9 heden beperken en laten we het bepaald niet zo stel len, dat het nachtleven hier door de aanwijzing van die bedrijven zal worden bevorderd, want dan weten we wel waar we mee beginnen, maar niet waar we mee eindigen. Als we bewust het nachtleven er zou den willen inbrengen en daardoor een dergelijk adres zouden willen bevorderen, dan meen ik, dat wij van onze kant moeten stellen, dat wij daar niets, maar dan ook niets voor voelen en dat we een heel dringend be roep op U, mijnheer de Voorzitter, zouden willen doen om deze richting toch alstublieft niet uit te gaan. Ik zou het nog liever in een beperking dan in een uit breiding willen zoeken. Maar ik meen, dat wij voor het door U tot nu toe gevoerde beleid terzake alleen maar waardering kunnen hebben. En we zouden graag wil len, dat U in elk geval niet in de in het adres van mevrouw Houbijn-de Vos aangegeven richting gaat. De heer Ytsma: Aanvankelijk had ik niet zoveel be hoefte om over dit punt te spreken. Het is immers be kend, dat de Burgemeester, zoals gesteld onder a, de competentie heeft vergunningen te verlenen en in te trekken en dat de Raad, zoals gesteld onder b, des tijds vastgesteld heeft, dat hij het voldoende vond, dat 14 inrichtingen tot 1 uur geopend konden zijn. Wij heb ben er destijds sterk op aangedrongen, dat er een be hoorlijke controle zou zijn op de naleving van de ge stelde voorwaarden. Ik geloof, dat wij dus t.a.v. de in trekking van deze vergunning niets behoeven te zeg gen en U, mijnheer de Voorzitter, zou dat waarschijn lijk ook niet accepteren. U zou dus 14 vergunningen kunnen uitgeven, maar ik meen, dat die nog niet uit gegeven zijn; er zouden dus altijd nog enkelen in aan merking kunnen komen voor een vergunning. Ik heb me eigenlijk hogelijk verwonderd over het geen de heer Klijnstra hier naar voren heeft gebracht. Hij heeft gesproken over een ontijdige publikatie van „Het Vrije Volk". Ik heb hier een artikeltje uit „Vrij Nederland" van 12 december 1964 onder de titel „Klok ke 13", dat volkomen tegen de Burgemeester gericht is, maar waaraan de heer Klijnstra toch meent een bepaalde adhesie te moeten betuigen. Daarin staat: „De voorman van de Leeuwarder pacifisten, de strijd bare heer J. Klijnstra, heeft inmiddels al verklapt, hoe zijn stem zal zijn. Als de Burgemeester Leeuwarden tot een metropool in het noorden des lands zoals Gronin gen wil maken, dan mag hij wel eens wat meer doen aan de mogelijkheid voor zijn burgers om zich in deze stad te vertreden." Hij voegt er dan nog enkele dingen aan toe. De heer Klijnstra heeft dus destijds al aan de redacteur van „Vrij Nederland" verklaard, hoe hij zou stemmen. Ik heb me ook daar hogelijk over verwon derd; ik heb n.l. nog eens de notulen nagezien van de vergadering van 1 april 1959, waar een voorstel aan de orde kwam tot wijziging van de verordening, waar wij op het ogenblik over spreken, om het aantal ont heffingen van het sluitingsuur van 12 uur van 3 op 14 te brengen. Waarschijnlijk was het een wat noodlottige datum voor de heer Klijnstra. Ik lees in die notulen: De heer Klijnstra weet niet, of het in het algemeen in het gemeentebelang is om het sluitingsuur te verlengen tot 1 uur. Hij gelooft wel, dat het financieel enig voor deel voor de betrokken caféhouder zal opleveren, maar spr. wijst in dit verband op de uitspraak: Wat baat het een mens, zo hij de gehele wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel? En hij meent, dat die schade geleden zou worden. Als hij dan geen geheelonthouder is, is hij toch van oordeel, dat het nadeel van het ge bruik van alcohol in dit geval groter is dan het finan ciële voordeel. Wanneer men alleen maar naar de fi nanciële voordelen zou zien, zou spr. zeggen: „Ja, wij moesten voor stemmen, maar er is iets wat zwaarder weegt. Spr. zal dan ook niet voor stemmen. Hij zou niet alleen voor de betreffende 14, maar zelfs voor de 3 zaken die al verlenging hebben, het sluitingsuur op 12 uur willen hebben gesteld. Hij vindt, dat het eigenlijk ook een beetje onbillijk is, dat 3 café's wel tot 1 uur open zouden zijn en de rest niet. Verder is hem per soonlijk gebleken, dat er ook wel eens, vooral na 12 uur, wanneer de magen vol alcohol zijn, onaangenaam heden in de café's voorkomen, ook wel spr. wil geen namen noemen in de café's, die bij de bedoelde 3 behoren". De tweede instantie vermeldt dit: „De heer Klijnstra heeft eigenlijk niet veel meer toe te voegen aan hetgeen hij in eerste instantie heeft gezegd. Hij blijft van mening, dat er na 12 uur hij heeft het zelf meegemaakt en moet eigen ogen en oren toch wel geloven misstanden zijn geweest." Hij voegt er dan nog enige woorden aan toe, die niet van belang zijn. Ik begrijp van dat standpunt van de heer Klijnstra niets. En als hij dus af en toe de waarschuwende vin ger naar onze fractie wil opheffen, dat wij principieel niet juist zijn, dan heb ik hier eigenlijk geen kwalifi catie voor en dan vraag ik me alleen maar af: Is dit nu eigenlijk niet beneden de standing van onze Raad? De Voorzitter: Ik zou U van mijn kant in herinne ring willen brengen, dat in de raadsvergadering van 1 april 1959 de verordening zo gewijzigd is, dat aan het normale sluitingsuur van 12 uur voor 14 inrichtingen verlenging kon worden gegeven tot 1 uur. Dit raads besluit is destijds genomen op voorstel van B. en W. Ik wilde U dan tegelijk nog in herinnering brengen, dat bij de Raad een zekere aarzeling bestond om dat voorstel te volgen, een aarzeling die o.m. tot uiting kwam in de woorden die de heer Mani destijds namens de fractie van de P.v.d.A. sprak: Dat behoorlijke con trole op deze bedrijven dus de bedrijven die tot 1 uur open zouden mogen blijven moet worden uitge oefend, staat bij hen (dat is de fractie van de P.v.d.A.) bij voorbaat vast. Indien daarbij mocht blijken, dat, als gevolg van deze regeling een minder juiste toestand zou ontstaan, dan menen zij, dat krachtig zal moeten worden opgetreden en dat er ook niet geaarzeld zal moeten worden om aan een bedrijf waar zich misstan den voordoen, de vergunning te ontnemen. Welnu, bij het bedrijf dat in de stukken is genoemd, deed zich een misstand voor en ik heb geheel conform dit gevoelen, dat op de wijze, zoals ik U uit de notulen heb voorge lezen, tot uiting werd gebracht, een maatregel geno men, die in dat geval passend was. En ik geloof, dat de exploitante van dit bedrijf zich echt niet heeft te beklagen. Ik had heus nog wel verder kunnen gaan. Ik had ook wel de muziekvergunning kunnen intrek ken en ik geloof, dat dan het gejammer niet van de lucht zou zijn geweest. Ik wil dus zeggen, dat deze dame, gegeven de wijze waarop zij meende haar bedrijf te moeten voeren, zich echt niet beklagen kan over de wijze waarop daartegen is opgetreden. Dit is een zaak die verder, zoals zopas terecht is gesteld, niet van de Raad is, maar ik wilde dit wel even stellen, om hier verder dan ook het zwijgen toe te doen. Nu waren er verder in die raadsvergadering ook bezwaren, die zover gingen, dat een aantal raadsleden het voor stel niet aanvaardde. Tot die raadsleden behoorde de heer Klijnstra en de wijze, waarop hij zijn bezwaren heeft geuit, is zopas al door de heer Ytsma voorge lezen. Ik moet verklaren, dat ik mij ook wel heb ver wonderd. Aangezien hij zich destijds beriep en zich nu ook weer beroept op het gemeentebelang, maar daar bij geen enkel feit noemt, waarop hij na die vijf jaar van gedachten zou moeten zijn veranderd, heb ik voor mij ook gevraagd, wat de verklaring moet zijn van de veranderde houding van de heer Klijnstra. Ik ben een beetje bezorgd, dat de heer Klijnstra wel schade aan zijn ziel geleden heeft, maar dat is dan verder een zaak voor de heer Klijnstra. Nu ontmoet ik de heer Van der Veen. Tussen twee haakjes, mijnheer Van der Veen, U weet misschien wel, dat de heer Houbein Jr. verklaart, dat het adres van zijn stiefmoeder van Uw kantoor afkomstig is? Dat is dan ook nog een element, dat in deze geschiedenis speelt. Of deze verklaring waar is, kunt U beter weten dan ik, maar hij verklaart het. De heer Van der Veen slaat aan op dit adres, waarbij subsidiair gevraagd wordt de verordening te veranderen, met de bedoeling dus van deze adressante mijn maatregel ongedaan te maken. En nu zou ik in de eerste plaats aan de Raad willen vragen: Is dit de juiste procedure, dat de Raad, die destijds deze verordening heeft vastgesteld, het voor en tegen wegende, nu op grond van een adres van iemand die voor haar bedrijf een maatregel heeft moe ten incasseren, op deze wijze voet geeft om aan die maatregel te ontkomen Ik geloof, dat elke andere gelegenheid om de verordening te veranderen, beter zou zijn dan deze. Dan zou ik verder willen stellen: De Raad heeft, zoals ik zopas heb gezegd, deze verordening vastge steld. En gaat het nu aan om die te ver anderen, zonder dat gebleken is, dat de feiten die des tijds tot dit besluit hebben geleid, onjuist zijn, of zon der dat er na die tijd nieuwe feiten zijn gebleken? Ik geloof, dat dit niet het geval is. En dat voelt de heer Van der Veen ook wel, want hij zoekt naar nieuwe feiten. En dan vindt hij als nieuw feit, dat er ambities van Groningen zijn gebleken. Die ambities zijn echter al eeuwen oud; die zijn niet in de afgelopen vijf jaar voor het eerst gebleken. Die kennen we wel; die heb ben zich in de loop van de eeuwen in alle mogelijke vormen gedemonstreerd en die hebben zich tientallen jaren gedemonstreerd in het streven om de metropool van het noorden te zijn. Vraagt men mij: Is er nu een feit, dat als nieuw kan worden gekwalificeerd? Dan zeg ik, gegeven dit: Natuurlijk niet. Dan wordt er een rede voering aangehaald van de heer Foppes, die zegt, dat vreemdelingen de indruk zouden hebben, dat Leeu warden kleiner zou zijn dan het is. Moet nu een indruk van iemand, die ergens een lezing houdt, als een nieuw feit worden gekwalificeerd? Dan zeg ik: Natuurlijk ook niet. Voor het verhaal, dat een aantal mensen 's avonds doorrijdt naar Groningen, dat in bepaalde kringen bij herhaling opgeld pleegt te doen, behoeven we als Raad tenslotte weinig te geven. Het is nooit geverifieerd, hoe groot die aantallen zouden zijn. Dat is een verhaal zonder meer; dat is niet een basis voor de Raad om opeens een in alle vrijheid genomen be sluit maar te gaan intrekken. Bovendien komt de heer Van der Veen met zichzelf in tegenspraak. Hij wil gelijk sluitingsuur voor alle inrichtingen. Hij noemt het een discriminatie, als het ongelijk is. Maar ten slotte zegt hij, dat hij toch nog een later sluitingsuur voor bepaalde typen van avondgelegenheden wil. En dan vervalt de heer Van der Veen in hetzelfde systeem, dat hij aanvalt, n.l. een ongelijk sluitingsuur. Overigens hebben wij destijds al gesteld, dat ook elders, in met Leeuwarden vergelijkbare steden, het normale sluitings uur 12 uur is, maar men kent daar een aantal uitzon deringen. Dat hebben wij destijds wat groter gevonden dan het in Leeuwarden was en wij hebben getracht dat recht te trekken door voor die 14 inrichtingen een uitzondering te maken. En daarmee kwam Leeuwar den op ongeveer hetzelfde peil als overal elders. Zou den wij nu verder gaan en het sluitingsuur algemeen verplaatsen van 12 naar 1 uur, dan onderscheidt Leeu warden zich wèl van elders, n.l. dat het weer verder gaat dan elders. En volstrekt onnodig; dat kan ik met het volgende aan de Raad demonstreren. Ik heb de politie even laten nagaan, hoe het nu eigenlijk was met het open zijn van die 14 inrichtingen gedurende de vorige week, van 18 t/m 24 december, naar we mo gen aannemen, bepaald niet een slechte week voor de norecabedrijven, wat het uitgaan betreft. En wat ik trouwens wel wist, maar even uitdrukkelijk heb laten verifiëren: het is gebleken, dat niet alle 12 inrichtin gen, die verlenging van het sluitingsuur hebben tot 1 uur, op alle dagen tot 1 uur open zijn gebleven. En daar blijkt uit, dat bij de bestaande toestand de be hoefte om later open te zijn dan 1 uur bepaald niet aanwezig is. Integendeel, de behoefte is kleiner, want zelfs van de gelegenheid om tot 1 uur open te zijn, is niet volledig gebruik gemaakt. Ik geloof, dat met dit feit, zoals ik dit hier voor me heb liggen, wel voldoen de is aangetoond, dat de behoefte om langer open te zijn in Leeuwarden niet bestaat. En dan geloof ik niet, dat wij verder behoeven te praten over de uitlating van de heer Van der Veen, dat het zo moeilijk is in Leeuwarden om een iets royaler standpunt in te ne men. Ik herhaal: Leeuwarden onderscheidt zich niet in wat dan de heer Van der Veen gelieft te noemen roya liteit t.a.v. de sluiting. Die is in Leeuwarden niet be perkter dan elders, wat ik ook destijds al aan de Raad heb mogen zeggen. Niet alleen dat verschillende be drijven open mogen zijn tot 1 uur voor het publiek in het algemeen, maar er worden door mij regelmatig zeer en zeer talrijke vergunningen afgegeven, waarbij een bedrijf langer voor besloten gezelschappen in exploi tatie mag zijn dan tot 1 uur 's nachts. Dus ook aan de behoefte, die zich in die vorm openbaart, wordt naar mijn gevoelen praktisch volledig tegemoet gekomen. Resumerende, meen ik dus, dat in de eerste plaats dit adres geen juiste basis kan zijn om nu maar ineens deze verordening, die na rustig beraad en overleg tot stand is gekomen, te gaan veranderen; in de tweede plaats, dat er op zichzelf ook geen aanleiding is om uit te veranderen, omdat de feiten daar niet toe leiden. Ik meen hiermee het mijne te hebben gezegd. i^e heer Van der Veen: Ik zou in de eerste plaats even willen ingaan op de opmerking, die ik van U heb moeten horen, dat de dame die dit aangaat, zich tot mij heeft gewend. Ik zou de vraag willen stellen, of net misschien Uw bedoeling is te suggereren, dat een burger die zich tekort gedaan voelt, zich niet meer tot een raadslid of zelfs tot een advocaat zou mogen wen den en dat die zich daar niet mee in zou mogen laten. ne tweede vraag die ik zou willen stellen, is, of U daarmee zou willen suggereren, dat ik dus als raads lid verder mijn mond zou moeten houden, omdat ik op deze manier er als belanghebbende bij betrokken zou zijn. Dan wil ik daartegenover opmerken, dat ik het enige raadslid ben, dat in de gelegenheid is om last te nebben van een later sluitingsuur van deze inrich ting. Mijn slaapkamer ligt er tegenaan. Geen van de anderen kan dat zeggen. Ik heb geen enkel belang bij deze dingen en ik vind, dat deze argumentatie door U met gebruikt behoort te worden. Als het gaat over het sluitingsuur van de openbare gelegenheden waar ook nog vergunning in is, dan verwacht ik van U niet, dat U daar con amore aan zult meewerken. Ik ver wacht dat niet van U, omdat Uw opvattingen op dat punt mij bekend zijn. En die zijn nu eenmaal zo, dat men aan U niet de eis mag stellen, dat U daar iets voor voelt. U kunt dat doodeenvoudig niet. Ik weet ook, dat er tal van raadsleden zijn, die dezelfde ge- dacnte zijn toegedaan. Dat neemt niet weg, dat ik er anders over kan denken en dat er naar mijn mening anders over gedacht moet worden. U hebt gemakkelijk praten over de misstanden die zich zouden hebben voorgedaan en waar dus ingegrepen zou moeten wor den. Nu moeten dat op zichzelf redelijk klinkende ar gumenten zijn, die zich evenwel aan elk oordeel van de Raad onttrekken en, als ik goed ingelicht ben, zich ook onttrekken aan het oordeel van de betrokkenen, omdat ze de grieven in het rapport niet hebben mogen zien, waarop deze zaak gebaseerd is. Ik heb er ook geen kennis van kunnen nemen. Ik heb het ook hele maal niet over die boeg willen gooien; ik heb het dus zorgvuldig gehouden op het algemene terrein van het sluitingsuur in Leeuwarden. Nu kunt U natuurlijk zeg gen: Dat is niets nieuws. Neen, als we dat op een be paalde manier bekijken, dan is er nooit iets nieuws. En als we het op een andere manier willen bekijken, dan is er wèl iets nieuws. Ik heb enige punten ge noemd, die U, als U daar behoefte aan zou hebben, als nieuwe omstandigheden zou kunnen gebruiken. Ik heb daar geen behoefte aan. Ik heb in eerste instantie ook al gezegd, dat ik niet inzie, waarom er iets nieuws zou moeten zijn. Als wij een ander standpunt willen innemen dan we eens ingenomen hebben, omdat we tot een beter of een ander inzicht gekomen zijn, dan zijn we daar volkomen vrij in. Dan behoeft daar niets nieuws voor te zijn. Maar een feit is wel, dat wij er elke dag opnieuw en duidelijker met de neus op ge drukt worden, dat Leeuwarden niet opkomt in dat tempo, dat in het algemeen graag gezien wordt, en dat Groningen niet alleen van oudsher ambities heeft, maar dat die ambities van Groningen ook elders in den lande meer erkend worden, in vergelijking met Leeuwarden, dan het geval geweest is. Vroeger onder vonden wij hier niet een concurrentiepositie en nu wel. Dat is iets nieuws, maar dat behoeft voor mij geen reden te zijn om tot een ander standpunt te ko men; dat kan het voor U zijn. Ik behoef niet in te gaan op de tegenspraak die U hebt menen te ontdek ken in wat ik gezegd heb. Ik kan die alleen verklaren, doordat U in eerste instantie niet goed naar mij hebt geluisterd. Ik heb gezegd, dat ik discriminatie vind het over twee kammen scheren van volkomen gelijk soortige inrichtingen. Onze verordening maakt geen enkel verschil tussen de inrichtingen; die zondert al leen 14 uit, die naar willekeur door U een uur langer open kunnen worden gehouden. Dat is willekeur, dat is discriminatie en ik heb in eerste instantie gezegd, dat ik mij wèl kan voorstellen, dat men onderscheid gaat maken voor inrichtingen die wezenlijk verschil lend zijn. Dat is het verschil, dat ik gemaakt heb tus-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 5