6
7
De heer Kamstra: In de vergadering van 20 augus
tus is door twee leden van onze Raad, de heren Van
der Veen en Boomgaardt, een suggestie gedaan en ik
had graag gewild, dat die was opgevolgd: Laten we
er geen discussie over voeren. Men zal begrijpen, dat
alles wat gebeurd is rondom Prinses Irene ons ook niet
in elk opzicht vreugde heeft gegeven. Wie dat meent,
die maakt toch echt een denkfout. Maar waar gaat het
dan wel om? Dat is, dat Prinses Irene en daarover
ben ik het volledig met de heer De Jong eens nog
behoort tot de Koninklijke Familie. Zij is een dochter
van onze Koningin, evenals de andere Prinsessen. De
Regering had besloten wel te vlaggen en dat zal, dunkt
mij, wel in overleg zijn gegaan met onze Koningin.
En nu vind ik het toch wel een heel vreemde bewe
ging, dat men nu één gaat uitsluiten, omdat men meent,
dat wat zij heeft gedaan, naar de gevoelens van ons
Nederlandse volk niet in overeenstemming is met haar
koninklijke waardigheid. Maar het gaat toch niet aan,
dat door elke Gemeenteraad aan de leden van ons Ko
ninklijk Huis, buiten onze Koningin, de vraag moet wor
den gesteld: Hoe heb je je gedragen het afgelopen
jaar? Goed? Dan vlaggen we en, zo niet, dan vlag
gen we niet. De Regering heeft besloten, dat op 5
augustus van de rijksgebouwen wordt gevlagd. Het is
usance, dat de gemeenten de Regering t.a.v. het vlag
gen volgen en dat is in Leeuwarden ook gebeurd. En
men heeft gevlagd, naar ik meen, alleen van het Stad
huis en van de Oldehove. Dit is dus op de juiste wijze
opgevat. Iedereen kon het onderschrijven en het was
dus in overeenstemming ook met de gevoelens van het
volk. Ik meen, dat wij ons daarmee gelukkig kunnen
prijzen. Onze gemeente treft als hoofdstad van Fries
land niet de blaam, dat zij door niet te vlaggen voor
de dochter van onze Koningin, juist de Moeder heeft
willen treffen.
De Voorzitter: Het ligt ook op mijn weg om na
mens de meerderheid van het College te spreken. Ik
kan daarbij heel kort zijn. U heeft in de raadsbrief al
de motivering gelezen, waarom op 5 augustus is ge
vlagd. En die motivering loopt in grote trekken parallel
met hetgeen door de heren De Jong en Kamstra van
avond is gezegd. Ik geloof dan ook niet, dat ik in
herhalingen behoef te treden. Dat zou ik alleen in zo
verre willen doen, dat ik U nogmaals er op zou willen
wijzen, dat het hier niet gaat, zoals in de raadsbrief ook
staat, over een specifiek gemeentelijk belang, maar
over een rijksaangelegenheid, waarin, zoals zo pas ook
al is gezegd, een beslissing van de Regering aanwezig
was en waarbij het in deze omstandigheden juist scheen
ook van gemeentebestuurswege die beslissing te vol
gen. Daarbij heeft toch ook inderdaad wel mee de ge
dachte gespeeld, dat het, als in alle ongeveer 900 ge
meenten van ons land beslissingen zouden moeten wor
den genomen over al dan niet vlaggen naar gelang van
opvattingen of gedragingen van leden van de Konink
lijke Familie, waarmee men het al dan niet eens zou
zijn, dan wel een bijzonder moeilijke situatie zou wor
den. Dat mag dan ook wel een verkeerd uitgangspunt
worden genoemd.
Ik zou tenslotte nog even willen wijzen op een punt,
dat de heer Klijnstra ook al heeft genoemd. Toen bij
de behandeling van de begroting van Algemene Zaken
voor het Parlement en ook voor zijn partijgenoten de
gelegenheid bestond op deze zaak terug te komen, had
blijkbaar geen enkele van de politieke partijen, met
inbegrip van de P.S.P., daar behoefte aan, zodat ken
nelijk mag worden aangenomen, dat het regeringsbe
leid in dat opzicht door het Parlement zo al niet uit
drukkelijk is goedgekeurd want er is niet over ge
sproken dan toch in elk geval is aanvaard. En ik
geloof, dat wij, als dat het geval is, ons dan verder
geen zorgen behoeven te maken over het feit, dat dit
ook van gemeentewege gebeurd is.
Hiermee zou ik willen besluiten.
De heer Klijnstra: Volgens de opvattingen van de
heren De Jong, Kamstra en van U, mijnheer de Voor
zitter, zullen we toch wel vlaggen daar komt het
op neer ook als iemand van de andere dochters
eens de voet dwars zet. Maar zo ligt het hier niet, dunkt
mij. Ik vind het toch eigenlijk wel een beetje afgrijse
lijk, dat we hier zo maar aan voorbij schijnen te gaan.
Ik kan het me haast niet voorstellen. Als ik de kran
ten vandaag de dag lees of naar de radio luister of
als ik 's zomers een enkele keer aan het strand ben
en de gesprekken daar hoor, dan vraag ik me vaak af:
Zijn we dan alles en alles al weer vergeten Schijn
baar wel. En dat betreur ik ten zeerste. Het gaat hier
niet om de vraag: Wat doet de Rijksregering, het
Parlement? Dit is een gemeentelijke zaak. Wij kun
nen als Gemeente, als Raad hierin een beslissing nemen.
En het gaat er ook niet om, of mijn partijgenoten in
de Tweede Kamer er al of niet iets van gezegd heb
ben. Waarschijnlijk niet. Ik ben niet in dienst van
Kamerleden of van de P.S.P. Ik geef hier mijn eigen
opvatting weer. Zonder meer. Dat wil ik toch wel even
zo stellen. Als wij de opvatting delen van genoemde
heren, dan kan men, zoals men wel eens zegt, met de
duivel wel vrede houden.
De Voorzitter: Ik heb ook geen behoefte hier nog
verder over te spreken. Hier ligt ter tafel een voor
stel van de heer Klijnstra en een voorstel, waarbij van
de kant van de meerderheid van het College aan de Raad
wordt geadviseerd het voorstel van de heer Klijnstra
niet te volgen. En nu is het een kwestie van stem
mingstechniek, of er nu gestemd wordt over het voor
stel van de heer Klijnstra dan wel over het preadvies.
Dat komt op hetzelfde neer. Ik geloof, dat het formeel
een ietsje juister is over het preadvies te stemmen.
Maar nogmaals, als U er anders over denkt, dan kan
ik daar ook best vrede mee hebben. Ik stel dus voor
te stemmen over het preadvies van de meerderheid
van B. en W.
Het voorstel van B. en W. wordt aangenomen met
22 tegen 15 stemmen (die van de heren Klijnstra, G.
de Vries, Spiekhout, C. de Vries, Tiekstra, Kingma,
Volbeda, Mr. Keuning, Mani, Vellenga, J. de Jong,
Hartstra, Venema, Ten Brug en Bootsma).
Punt 21 (bijlage no. 20).
De heer Keuning: Ik zou hierover een korte op
merking willen maken. Zoals U weet, zit ik zelf in de
Commissie van advies en bijstand en het doet me ge
noegen, dat B. en W. het advies vrijwel compleet tot
het hunne hebben gemaakt. De enige vraag betreft
de tweede alinea van blz. 2 van de raadsbrief, waar
staat, dat B. en W. als de ervaringen met dergelijke
commissies daartoe aanleiding geven, t.z.t. de vraag
onder ogen zullen zien, of aan een of meer van haar
niet de beslissing omtrent bepaalde beheersdaden t.a.v.
haar werkterrein behoort te worden toevertrouwd. Zou
het ook mogelijk zijn, dat B. en W. de Raad een nota
verschaffen in een iets ruimer verband dan alleen in
dat van de sportaangelegenheden, m.n. over de moge
lijkheden, welke de wetswijziging in dit opzicht voor
de Gemeente met zich zal kunnen brengen? Ik geloof,
dat het wel betekenis kan hebben de meer algemene
aspecten te overzien.
De heer Engels: Ik heb in de stukken gezien, dat
er toch wel wat verschil is in visie tussen de Sport
stichting die geliquideerd wordt, en de Commissie van
advies en bijstand. En in dat verband wilde ik vragen,
of ik de op één na laatste alinea van pag. 2, waar staat:
„De gedachte van de Sport- en Recreatiecommissie
t.a.v. het in het leven roepen van een Sportraad door
het organisatieleven zelf en t.a.v. de door de Gemeente
daarbij te bieden hulp, kunnen wij wel delen" zo mag
uitleggen, dat U bereid is: a. Uw apparatuur, althans
een beperkt gedeelte daarvan, t.z.t. ter beschikking te
stellen van een dergelijke commissie en b. t.z.t. sub
sidies, zij het beperkte, voor het werken van deze
commissies te geven?
De Voorzitter: Het ligt een beetje op mijn weg om
de vraag van de heer Keuning te beantwoorden, want
dat is een algemene vraag, die wel even in concreto
in dit voorstel aan de orde komt, doch verder buiten
het kader daarvan valt. En dan kan ik de heer Keu
ning wel antwoorden, dat deze aangelegenheid ook in
het algemeen de aandacht van B. en W. heeft. Er is
in ambtelijk verband al nagegaan, hoe deze materie
t.a.v. de bestaande commissies in de gemeente lag en
binnenkort zal het College zich over een nota die daar
over klaar ligt, nader beraden. Ik ben dus op dit mo
ment nog niet in staat meer te zeggen dan dit. Het
spreekt vanzelf, dat dit beraad eerst zal moeten plaats
vinden, voordat een resultaat ervan kan worden mede
gedeeld. Zonder twijfel zal te eniger tijd en ver
moedelijk binnen niet al te lange tijd de Raad wel
in kennis worden gesteld met de inzichten van het
College omtrent deze aangelegenheid. En dan zou ik,
wat de vraag van de heer Engels betreft, graag het
woord willen geven aan de heer Tiekstra.
De heer Tiekstra (weth.): Dan kan ik ook kort zijn.
Het College heeft n.l. zeer welbewust in deze raadsbrief
t.a.v. het advies van de Commissie van advies en bij
stand voor de Sport en Recreatie meegedeeld, dat het
de mening van de Commissie deelt, hetgeen dus bete
kent, dat in beginsel de bereidheid aanwezig is om
hand- en spandiensten en zo nodig ook financiële steun
te verlenen, als de georganiseerde sportwereld tot het
daarin genoemde orgaan komt. Ik zal met belangstel
ling afwachten, hoe men in sportkringen zal reageren.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 22 (bijlage no. 18).
De hear Miedema: In pear fragen. Yn it earste plak
oer art. 10, lid 4. Dér lêz ik: „Het is verboden dieren
boven één jaar- anders dan geleid en in groter aantal
dan één tegelijk langs één toegang ter veemarkt aan
te voeren." Myn fraech is: Achtet it Kolleezje it ek
mooglik, dat men mei ien bolle troch twa yngongen
giet? (Laitsjen). Nei myn miening kin dat „één toe
gang" wol weilitten wurde. En dan in oar punt. Dat
bitreft art. 24, punt c: „Voorwerpen of waren ten toon
te stellen of aan te bieden" stiet dêr. En üt de ta-
ljochting blykt, dat dat slacht op de „landbouwwerk-
tuigenbeurs". Dat is in nij gefal by de fémerk yn. En
ik soe wol ris witte wolle, hwat foar kant it Kolleezje
dêrmei üt wol. Men had hjoed-de-dei de tastan ear-
tiids hiene wy de lanbouwerktugebeurs" freeds op it
Saeilan dat der hwat op it Saeilan, hwat yn de
„Frieslandhal" en ien allinnich foar de „Frieslandhal"
stiet; dy léste past neame by. Is dit in situaesje dy't
bistendige wurdt of moat dit noch groeije En dan
woe ik wol ris fan it Kolleezje witte, hwer't wy hinne
groeije.
De heer Pols (weth.): Ik ben eigenlijk wel blij, dat
ik maar weinig vragen heb omtrent dit punt; het is al
zo'n lange geschiedenis geweest. De Raad weet wel,
dat we deze verordening in 1963 hebben aangenomen.
Het raadsbesluit is toen naar G.S. gegaan en gedeel
telijk goedgekeurd en verder moest het nog naar de
Kroon. We hebben nu de omgekeerde weg gevolgd
door in Den Haag op ambtelijk niveau de zaak voor
te bereiden. Ik zou het nu heel erg onprettig vinden, dat
wij, doordat er nog hier en daar een komma of een punt
verkeerd staat de gehele weg weer langs moeten. Dan
kon het nog wel eens even duren, voordat het klaar is.
Ik haw great respekt foar de skerpens fan de hear
Miedema. En ik wol der wol by sizze, dat ik tige bliid
wie, dat de kofje tusken syn fraech en myn andert
siet, dan koe ik der tominsten ris efkes rêstich oer
neitinke, hwant dit is fansels wol bilangryk. (Laitsjen)
Oft men mei in bolle troch twa doarren kin, dat hinget,
soe ik sizze, Miedema, foar in great diel óf fan
de bolle (Stim: Of fan de doarren). En ek foar in
diel fan de doarren, mar Jo hawwe wol yn'e gaten,
dat men it sa léze moat, dat men mar mei ien bolle
troch in tagong mei. As Jo it nou sa léze wolle, dan is
it goed. Nou is de redaksje fan dit artikel net hielen
dal fan üs; dit is wurdlik oernommen üt it K.B. en
omdat wy dêryn net graech foroarje woene, hawwe
wy dit mar stean litten, yn de hoop, dat net ien yn
de Rie dit sjen soe. Dêrom siz ik nochris: Hulde, dat
Jo dit der dochs noch üthelle hawwe.
Hwat dy lanbouwurktugen bitreft, yndied hawwe wy
bisocht op in stik groun neist it parkearterrein de hiele
boel by elkoar to bringen. Dit blykte yn de praktyk
net mooglik to wêzen. In diel fan dizze lanbouwurk-
tugehannelers is hielendal ófsteld op de bouboer, dy't
lang net altyd op de fémerk komt, mar yn de regel
wol yn de Beurs, op 'e Suvelbank, dus yn it sintrum
bliuwt. Dizze hannelers wolle hiel graech op it Saei
lan bliuwe. In diel hat in plak hawn by de fémerk,
mar dat leit oer in drokke dyk en blykber net bipaeld
gunstich. De hannelers hawwe doe mei elkoar frege,
oft der in mooglikheit foar har yn de hal wie. Wy
moatte dizze saek lykwols yn har gehiel ek wer
finansjeel bisjen. It kaem foar de hiele eksploitaesje
better üt, dat wy dizze hannelers yn de hal hiene. Dat
wie punt 1, hwer't wy oan foldwaen woene. Mar punt 2
wie, dat üs parkearterrein oer it algemien al wer to
lyts is. Mei 700 auto's is it op gewoane freeds al to
fol, mar as der hwat bisünders is, dan steane de strjit-
ten derom hinne ek stampfol. Dat wy woene eigentlik
ek wol graech dat stikje parkearterrein derby hawwe.
Hwat der yn de takomst fierder bart, as wy dêr noch
mear hannelers fan it Saeilan hinne krije, moatte wy
mar ris ófwachtsje. Op it eagenblik wol it diel dat op 'e
lanbou ynsteld is, graech op it Saeilan bliuwe. As men
der ris in kear is, dan heart men lykwols ek wol, dat
in oar diel graech op de fémerk wol. Ik tink, dat de
hear Miedema der wol ris in kear of hwat west hat en
opmurken hat, dat de hal foar dizze minsken as to-
toanstellingsplak wol better is. (De hear Miedema:
Der stiet noch ien foar de hal.) Dêr hawwe wy yn
earste ynstansje hwat swierrichheden mei hawn. Dêr
moatte wy op de ien of oare manear in oplossing
foar sykje. Dizze man hie lykwols hielendal gjin bi-
swier, as hy der stean bliuwe moast. Wy sieten dêr
efkes mei. Der is ek noch in winkel yn de hal, dêr't
noch in bytsje wriuwing mei wie.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 23 (bijlage no. 23).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 24 (bijlage no. 22).
De Voorzitter: Er moet in dit voorstel een kleine
correctie worden aangebracht. Ongeveer in het midden
onder het hoofd „twee kleine auto's" staat: „Deze zijn
bestemd voor de vervanging van de in 1965 aange
schafte volkswagenpersonenauto". 1965 moet zijn: 1956.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 24a (bijlage no. 24).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 25 (bijlage no. 19).
De heer Jellema: Voor het Woningbedrijf wordt on
der c f 6.200,— gevraagd voor de aanschaffing van een
pennenmachine voor het vervaardigen van de pennen
voor nieuwe deuren van 151 premiewoningen en
f 1.900,voor de wijziging van de krachtstroomin
stallatie in verband met de uitbreiding van het ma
chinepark in de werkplaats, wat het gevolg van het
eerste is, aangezien niet blijkt, dat er nog meer ma
chines aangeschaft worden. Het is mijn vaste overtui
ging, dat dit niet rendabele uitgaven zijn. Een flink
aantal deuren is goedkoper van een timmerfabriek te
krijgen, terwijl voor een kleiner aantal de pennen ze
ker op één van de aanwezige machines gemaakt kun
nen worden, wat nu ook zal gebeuren. Het is mij ver
der bekend, dat het Woningbedrijf een lange wachttijd
heeft voor vrij ernstige gebreken aan woningen, waar
schijnlijk door personeelsgebrek. Kortgeleden zag ik
tenminste nog een advertentie van het bedrijf, waarin
timmerlieden gevraagd werden, tegen een loon, dat in
de bouwvakken met betaald mag worden. Ik kan de
verwachting, uitgesproken in bijlage 19, dat de voor
gestelde investeringen zullen leiden tot een meer doel
matige wijze van werken, waardoor een besparing op
andere kosten zal worden verkregen, dan ook, wat be
treft de punten c en d, zeker niet onderschrijven. Uit
voering in eigen beheer met dure vaklui en een spora
disch werkende machine is m.i. duurder en niet ver
antwoord.