2
3
sten. en inkomsten. Bedragen als f 128.000,
f 50.000.- en f 40.000.Bij het Grondbedrijf vind ik
zelfs f 317.000,aan ongeboekte inkomsten en aan
ongeboekte uitgaven f 126.000,Is dat normaal Als
dat zo is, houd ik me stil. Als het niet normaal is, wil
ik graag weten hoe dit is ontstaan en wat er aan wordt
gedaan om deze zaak in goede banen te leiden.
De heer Van der Schaaf (weth.)Het feit, waarop
de vraag van de heer Heetla betrekking heeft, is uiter
aard meer schijn dan werkelijkheid. De heer Heetla
doelt daar zelf ook al op. Het is natuurlijk een boe-
kingspost. Het is niet zo, dat de dienst van Openbare
Werken in juridische zin een vordering heeft op de
Gemeente, want het is één pot en één rechtspersoon,
zodat in de juridische zin van het woord dus niet van
een vordering kan worden gesproken. Het is eigenlijk
populair gezegd een kwestie van vestzak en broekzak.
Niettemin moeten deze kwesties ook worden opgelost
en wanneer hier dan ook staat dat de laatste aanma
ningen zijn verzonden op 20 november, dan is dat na
tuurlijk in oneigenlijke zin wel waar, maar U moet het
niet zo opvatten, dat de directeur van Openbare Wer
ken het College van B. en W. kan aanmanen om die
betaling te doen. De toepassing van de gebruikelijke
terminologie stelt dit geval in een wat zonderling dag
licht. Er zijn dus een aantal postjes, die nog niet af
gewerkt konden worden. Ik wil n.a.v. dit rapport nog
wel eens proberen of we ze niet met zekere spoed van
de lijst af kunnen krijgen. Nu gaat het er niet om ze
van de lijst te krijgen, maar om ze ook in werkelijk
heid te liquideren. Het verzoek van de heer Heetla om
vereffening en het verdwijnen van deze lijst te bevor
deren, neem ik graag ter harte.
De heer Heidinga noemt de kwestie met de P.T.T., die
in het krijt staat tot het zeer aanzienlijke bedrag van
ruim f 140.000,Dat berust inderdaad op een verschil
van mening. Het is ontstaan, doordat de Gemeente voor
het sleuvenwerk, dat voor de dienst van de P.T.T. wordt
verricht, indertijd heeft gemeend een hoger tarief
te moeten declareren, dan waarmee de P.T.T.
akkoord kon gaan. Dat heeft tot diepgaande bespre
kingen, ook op hoog niveau, geleid, maar de kwestie
is nog steeds niet opgelost, omdat beide partijen voor
alsnog aan hun standpunt hebben vastgehouden en
wij tegenover de P.T.T. niet het dwangmiddel bezitten
om dit bedrag d.m.v. een dwangbevel te innen. We
zouden natuurlijk een hardhandig middel kunnen ge
bruiken en zolang deze kwestie niet is geregeld, der
gelijke graafwerkzaamheden voor de P.T.T. niet meer
verrichten, maar dan zouden anderen de dupe daarvan
worden en daarom kunnen we dat niet doen. De op
merking van de heer Heidinga is overigens voor mij
aanleiding om deze kwestie toch nog eens weer op te
vatten en te trachten haar binnen betrekkelijk korte
tijd tot een einde te brengen. Gezien de taaiheid van
de P.T.T. op dit punt, ben ik daar echter niet erg ge
rust op, maar ik zal dus wel de toezegging doen, dat
wij van onze kant de kwestie weer zullen entameren.
De heer Tiekstra (weth.): Kascontrole brengt met
zich mee, dat die plaats vindt op een willekeurig en
uiteraard volstrekt onverwacht en dus ook onaange
kondigd ogenblik. En daaruit volgt wel, dat het haast
onvermijdelijk is, dat men daarbij op een ogenblik komt,
dat bijvoorbeeld de boekingen nog niet volledig bij zijn.
(Ik heb gelukkig op dit terrein beroepshalve enige
ervaring, al is het dan al enige jaren geleden.) Dat
laat zich ook onmiddellijk verklaren. Als men
een kas opneemt, dan is er een bepaalde hoe
veelheid muntspecie, bankbiljetten enz. aanwezig.
Als men dat bedrag verifieert met het aantal
geboekte posten dan moet men ook onmiddellijk
alle boekingen die nog verricht zouden kunnen worden,
stoppen om te weten of de zaken met elkaar in over
eenstemming kunnen zijn. Zo'n boekhouder verricht
niet elke boeking onmiddellijk, dus het verschijnsel zelf
is, dacht ik, onvermijdelijk. Het doet zich ook regel
matig voor en het is alleen maar de vraag, hoe groot
het aantal posten is waarop het betrekking heeft. Als
het een groot aantal posten zou zijn, dan zou de exter
ne controleur daar vanzelfsprekend onmiddellijk de
vinger bij leggen, want dat zou een aanwijzing kunnen
zijn dat men achter is met de boekingen. Dat behoeft dus
bepaald niet een groot aantal posten te zijn. Afhanke
lijk van de aard van het betreffende bedrijf kan dit
inderdaad wel een enkele post zijn, al is het dan ook
een groot bedrag. Ik hoop dat deze beantwoording de
heer Heidinga voorshands kan bevredigen.
De heer Van Balen Walter: Ik ben eigenlijk een
beetje geschrokken van het antwoord van de Wethou
der aan de heer Heidinga. Ik vind het toch wel een eigen
aardige zaak, dat het niet goed mogelijk zou zijn, een
vordering van de P.T.T. te innen of althans een pro
cedure te volgen, waardoor zo'n zaak tot een oplossing
komt. Tenslotte is er toch altijd nog een rechter, waar.
bij je de vordering kunt indienen, al zul je dat niet
graag doen als het een overheidsinstantie betreft. Is er
geen arbitrageprocedure door middel waarvan een der
gelijk geschil tussen overheidsinstanties op korte ter
mijn kan worden opgelost?
De heer Van der Schaaf (weth.)Een dergelijke
procedure is er inderdaad. Men kan een beslissing van
de Minister verzoeken. Het College van B. en W. stelt
zich op het standpunt, dat de kosten van het volledig
herstel van een gemaakte sleuf ten laste van het be
treffende nutsbedrijf dient te komen. Wanneer een
sleuf eenmaal is herstraat, blijft de betreffende grond
zelfs gedurende geruime tijd nazakken, wat dus leidt
tot de noodzaak, de straat of het trottoir eerder te
herstellen dan wanneer de ingreep niet had plaats
gevonden. De kosten daarvan dienen naar onze mening
ook door de P.T.T. te worden betaald, maar dat wordt
door haar betwist. Op hoog niveau hebben we daar al
besprekingen over gehad, maar toch is de kwestie blij
ven rusten en niet tot een oplossing gekomen. Wij
zullen nu toch langzamerhand tot een oplossing moeten
komen en ik zal in het College de vraag aan de orde
stellen of niet het ogenblik gekomen is de beslissing
van de Minister te vragen.
Het rapport sub C 8 wordt voor kennisgeving aan
genomen.
Sub C 9.
Het rapport wordt voor kennisgeving aangenomen.
Sub D.
De adressen worden voor kennisgeving aangenomen.
Punt 2 (bijlage no. 152).
Z. h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 3a (bijlage no. 159).
voordracht
1. W. Meijer, alhier;
2. J. S. Lieuwma, alhier;
3. K. Nijboer, alhier.
Benoemd wordt de heer Meijer, met 30 stemmen
(de heer Nijboer 1 stem).
Punt 3b (bijlage no. 162).
voordracht:
F. K. van der Kooi, alhier.
Benoemd wordt de heer Van der Kooi, met alg.
stemmen.
De heren Balt en Visser vormden het stembureau.
Punten 4 t.e.m. 7 (bijlagen nos. 168, 169, 170 en 166).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig de voorstellen
van B. en W.
Punt 8 (bijlage no. 165).
De hear Miedema: Tsjin dizze transaksje kinne wy
gjin biswier hawwe, omdat dit moat trochgean. Oe
oankeap foar f 10,de m2 fan groun fan de hear Hel-
linga moat ek trochgean, dat kin yn dit gefal net oars.
Wy hawwe der lykwols in bytsje biswier tsjin. Mar
hoefier is it mei de Onteigening fan de groun fan de
hear Hellinga? Kin der ek fierder mei gongen wurde?
Hokker mooglikheden lizze der? Wy moatte n.l. dizze
priis net wer tsjinkomme, as wy letter wer groun fan
him brüke moatte soene.
De hear Van der Schaaf (weth.): Oarspronklik hat
yn it riedsbrief wol opnommen west it ütstel om de
groun fan de hear Hellinga to ünteigenjen. Letter is
Os op oanwizing fan it Ministery fan „Volkshuisves
ting en Ruimtelijke Ordening", doedestiids noch Onder
in oare namme, to witten dien, dat in bipaeld stik der
better ütnommen wurde koe en dat is doe by rieds.
bislüt ek bard, under motivearring, dat de eigener fan
doel wie om seis to bouwen neffens de opset fan it üt.
wreidingsplan.
Der binne forskillende bisprekkings oer fierd en de
eigener hat diverse prikken yn it wurk steld, mar der
is fierder neat fan kommen. It momint dat wy dit ünt-
eigenje kinne, liket my to wêzen, hwannear't it üt-
wreidingsplan „Lekkumerend" goedkard is. As wy sa.
fier binne, dan sil it Kolleezjc net mear drale mei de
Rie üt to stellen, hjir in ünteigeningsproses to bigjin-
nen. It docht my wol goed, dat wy de iene kear in öf-
wizing krije fan de Rie om net to hastich to wêzen mei
Onteigening, mar de oare kear om net to stadich to
wêzen, sadat wy it echt yn it goede midden sykje
moatte, dêr't wy it ek hoopje to finen.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Puiit 9 (bijlage no. 164).
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 10 (bijlage no. 158).
De heer Bootsma: Het voorstel betreffende het in
trekken van de overeenkomst tot erfpacht doet toch
wel enkele vragen rijzen. Hier zijn bepaalde moeilijk
heden geweest van verschillende aard. Eendeels zal
dat vermoedelijk wel in vrij sterke mate de financiering
van het plan zijn, waarop de gestegen rentestandaard
zeker een grote invloed heeft uitgeoefend, maar an
derdeels is hier toch ook sprake van bepaalde tech
nische moeilijkheden. Ziet het College perspectieven
waardoor de bebouwing van deze terreinen toch niet
tot in lengte van dagen wordt verschoven? Ik zou
daaromtrent graag Uw nadere mening willen vernemen.
De hear Santema: It is, krekt as de hear Bootsma
seit, in minoftomear forfelende saek, dat wy ek foar
dit bouterrein foarlopich noch gjin oplossing witte. Wy
hawwe yn dyselde kontrijen in soartgelyk gefal, n.l.
it winkelsintrum, dat ek net fan de groun komt. En
nou is ien fan de technyske biswieren fan dyjinge
dy't dêr bouwe soe, dat de groun dêr to slap is en dat
men seis noch greatere peallen brüke moat as fan
18 m lingte. Hoe is it mcoglik, dat de tsjinst fan Iepen-
biere Wurken dat yn forban mei de sondearringsproe-
ven net earder opmurken hat? Wy fine it fortrjitlik,
dat dizze saek op it eagenblik wer lizzen bliuwt en
foaral yn forban mei it sicht op 't Nijlan, dat troeh
de ynfalswei, de Forlingde Skrans, eigentlik bipaeld
wurdt. Ik soe graech in antwurd hawwe wolle op de
fraech lyk as de hear Bootsma dy ek al steld hat, n.l.
oft B. en W. ek in sekere mooglikheit sjogge, dat dit
bouterrein binnen net al to lange tiid dochs biboud
wurde kin.
De heer Van Balen Walter: Is het niet mogelijk,
dit terrein, gezien de geaardheid, voor een lagere prijs
te verkopen dan andere terreinen in diezelfde buurt?
Het lijkt mij toe, dat een terrein, dat van nature zo
danige slechte eigenschappen heeft, dat de kosten van
bouwen zoveel groter worden, toch ook minder waard
is. Wordt dit terrein straks voor dezelfde prijs aange
boden als alle andere terreinen?
De heer Van der Schaaf (weth.): De heer Bootsma
heeft al even aangeduid, dat hier moeilijkheden zijn ge
weest van diverse aard. Dat is ook juist getypeerd. Er
is het een en ander te doen geweest met de fundering.
Er is t.a.v. de fundering, die noodzakelijk is onder de
hier te stichten bouwwerken, gebleken, dat hier wel
kan worden gebouwd, zij het, dat de funderingskosten
iets tegenvallen. De kosten daarvan zijn, gezien het
aantal woningen dat hier gerealiseerd kan worden, toch
ook weer niet van dien aard, dat men hier eigenlijk de
noodklok zou moeten luiden. Dat is dan ook niet de
eigenlijke oorzaak van het niet doorgaan van deze
zaak. Die is echter gelegen in een verslechtering van
het financieringsklimaat. De bouwmaatschappij heeft
dit indertijd aangevraagd zonder dat men een beleg
gingsmaatschappij achter zich had. Zij heeft welbewust
gezegd: Ik durf het wel aan en ik zie wel, dat ik een
beleggingsmaatschappij vind. Inmiddels is er tijd ver
streken. De voorbereidende werkzaamheden zijn er ge
weest, plannen zijn ingediend en premiebeschikkingen
zelfs een keer afgegeven. Toen was inmiddels het fi-
nancieel-economische klimaat wat verslechterd, waar
door de aannemer niet meer zo optimistisch was t.a.v.
het tijdens de bouw vinden van een beleggingsmaat
schappij. Nu zij die kans gering acht, durft zij het niet
meer aan. Dat is in wezen de oorzaak van het geval. De
anderen hebben het iets gecompliceerder gemaakt, maar
dit is echt de oorzaak. De heer Bootsma vraagt, of er
nog perspectieven zijn dat hier binnen niet te lange tijd
toch kan worden gebouwd. Er zijn inderdaad perspec
tieven. Wij zijn benaderd door een grote beleggings
maatschappij, geen bouwmaatschappij, die een leven
dige belangstelling heeft getoond. T.a.v. de vraag of dit
op korte termijn zal leiden tot realisering van een plan,
moet ik op het ogenblik een voorbehoud maken, omdat
daar ook de kwestie aan is verbonden of er voor bou
wen op dit terrein contingent beschikbaar kan worden
gesteld. Wij zijn bezig het resterende contingent van
dit jaar toe te wijzen. Wanneer hier in de loop van het
jaar belangstelling voor zou zijn, dan moet weer wor
den afgewacht of wij hier extra contingent voor be
schikbaar kunnen stellen. Dat zijn de factoren die de
zaak bepalen, maar zonder perspectief is dit bepaald
niet en ook staat wel vast dat hier wel gebouwd kan
worden, zelfs hoogbouw, zij het dan tegen iets hogere
funderingskosten.
De heer Van Balen Walter vraagt of hier nu ook
een lagere prijs wordt gevraagd dan voor andere ter
reinen, i.v.m. de hogere funderingskosten. Ik heb dit
punt niet in het College besproken, maar ik voor mij
ben vooralsnog niet bereid om voor te stellen deze
grond tegen een lagere prijs van de hand te doen om
dat ik ervan overtuigd ben, dat hier op de grondslag
van deze prijs en met een iets zwaardere fundering
toch nog wel gebouwd kan worden. Ik geloof niet, dat
er nu al reden is deze grond voor een lagere prijs aan
te bieden. In ieder geval wens ik hier publiekelijk niet
te zeggen dat deze grond niet goed genoeg zou zijn om
op te bouwen. Overigens heeft ook geen van de an
dere sprekers dat gezegd. Hier kan wel gebouwd wor
den. Het is hoogwaardige grond, die behoort tot de
beste grond die in Leeuwarden beschikbaar is, want
het uitzicht van de hier te stichten woningen zal wer
kelijk riant zijn. Daarom is een wat zwaardere funde
ring hier helemaal niet beslissend voor het al of niet
doorgaan van de bouw.
De vraag van de heer Santema is hiermee ook be
antwoord.
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt II (bijlage no. 167).
De Voorzitter: Het concept-raadsbesluit dient te
worden aangevuld met:
„IV. het hierboven sub II vermelde onteigeningsbe-
sluit vervalt, voor zover aan het daaraan ten
grondslag liggende uitbreidingsplan 't Aldlan in
hoogste instantie goedkeuring mocht worden
onthouden."
Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel
van B. en W.
Punt 12 (bijlage no. 161).
De heer Kamstra: Deze overweg is altijd al een
probleem geweest. In deze Raad is er bij elke begro
tingszitting over gesproken en dan niet door één frac
tie maar door alle fracties. Er bestond een prijzens
waardige eensgezindheid over, maar we weten allen
dat het heel veel moeilijkheden heeft gegeven en nog
geeft, ondanks het feit, dat wij nu beschikken over
de rondwegen, die inderdaad een heel groot deel van
het verkeer opnemen, maar het is toch niet zo, dat de