatbaar is. De ruimte en ook de mogelijkheid
van aanhechting is aanwezig. Ik dacht, dat we met
het bepalen van dit aantal vrij reëel zaten, dat we de
eerste aanloop kunnen opvangen, zelfs een klein knikje
in de conjunctuur kunnen verwerken en ons, misschien,
ook wat die uitbreiding betreft, definitief kunnen be
raden op het moment, dat de Ongeschiktheidswet van
kracht wordt, die ook alweer bepaalde consequenties
zal hebben voor de toevoer naar deze werkplaatsen.
Het subsidie waaraan gedacht wordt dit ook in ant
woord op een vraag van de heer Ten Brug is in
derdaad een I.C.P.-subsidie. Wij stellen ons voor, nadat
de Raad dit voorstel heeft aangenomen en ik heb
op dit moment de neiging om te veronderstellen, dat
hij het zal aannemen voor een subsidie aan te klop
pen bij de Plancommissie, waarover de heer Ten Brug
ook al even sprak. Mogelijk, dat hij daar iets van
weet; hij noemde die commissie in ieder geval even.
In het verleden is er een voorlopige voorzichtige toe
zegging geweest van ongeveer 2 ton. Het ligt echter
niet in het voornemen van ons College ik dacht,
dat ik wel gerechtigd was dat te zeggen af te
wachten tot de gehele procedure van die subsidiever
lening is afgelopen. Wij zullen doorgaan. Komt dat
subsidie, dan is het meegenomen; komt het niet, dan
zullen we proberen ons er maar zonder te redden. Wq
willen echter wel proberen, als het kan, een zekere
claim die wij gekregen hebben, gerealiseerd te krij
gen. Welke belemmeringen zijn er op het moment nog,
heeft de heer Ten Brug gevraagd en dat schemerde
ook wel door in bepaalde opmerkingen van andere raads
leden. Men zou misschien drie grote dingen kunnen noe
men: het eerste is, dat er op basis van dit plan een uit
werking zal moeten plaats vinden, zodat er een besteks-
klaar plan ontstaat. In de tweede plaats zal dit raads
besluit, gezien ook zijn financiële consequenties, goed
keuring behoeven van G.S. In de derde plaats zal er
een rijksgoedkeuring af moeten komen. Die rijksgoed
keuring is reeds lang geleden aangevraagd; wij heb
ben goede redenen om aan te nemen, dat dat op dit
ogenblik en in dit geval niet het moeilijkste punt zal
zijn, waarschijnlijk mede door de medewerking die wij
op dit punt hebben van het Ministerie van Sociale Za
ken en Volksgezondheid. Hier en ook bij het zuster-
departement wordt over het geval-Leeuwarden vrij ge
regeld gepraat. Dat is mij vorige week nog bij een
recent bezoek aan het Ministerie bevestigd en we be
schikken ook over correspondentie, waaruit dat dui
delijk blijkt, zodat wij wel goede hoop hebben op het
afkomen van de rijksgoedkeuring. Er zit dus echt wel
perspectief in, maar de Raad zal van mij niet verwach
ten, dat ik hierover ook maar iets in termijnen zou
durven zeggen.
Ik dacht, dat ik de drie belangrijkste belemmeringen
heb genoemd en dat die, voorzover wij er tegenaan
kijken, toch stuk voor stuk ook wel in de komende tijd
genomen zullen kunnen worden. Meer dan één raads
lid de heer Ten Brug is daarmee begonnen en ande
ren zijn hem daarin gevolgd hebben voorkeur uit
gesproken voor de vorm „tak van dienst" en er is ook
in vorige vergaderingen vanuit de Raad in dezelfde
geest over gesproken. Wij staan daar inderdaad ook
zo tegenover. Ik heb ook niet de indruk, denkend aan
het voorbeeld van de werkplaats in Groningen (die Uw
Raad ook heeft bezocht), die particulier was en ge
meentelijk is geworden, dat het, wat de zaak van de
erkenningen op dit punt betreft, moeilijker zou liggen,
als deze werkplaats een gemeentelijke werkplaats zou
worden.
De heer Ten Brug heeft ook nog gesproken over de
zaak van de bedrijfsarts. Inderdaad is in de opzet die
hij heeft gezien, met een volle arts rekening gehouden;
dat zal natuurlijk in de praktijk niet zo zijn. Het is niet