10 11 sen die inrichtingen, die 's morgens open gaan en nor maal de gehele dag publiek trekken, en die inrichtin gen, die een andere aard hebben en pas 's avonds laat open gaan. Ik kan me voorstellen, dat men daarvoor een ander regiem gaat maken. Als men dat onder scheid gaat maken, komt men tot het omgekeerde van de conclusie, die toegepast is voor het bedrijf, dat aan leiding gaf tot dit gesprek. Van de misstanden, die U in het begin van Uw betoog genoemd hebt, wil ik nog zeggen, dat zij op geen enkele manier in verband te brengen zijn met het sluitingsuur. Als er misstanden zijn in die zin, dat de goede zeden daar geweld aange daan wordt, dan kunt U inderdaad misschien ook nog de muziek wegnemen. U bent tamelijk almachtig op dit punt; dat geef ik toe. Maar als er sprake zou zijn van misstanden, die de goede zeden aantasten, dan is de sanctie daarop te vinden in de Drankwet en die geldt voor alle inrichtingen gelijk. De wijze waarop op het ogenblik gemanipuleerd wordt met het begrip „misstanden", waarvan wij niet weten, waaruit ze be staan, is dus anders voor deze inrichting, omdat die het verlate sluitingsuur had, dan voor andere inrich tingen die om 12 uur sluiten en waarop U dus dezelfde sanctie niet zou kunnen toepassen. Dat is dus ook weer een verschil van behandeling van de een, verge leken met de ander. Het spijt mij, dat ik de Leeuwar der Courant van vanavond een voortreffelijke krant moet ik zeggen niet meegenomen heb, omdat daar in de rubriek „Overgenomen uit andere bladen", een artikeltje voorkomt ik meen uit de „Neue Frank furter Zeitung" waarin ingegaan wordt op het op treden van een bisschop. Het kan ook een aartsbis schop geweest zijn, misschien dat de K.V.P.-fractie mij daarover kan inlichten. Het kan ook een Lutherse bisschop geweest zijn; ik ben daarin niet zo thuis. In ieder geval, het ging er om, dat de bisschop, ter ge legenheid, meen ik, van de kerstdagen, zich begeven had in verschillende nachtgelegenheden, om daar de blijde boodschap te verkondigen. Ik zou het leuk ge vonden hebben, als ik thans, nu U het hierover hebt, voorlezing zou hebben kunnen doen van het commen taar, dat de Duitse krant er op gaf ik hoop, dat verschillende raadsleden kennis daarvan genomen heb ben; ik bemerk, dat de Wethouder dat al heeft ge daan. In dat commentaar werd bezwaar gemaakt te gen het bij voorbaat op zedelijke grond verwerpen van de nachtgelegenheid. Ik geloof, dat het weinig zin heeft, verder hierover onze verschillende meningen uit een te zetten. De inrichting waar U het beroepschrift van gekregen hebt, is de enige werkelijke dancing in Leeuwarden. Als er volk is, dat in Leeuwarden wil dansen, zal het hierheen moeten of het zal in de auto moeten stappen en drie kwartier later in Groningen terecht kunnen. Nu kunt U zeggen, dat dat een oud argument is, maar het is een feit, dat het gebeurt. Ik vraag me wel eens af, of misschien mede het agrari sche karakter van Friesland en het feit, dat zovelen van onze raadsleden afkomstig zijn van het platteland, maken, dat dit soort dingen, die nu eenmaal bij een stad van een bepaald formaat behoren, ongeacht of men het leuk vindt of niet, niet voor Leeuwarden kun nen worden aanvaard. Ik ben van mening, dat op dit moment de tijd ervoor rijp is. Als het blijkt, dat de Raad er niet aan toe is, des te erger voor Leeuwarden; ik kan het niet helpen. De heer Klijnstra: Wat de heer Ytsma mij even on der de neus houdt, wil ik wel erkennen. Ik vind het keurig opgemerkt. De notulen liegen er niet om. (De heer J. de, Jong: Zelf mee vastgesteld.) In 1959 heb ik inderdaad gesteld, dat ik geen behoefte had aan het langer openstellen van de café's en ik heb ook gesproken over schade aan de ziel. Dat was en is in wezen nog mijn persoonlijk standpunt. Maar ik heb zojuist ook al gezegd: Ik spreek hier niet als persoon, maar uit het belang van de Gemeente. En dat is niet altijd gelijk. Ik ben geen geheelonthouder; het is dus geen principiële zaak. Ik heb wel een hekel aan het zich schuldig maken aan drankmisbruik, maar dat ligt op een ander vlak. Ik moet bekennen, dat mijn opinie t.o.v. het belang van de Gemeente wel is gewijzigd. Maar wat dan nog? Is dat niet mogelijk? Wie zal mij hier vertellen, dat iemands inzichten en opinie nooit veranderen Dat wil ik dan nog wel eens horen. Het spijt mij, maar van het artikel in „Vrij Nederland" weet ik niets. Ik heb, voor zover mij bekend, ook niet met een correspondent of het moest een illegale zijn of een redacteur van „Vrij Nederland" gesproken. Men moet echter wel oppassen, wat men met iemand be spreekt, die men niet goed kent. Ik zal mij tenminste met de hoofdredactie van „Vrij Nederland" hierover in verbinding stellen. Wat de schade aan mijn ziel be treft, daar behoeft U zich niet zo erg over te bekom meren. Misschien valt dat nog wel wat mee. Dat een aantal café's van de mogelijkheid van openstelling tot 1 uur geen gebruik maken, kan ik me levendig voor stellen. Er zijn ook zaken, die zo dood als een pier zijn. Ik kan me best voorstellen, dat daar niemand meer om 11 of 12 uur binnen huppelt. De mensen die daar eigenlijk hadden moeten zitten, zijn dan misschien toevallig in Groningen. Overigens wil ik hier verder niet over spreken. Ik geloof, dat de heer Van der Veen enkele dingen goed heeft gezegd; ik zou ze niet zo goed kunnen zeggen en dus wil ik het hier maar bij laten. De heer Van I'alen Walter: In het debat over deze kwestie is enige keren het punt discriminatie gevallen en wij als Raad zitten met een verzoekschrift, aan ons gericht, zij het dan misschien ten onrechte, en nu is mijn vraag deze: Was het nu eigenlijk voor de beoor deling van deze kwestie voor ons niet veel prettiger geweest, als wij van U, mijnheer de Voorzitter, een rapport over deze zaak hadden gekregen, zij het dan misschien vertrouwelijk, opdat wij ons zelf enigszins hadden kunnen oriënteren, wat voor U de reden was geweest om deze maatregel te treffen? Want per slot van rekening hebben wij in 1959 deze verordening ge wijzigd in dier voege, dat 14 inrichtingen tot 1 uur geopend zouden kunnen blijven. En daar gaat het bij dit punt ook weer om. Er is uitdrukkelijk bij gezegd, dat de Raad prijs stelde op een controle. Ik geloof, dat het toch eigenlijk wel prettig geweest was om dan ook aan de Raad te laten merken, op welke wijze deze controle door U was uitgeoefend en wat het effect is geweest. Ik althans had het op prijs gesteld, als ik mij enigszins had kunnen oriënteren over een kwestie, die mij in de vorm van een verzoek wordt voorgelegd. De heer Ytsma: De heer Klijnstra zegt, dat het voorlezen van de notulen van de bedoelde vergadering hem toch wel min of meer zwaar op de maag ligt. Dat kan ik me voorstellen en de erkenning daarvan stel ik op prijs; daar zit toch bepaald wel iets sportiefs in. Alleen ik zou de heer Klijnstra dit wel willen zeggen: Als hij strijdbaar wil blijven, moet hij ook enigszins principieel blijven; ik meen, dat dat wel bijelkaar hoort. (De heer Klijnstra: Het is geen principiële zaak voor mij.) Ik wil de heer Klijnstra er aan herinneren, dat we niet eens tot 1959 behoeven terug te gaan. In de vergadering van 21 november 1962 is het voorstel van B. en W. om een verzoek van de werkgevers in het horecabedrijf om het sluitingsuur voor alle bedrijven op 1 uur te stellen, af te wijzen, zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming aanvaard. Ik ben het vol komen met U, mijnheer de Voorzitter, eens, als U zegt, dat, als wij op dit moment de verordening zouden wil len wijzigen, dat toch eigenlijk een doorkruising is van hetgeen mevrouw Houbijn meent, dat haar wordt aan gedaan. Daar moeten we m.i. niet aan beginnen. Wij hebben daar geen behoefte aan. Onze fractie heeft des tijds gezegd: Wij doen dit node; wij vinden de mogelijk heid van openstelling tot 1 uur voor 14 bedrijven vol doende. In de praktijk is ons niet gebleken, dat die mogelijkheid aan meer bedrijven gegeven moet worden. U hebt dat duidelijk gezegd en ik geloof, dat wij van harte kunnen instemmen met het voorstel, dat hier op het ogenblik voor ons ligt. De heer K. J. de Jong: De heer Van der Veen heeft een betoog gehouden, dat eigenlijk meer was gericht tegen U, mijnheer de Voorzitter, en anderen hebben daar hun opvattingen tegenover gesteld, waar ik toch ook wel een enkele kanttekening bij zou willen plaatsen. De heer Van der Veen is begonnen met te stellen, dat Uw opvattingen hier wel bekend zijn, maar hij heeft er bij gezegd, dat er ook wel enige raadsleden in deze richting denken. En het slot van zijn betoog heeft hij toch min of meer in verband gebracht met het agrarisch karakter van ons gewest en hij heeft mis schien hier en daar de indruk gewekt: Nu ja, het zijn allemaal van die „boertjes van buten", die een denk fout maken; zij missen n.l. een groot deel van de allure, die een stad als Leeuwarden moet hebben, juist met betrekking tot dit punt. Er is in dit verband ook ge sproken van de particuliere opvattingen van de Burge meester. Onze fractie kan die opvattingen echter de len en ze vinden ook weerklank bij het overgrote deel van de Raad. (De heer Van der Veen: Daar gaat het helemaal niet om.) Neen, maar het gaat er ook niet om, dat de raadsleden voor het overgrote deel zo agrarisch ingesteld zijn, doch dat zij er andere normen op na houden voor het leven, ook met betrekking tot deze dingen, en die normen staan naar mijn mening volledig los van het agrarische karakter van ons gewest. Ik maak er bezwaar tegen, dat Groningen er telkens bij gehaald wordt en dat men nu juist de opvatting, dat Groningen de metropool van het noorden is en Leeu warden een stad van kleinere allure, met betrekking tot een punt als dit in het geding brengt. Ik wil dat ten sterkste bestrijden, want ik geloof, dat die dingen nu net niets met elkaar te maken hebben. Als men in de kring van de heer Van der Veen werkelijk zo ge porteerd is voor dit nachtleven (als ik het zo mag zeg gen) en men daar nu juist niet graag ziet, dat dit naar Groningen gaat, omdat men dat ook als een facet van het metropool-van-het-noorden-zijn ziet, dan zou ik zeg gen: Als dat nu het karakteristieke van de metropool van het noorden is, laten ze dan maar naar Groningen gaan. Maar ik beluister juist in de redevoering van de heer Foppen een heel ander accent. En dat is dit: Als wij een stad van 100.000 of 85.000 inwoners willen zijn, dan moeten we niet net doen, alsof we maar 50.000 inwoners hebben; wij moeten niet zo klein van onszelf denken, wij moeten in meer dan één opzicht trachten Leeuwarden vooruit te brengen. Ik wil dat echter be paald niet, zoals de heer Van der Veen, betrekken op dit geval, alsof nu hierin tot uitdrukking zou moeten komen, dat we een stad van 85.000 zielen zijn. Als Groningen die ambities heeft, dan gun ik het die graag. Ik geloof niet, dat wij met het bevorderen van dit nachtleven gediend zouden zijn. Ik ben het wel met hem eens, dat de nachtgelegenheden een iets ander ka rakter hebben dan de hotels en do café's in Leeuwar den, maar daarvoor hebben wij ook als Raad aan de Burgemeester de bevoegdheid gegeven, 14 gelegenhe den te bepalen, daarbij wel vertrouwende, dat de Bur gemeester de goede zeden die hier ook in het geding zijn, voldoende duidelijk zal handhaven, zodat er ook van onze kant geen kritiek op dat beleid van de Bur gemeester zou kunnen bestaan. En juist omdat we we ten, dat hij in dezen denkt in de richting van ons, heb ben wij toch echt wel het vertrouwen, dat we hiermee op de goede weg zijn. Ik wilde bij voorbaat die argumenten in het betoog van de heer Van der Veen, die naar mijn mening in druisen tegen het gevoel van onze fractie, duidelijk weerleggen om toch iedere legendevorming op dit punt te voorkomen. De Voorzitter: Ik geloof, dat ik van mijn kant toch nog wel iets moet zeggen, in de eerste plaats dit: Ik betwist helemaal niet het recht van een ingezetene om zich voor juridische bijstand tot een advocaat te wen den. Ik ben zelf lang genoeg advocaat geweest om dat recht volkomen te erkennen. En ik ben zelf ook lang genoeg raadslid geweest om tevens volledig de vrijheid van een burger te erkennen om zich tot een raadslid te wenden, als hij dat nodig vindt. Als advocaat en als raadslid doet men m.i. echter goed, elke verkeerde schijn te vermijden en zich als raadslid uitdrukkelijk los te maken van de bijstand, die men als advocaat aan een burger geeft en waarvoor men zich laat honoreren. En ik geloof dus, dat het in dit gesprek juist is de zaken zo te stellen ik heb hier geen argument van gemaakt; ik heb alleen gezegd: Mijnheer Van der Veen, weet U wel(De heer Van der Veen: Heeft U mijn declaraties gezien, mijnheer de Burgemeester?) Die heb ik niet gezien. Ik heb alleen gezegd: Mijnheer Van der Veen, weet U wel, dat dit adres van Uw kantoor afkomstig is Waarbij ik dus niet heb gesteld, dat U het adres heeft gemaakt. Ik heb alleen gezegd: Van de kant van deze adressante wordt deze bewering geuit. En ik heb dat dus gezegd ter waarschuwing van U, dat U t.a.v. Uw positie hier geen misverstanden wekt. En als deze cliënte U juist heeft ingelicht, dan moet ze U hebben gezegd, dat ze van de kant van de Commissaris van Politie wel degelijk is ingelicht over de reden van deze maatregel. Die is haar duide lijk meegedeeld en daar heeft ze ook geen ontkenning tegenover gesteld; ze heeft deze reden als feit aan vaard. En deze reden was en dit in antwoord op de vraag van de heer Van Balen Walter dat haar bedrijf na 12 uur bleek te zijn een rendez-vous van prostituée's. En het kan nooit de bedoeling van de Raad zijn geweest de verlenging van het sluitingsuur tot dit doel te doen gebruiken. Daar hebt U het ant woord, mijnheer Van Balen Walter. En nu gaat het er hier niet om en dat dan weer aan het adres van de heer Van der Veen dat ik bezwaar tegen nacht gelegenheden zou hebben, omdat nachtgelegenheden ook wel erg netjes zouden zijn. In dat verband heb ik van mijn kant het woord „nachtgelegenheden" niet genoemd. Ik heb alleen gezegd: Mijnheer Van der Veen, als U voorstaat een algemeen sluitingsuur, zij het dan later dan 12 uur maar dan wilt U toch nog weer langer open zijn bij nachtgelegenheden dan valt U in hetzelfde systeem, waar U nu bezwaar tegen heeft, n.l. een verschil in sluitingstijd. In dat verband heb ik dit woord gebruikt. En als de heer Van der Veen meent, dat er discriminatie plaats vindt, omdat het hier in wezen gaat over soortgelijke in richtingen, dan is dat niet een dicriminatie en een willekeur van mij, maar dan is het een besluit van de Raad zelf, die gemeend heeft, dat van alle horeca bedrijven in deze gemeente van mijn kant bij 14 een verlenging van het sluitingsuur kon plaatshebben. De Raad heeft zelf in zijn besluit dit verschil gemaakt. De Raad heeft dat wil ik er wel aan toevoegen dit verschil terecht gemaakt, omdat hier bepaald niet alle horecabedrijven soortgelijk zijn en op hetzelfde peil staan. En dan wil ik nog duidelijk zeggen wat ik vroeger heb gezegd, n.l. dat er stellig ook een aantal horecabedrijven is, waarvoor de verlenging van het sluitingsuur bepaald uit den boze zou zijn. Nu weet ik eigenlijk niet, of ik hier verder nog iets aan heb toe te voegen. De heer Van der Veen heeft opnieuw dat rijden naar Groningen e.d., naar vo ren gehaald. Als wij nu eens echt zouden weten, wat er van dat verhaal waar is en, als het waar is, om hoeveel mensen het gaat, dan zouden we daar een dui delijk oordeel over kunnen hebben, maar dat kunnen we niet hebben, want we weten het niet. En als het hier alleen gaat om de wens van een klein aantal mensen, die behoefte hebben om een klein aantal horecagelegenheden in kleine steegjes te bezoeken, dan wil ik van mijn kant stellen, dat daar het heil van Leeuwarden en zijn burgerij toch bepaald niet van afhankelijk is. De heer Klijnstra heeft nu gezegd, dat hij in 1959 voor zichzelf gesproken heeft, maar ook in 1959 heeft hij gesproken vanuit het gemeentebelang. Hij vond het in het algemeen gemeente belang niet juist het sluitings uur te verlengen tot 1 uur. (De heer Klijnstra: Dat heb ik toen gesteld, maar mijn inzicht kan toch verande ren.) Uw inzicht kan veranderen, maar enig gegrond feit voor die verandering hebt U in ieder geval niet aangevoerd, mijnheer Klijnstra, en daar gaat het om. En dat is ook niet door de heer Van der Veen ge beurd. Dat is dus mijn conclusie. Hier ligt een ver ordening, die destijds door de Raad op voorstel van B. en W., ook van de Burgemeester, in deze vorm tot stand is gebracht; er is na die tijd door geen enkel feit gebleken, waarom dit raadsbesluit onjuist of niet meer juist zou zijn, zodat er naar mijn mening be paald geen reden is voor de Raad nu nader op dit adres in te gaan. Hiermee zou ik willen besluiten. Verlangt iemand stemming? De heer Weide verlangt stemming. De heer Van der Veen: Gaat de stemming over a of over b of over beide? T.a.v. punt a moet ik voor stem men, t.a.v. punt b tegen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1964 | | pagina 6