12 13 De hear Santema: Oer it algemien mei men fan in riedslid forwachtsje, dat er, hwannear't er stimme moat, dan stimt foar of tsjin in saek, dêr't hy de hiele konsekwinsje fan trochsjocht. En nou is hjir wol hiel düdlik wurden üt de wurden fan de Wethalder en fan de hear Spiekhout, dat wy mei üs trijen of miskien noch mei folie mear, winskje, dat hjir earst klearrichheit jown wurdt. En dêrom is it, tocht ik, wol it béste, dat wy dit punt trije wiken ütstelle. De heer K. J. de Jong: Ik voor mij heb juist de indruk, dat dit voorstel terdege verband houdt met de tijdelijkheid van de situatie hier ter plaatse. Als we inderdaad al deze werken die hier op stapel staan, achter de rug hebben, dan geloof ik mèt de heer Spiek hout, dat dan inderdaad de tijd aangebroken is om na te gaan, of hier ook meer parkeerruimte dan tot nog toe te creëren is, nu het verkeer toch niet meer in die mate langs de Willem Lodewijkstraat komt. Met voor opstelling van die tijdelijkheid kan ik met het voorstel van B. en W. akkoord gaan. Op den duur wordt de functie van de Willem Lodewijkstraat toch heel an ders, wanneer het ontworpen plan daar volledig zijn beslag gekregen heeft, ook wat het voetgangersverkeer betreft. Ik zou zeggen: Juist die tijdelijkheid is voor mij oorzaak om te zeggen: Ik kan B. en W. wel volgen in dit opzicht. De heer Van der Schaaf (weth.) ziet, desgevraagd, van het woord af. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punten 19 t.e.m. 22 (bijlagen nos. 243, 229, 219 en 223). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van B. en W. Punt 23 (bijlage no 235). De hear Santema: Ik kin yn ider gefal wol foar dit ütstel fiele. De foarm hweryn de foroarderingen yn de léste tiid by de riedsleden komme, bifrediget ek net sa bot. Wy krije se n.l. tiden en tiden dêrnei pas yn üs bisit. Wy binne needsake om der in samling fan to meitsjen, dy maklik to hantearjen is. En wy krije de ynhaldsopjefte fan dizze foroarderingen yn de rin fan de tiid ek. Mar dit systeem liket üs dochs better ta. Dêrom soene wy üs fiat hjiroan jaen wolle, allin- nich noch mei dizze opmerking, dat der yn dit brief stiet: om de komplete samling yn brüklien oan de hearen en dames fan de Rie biskikber to stellen. Tsjin dy passaezje moat ik dochs wol in bytsje protestearje. Hwant der soe eigentlik de forplichting yn lizze, dat de riedsleden by har öfgean dizze samling, dy't dan fêst al de spoaren fan gebrük fortoant, oan it Gemeente- bistjür werom jaen moatte, mei alle kansen dy't der binne, dat dizze samling net alhielendal goed biwarre wurdt. Ik soe ütstelle wolle dy wurdtsjes ,,in bruik leen" to skrassen en de foroarderingen dan mar yn it folie eigendom fan de riedsleden to jaen. De Voorzitter: Ik geloof, dat ik van mijn kant even waarschijnlijk zal dit geacht worden tot mijn porte feuille te behoren op de opmerking van de heer Santema moet antwoorden. Diens bezwaar gaat tegen de gedachte aan de raadsleden de verzameling in de nieuwe vorm in bruikleen te geven. Nu vormt de des betreffende uitlating in het voorstel geen onderdeel van de voorgestelde verordening. Dus in zoverre hoeft er voor de Raad geen enkel bezwaar te bestaan het voor stel, zoals het aan de Raad wordt gedaan, te aan vaarden. En ik zou U dus in overweging willen geven het aan te nemen. Het College kan zich nog eens beraden over het bezwaar van de heer Santema. Als dat aanvaard zou worden, zou het natuurlijk een kostenverhogende werking hebben, en bovendien, ik vraag mij af, of iemand, als hij geen raadslid meer is, niet blij zal zijn, als hij een verzameling banden want dat komt er dan van weer aan zijn opvolger kan afstaan en zo in zijn boekenkast de nodige ruimte kan maken. Kan de Raad er mee akkoord gaan, dat het College dit nog eens nader zal overwegen? (De Raad geeft blijk, hiermee akkoord te gaan.) En de heer Santema ook? (De hear Santema: Ja, mynhear de Foarsitter.) Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 24 (bijlage no. 221). Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W. Punt 24a (bijlage no. 246). De heer K>. J. de Jong: De eerste opmerking die ik zou willen maken is, dat wij ons in onze fractie een beetje verbaasd hebben over de haast, waarmee dit voorstel, zonder dat het een normale behandeling heeft gehad, ons aangeboden wordt. Hier bestaat altijd de gewoonte, dat vraagstukken als deze eerst de Financiële Commissie passeren. Dat is nu niet gebeurd. Wij hebben ons er een beetje over verwonderd, dat van deze ge woonte afgeweken wordt en dat dit voorstel nu als na gekomen hier aan de orde gesteld wordt. De tweede opmerking betreft een raadseltje, waar voor ik toch wel graag een oplossing zou willen heb ben van het College. Misschien zegt UWat interes seert ons dat raadseltje, maar, om met de heer Van der Meer, het vroegere raadslid, te spreken, zou ik toch een erg ,,ündogensk" vraagje willen stellen. Wij hebben hier volgens de stukken te maken met een voorstel van het College, waarbij twee leden van het College voorstanders en twee leden tegenstanders of althans geen voorstanders zijn. Eén lid is n.l. tegen en het andere heeft zich zijn stem nog voorbehouden. Ik veronderstel, dat dit punt in het College onderwerp van bespreking heeft uitgemaakt op het moment, dat U, mijnheer de Voorzitter, met vakantie was. Wij ken den Uw gevoelen over deze zaak wel ongeveer, aan de hand van wat zich de vorige keer heeft afgespeeld. Wij hebben nu te maken met een voorstel, waar de vier Wethouders niet gelijk over gedacht hebben. De ene Wethouder die de vorige keer ook tegen dit voor stel was, zal nu ongetwijfeld ook tegen gestemd heb ben. En er is dus nog een Wethouder die de vorige keer vóór het voorstel was, die nu zijn stem heeft voor behouden. Mag ik weten, welke Wethouder dit is? Uit het feit, dat dit voorstel nu toch op de agenda komt, mag ik dus concluderen, dat de stem van de waarne mend Voorzitter, de loco-Burgemeester, hier waarschijn lijk de doorslag gegeven heeft. M.a.w.: Dank zij het feit dat U, mijnheer de Voorzitter, niet aanwezig was, is dit voorstel hier gekomen, want was U er geweest en was het College voltallig geweest, dan zouden we het nooit gekregen hebben. Ik kan me niet voor stellen, dat U, na wat U hier de vorige keer over gezegd heeft, dit zo maar geaccepteerd zou heb ben. Dus deze vraag zou ik voor de duidelijkheid toch wel beantwoord willen hebben. Wanneer dan m.n. de loco-Burgemeester hier inderdaad de doorslag gegeven heeft, verwondert mij dat des te meer, omdat de vo rige keer, toen dit vraagstuk hier ook aan de orde geweest is, en uiteindelijk uitvoering gegeven werd aan het principebesluit van, ik meen, 13 mei, in de Finan ciële Commissie vrij breedvoerig over de uitwerking van dit voorstel gesproken is. En m.n. de voorzitter van de Financiële Commissie, diezelfde loco-Burgemeester, was toen mèt mij van gedachte, dat het dan ook heel juist was, om ons strikt aan die voorwaarden te hou den en, wat betreft de geldlening, te zeggen: Twee ton uit het bedrijfsleven en dan twee ton van de kant van de Gemeente en anders doen we het niet. En dat voor stel is toen, als ik me goed herinner, wel zodanig positief door de voorzitter van de Financiële Commissie aan vaard, dat hij ook gezegd heeft: Dit is inderdaad een zaak, die wij niet anders dan zo kunnen verkopen. We hebben toen de vraag gesteld: Maar wanneer dit nu eens niet lukt met die twee ton uit de kring van het bedrijfs leven, wat dan? B. en W. hebben ook deze vraag beke ken en gezegd: Dat interesseert ons dan niet; wij hebben hiermee onze goede wil getoond en dan is deze zaak af; dan moet men ook maar eens laten zien, wat men kan. En wanneer dat dan in de Financiële Commissie met algemene stemmen en met de volledige instemming van de voorzitter van de commissie aanvaard is, dan kunt U zich voorstellen, dat het raadseltje dat ik zojuist aanduidde, onoverzichtelijker wordt en men vraagt zich af: Hoe kan nu de voorzitter van de Financiële Commissie, aangenomen, dat hij de doorslag in het College gegeven heeft t.a.v. het nieuwe voorstel, dan ineens zo'n heel ander standpunt innemen? Ik ben daar wel nieuwsgierig naar, want de mogelijkheid was toen wel voorzien, dat de bijdragen uit het bedrijfs leven niet zouden binnenkomen. Ik heb er bepaald niet zoveel fiducie in gehad, dat die zomaar één twee drie binnen zouden rollen en daar hebben we terdege over gesproken. Bovendien en dat is een volgende vraag wordt dit voorstel nu tot een bedrag van f 110.000,min of meer aannemelijk gemaakt, doordat een garantie die de Gemeente met betrekking tot de geldlening heeft gesteld tegenover de Stichting Sportbelangen, nu in eens in de geldleningssfeer getrokken wordt, in de sfeer van: bijdragen uit het bedrijfsleven en particu liere bijdragen. Dus m.a.w.: De pariteit die wij aan vankelijk hadden van fifty-fifty, wordt nu verbroken. Als ik die garantiegeldlening mee tel, dan doe ik dat in deze zin: Het zou nooit kunnen, als de Gemeente daar geen garantie had. Dit is dus eigenlijk uit de kring van de Gemeente gekomen, zij het dan, dat het geen bijdrage is. Dan zou men krijgen f 110.000,Ge meente plus f 45.000,dat is f 155.000,hetzij rechtstreeks als geldlening, hetzij met garantie van de Gemeente tegenover f 65.000,van het bedrijfs leven. Waar blijft dan de pariteit? Dit is toch eigenlijk een inbreuk op de principiële gedachte, die wij 13 mei hier aanvaard hebben en ik kan echt niet zeggen, dat ik dit nu zo hogelijk waardeer. Ik vind dit ook uit een oogpunt van financieel beleid van B. en W. en m.n. van de Wethouder van Financiën, toch echt wel een zaak, waar ik een vraagteken bij zou willen zetten. Laat ik me voorzichtig uitdrukken; als ik het Friesch Dagblad in mijn beschouwing zou betrekken, dan zou ik misschien andere woorden gebruiken. Maar ik ge loof, dat men wel begrijpt, wat ik bedoel. Mijn bezwaar is dus, dat de pariteit hiermee op een niet al te hoffelijke wijze verbroken is. Bovendien is voor mij de vraag, of door deze heel andere opzet de exploitatie basis ook aangetast wordt. Nu hebben we hier rauwe lings een exploitatiebegroting over het tijdvak 1 juli '64 t/m 30 juni '65 van een Stichting Sportclub Cam- buur op tafel gekregen. Dat zal dus de basis moeten zijn, waarop wij de exploitatie zouden kunnen nagaan. Ik zou er wel behoefte aan hebben deze basis eerst nog eens deugdelijk in de Financiële Commissie te be kijken. Als de Raad dit zo maar aanvaardt, zeggende: Nu, dat moet maar even gebeuren, vind ik dat bepaald stijlloos. Die kant moeten we niet uit. Deze zaak is wel een meer serieuze behandeling waard dan die waarbij zonder meer de fracties een exploitatiebegroting in de handen wordt geduwd met de mededeling: Nu, zo staat het ermee. Men komt voor tal van vragen te staan. Wij krijgen nu andere bedragen voor ons dan wij destijds hier voorgeschoteld gekregen hebben. Deze exploitatie wijkt af van de eerste. Hier ligt een in vesteringsschema voor ons, dat afwijkt van het in vesteringsschema, dat men ons als positief noodzake lijk voor ogen heeft gesteld en dat wij aanvaard hebben. Wat zit daar achter? Heeft dit zijn consequenties in de exploitatie? Ik zou dat nog wel eens grondig met de Wethouder willen doornemen, vóór ik mijn fiat hier aan geef. Er staan vermeld kapitaalslasten van een lening van f 250.000,Waar komt die lening ineens vandaan De afschrijving spelers is f 250.000,terwijl ze de vorige keer f370.000,moesten kosten, meen ik. Is de koers intussen zover gedaald, dat men ze nu voor zoveel minder geld kan krijgen dan toen? Of kan men nu met tweede kwaliteit spelers genoegen nemen in plaats van werkelijk goede spelers aan te trekken? Hier komen tal van vragen op, die naar mijn mening juist een deugdelijke voorbereiding in de Financiële Commissie noodzakelijk maken. Is het eerste schema ondeugdelijk geweest of is dit tweede schema tweede rangs En wanneer dit een tweederangs schema is, waarbij men gezegd heeft: „Beter wat dan niets", is het dan geen weggegooid geld? Is het eigenlijk niet veel beter te zeggen: Met minder dan het destijds op gestelde schema kon het niet toe, want anders kon Leeuwarden in de toekomst niet aan zijn trekken ko men. Laten we hen, die dat schema destijds ontworpen hebben, daar dan ook aan houden. Als wij bij andere investeringen vlak na een bepaald besluit met iets an ders geconfronteerd worden, zonder behoorlijke moti vering, dan zeggen we en naar mijn mening zeer terecht ook, dat men dan maar met betere cij fers had moeten komen. Wij hebben dus geen waar borg, dat het geld dat we er nu in steken, inderdaad goed belegd is en uit een gezonde exploitatie weer naar voren kan komen. En bovendien, als we dit voor stel aanvaarden, is de weg terug eigenlijk ook afge sloten. Dit geld is erin gestoken en we moeten dan maar afwachten, wat er van komt. Zullen de wedstrij den dan wel een groot aantal toeschouwers trekken? Als dit er echt niet in zit en de zaak niet meer steunt op het meeleven en de wensen van de burgerij zelf, is het dan verantwoord hier te subsidiëren De vraag is dus: Moeten we iets wat zo weinig wortel heeft in onze gemeentelijke huishouding, positief steunen? Als er niet meer interesse voor deze zaak is, is het dan noodzakelijk, dat we als Gemeente ons in alle bochten wringen, zoals we hier doen, om toch hieraan tegemoet te komen, terwijl we eerst zeer positief gezegd hebben: Zo moet het, en anders gaat het niet door? We zijn net naar Groningen geweest. Daar had men voor dit doel 9 ton nodig: 3 ton van het bedrijfsleven, 3 ton uit de sportkringen en 3 ton van de Gemeente. Zo kan het daar dus en als ik dan hier dit rampzalige geval zie, dan zeg ik: Dit is iets, waaraan we m.i. niet moeten beginnen. Ik ben een enthousiast voorstander van de voetbalsport, ik heb er vroeger veel aan gedaan, en het gaat me aan mijn hart, dat wij op deze wijze de voetbalsport hier moeten steunen en dan nota bene daarmee ons eigen gezicht, ook in de sfeer van het beleid, toch wel terdege verliezen. Daar komt nog bij, dat men in de eigen kring van de voetbalsport, naar ik uit de krant vernomen heb, onenigheid gekregen heeft. Als de voorzitter en de secretaris uitgetreden zijn, is dit voor ons dan niet een reden om te zeggen: Deze kant moeten we toch bepaald niet uit? Wat wil het College? Zegt dit nu positief: Met deze steun staat en valt een algemeen belang van de eerste orde? Welke consequenties heeft dat ook tegenover andere kringen? Wij zijn hier bepaald bezig op een peil, dat wij eigen lijk niet moeten aanvaarden. Ik zou zeggen: Laten we, nu toch de goede wil van de Gemeente getoond is, ook met betrekking tot deze geldlening, maar nu blijkt, dat het „er niet in zit" en dat is niet onze schuld dan alsjeblieft de sport sport laten blijven. Onze fractie heeft ook haar goede wil getoond, maar zij zal bepaald in deze sfeer geen medewerking willen ver lenen, ook al heeft zij op 13 mei gezegd: De Raad heeft beslist deze zaak te steunen en wij zullen graag mee werken om het besluit, ofschoon dat tegen onze zin genomen is, mee te helpen uitvoeren. Dat heeft ze dan gedaan. Het „zit er echter niet in", maar laten we dan alsjeblieft niet beginnen te marchanderen en er een handeltje van te maken, want dat is beneden onze waardigheid. Wij moeten dit niet accepteren. De heer Weide: Ik kan de woorden van de heer De Jong volledig onderschrijven. Wij hebben dus op 13 mei de bekende beslissing genomen. Er is uit het be drijfsleven laten we maar ronde getallen noemen een f 50.000,binnengekomen. Dus ontbreekt nog f 150.000,en wij behoeven het voorstel van 13 mei niet ten uitvoer te brengen. Dat niet meer geld is bin nengekomen, is voor mij een bewijs, dat de zaak van het betaalde voetbal hier in Leeuwarden niet leeft. Ik geloof, dat wij de Gemeente, als hier dit spel zal worden gespeeld, zoals nu wordt voorgesteld, bepaald geen goede dienst bewijzen. In de brieven van de stich ting, die bij de stukken lagen, hebben wij kunnen lezen, dat voorlopig de acties voor het bedrijfsleven zullen worden gestaakt in verband met de vakanties en dat in augustus weer zal worden gestart. Dit is voor mij ook een bewijs, dat de houding van de stichting nu niet bepaald actief is, dat men een afwachtende houding aanneemt en denkt: Och, de Gemeente betaalt toch die f 110.000,wel. Wij gaan maar rustig verder. Boven dien schrijft de stichting, dat, gezien de geldschaarste van de semi-profclubs in Nederland, de transferbedra gen aanzienlijk zijn gedaald. Dat dit hier staat, is voor

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 7