11
De heer Klijnstra: Wij hebben al heel wat gehoord
over bittere pillen. Ik zie dat niet zo, want ik dacht,
dat iemand, die grond op erfpacht heeft gekocht, dat
zich wel bewust moet zijn, maar als hij doet als velen
die de voorwaarden van een contract niet nalezen, dan
ligt het zeker niet aan het Gemeentebestuur, maar aan
de betrokkene zelf, dat hij niet goed geïnformeerd is.
De heer Heidinga heeft gezegd, dat de Gemeente
winst maakt; ja, nogal „wiedes". Maar het zou ook
een verliespost kunnen zijn, als er andere tijden waren
geweest. Ik weet niet, of men dan van a.r. zijde ook zo
had gesproken.
De heer Bootsma heeft m.i. terecht gesteld, dat de
opbrengst van de erfpacht aan de gemeenschap ten
goede komt. De gemeenschap is de Gemeente; van die
inkomsten gaat het College niet feestvieren en de Raad
en de ambtenaren ook niet. Ik zou toch wel eens willen
weten, wat voor bezwaren de verhoging, van welke
zijde dan ook, oplevert.
Verkoop van grond, waarvoor de heer Heidinga e.a.
pleiten, ontkracht het gehele erfpachtsysteem. Het spijt
mij eigenlijk, dat de heer Bootsma heeft gezegd, dat
zijn fractie geen bezwaar zal hebben tegen verkoop van
grond. (De heer Bootsma: Dat heb ik niet gezegd. Ik
heb gezegd, dat zij zich opnieuw zou beraden na ont
vangst van het volgende voorstel van B. en W.) O,
dan heb ik mij vergist.
Wat het rentepercentage betreft, zouden wij ons
graag willen aansluiten bij een verlaging. Als het kon,
zou het nog lager moeten zijn dan 5%, maar dit moet
m.i. zeker het maximum zijn. Dit zou echter moeilijk
heden opleveren; dat weet ik wel. Ik vind het eigen
lijk een van de narigheden van het erfpachtsysteem,
dat men bij koop van grond van de Gemeente een be
paalde rente moet betalen.
Men zegt, dat men van de een of andere bank of
van de Rijkspostspaarbank maar 4 pet. beurt ik
weet dat niet precies; ik doe daar niet aan mee en
dat men aan erfpachtcanon een hoger percentage moet
betalen, zodat dit nadeel betekent. En U, mijnheer de
Voorzitter en de heer Van der Veen zeggen, dat de
kwestie van het verschil van pet. meer een woorden
spel is. Maar ik dacht, dat pet. in dit opzicht toch wel
belangrijk genoeg was.
De heer Santema heeft nog even genoemd het rap
port over erfpacht van de P.v.d.A. van zo'n jaar of 15
geleden. Als dat er nog is, zou ik het wel op prijs stel
len het eens te mogen doornemen.
Wij hebben ons meerdere keren vóór het erfpacht
systeem verklaard en wij willen die verklaringen ook
nu gestand doen, hoewel ik moet toegeven, dat wij
ook meerdere keren mee hebben gestemd voor grond-
verkoop (niet zoals in andere gemeenten wel van onze
zijde is geageerd), maar dit is minder gebruikelijk en
zal ook niet veel zoden aan de dijk zetten.
De Voorzitter: Mijnheer Heidinga, er komt nog een
tweede instantie.
De heer Van der Schaaf (weth.)Zouden wij niet
even de hoofden bij elkaar steken
De Voorzitter: Blijkbaar heeft de heer Van der
Schaaf enige behoefte aan intern beraad in het College.
Het is bij half elf; wil de Raad ons toestaan een kwar
tiertje of zoveel korter als ons beraad zal duren, te
verdwijnen?
De Raad gaat hiermee akkoord.
De Voorzitter: De schorsing is kort geweest; ik heb
een kwartiertje van de Raad gevraagd en 7% minuten
genomen. Maar ik verwacht, dat het ordevoorstel dat
het College heeft te doen, waarschijnlijk nog meer tijd
uitspaart. Namens het College zou ik de Raad dan ook
willen voorstellen het voorstel op dit moment van de
agenda af te voeren, inclusief of in samenhang met
het voorstel van de heren Heidinga en Santema, en het
hetzij bij een volgende, hetzij in een afzonderlijke raads.
vergadering, tegelijkertijd met de voorwaarden op de
agenda te plaatsen, waarbij ik wel de opmerking moet
maken, dat de volgende raadsvergadering die midden
in de vakantieperiode valt, waarschijnlijk minder ge
schikt is. Dan is ook het College weer onvolledig. Het
zal dus stellig niet vóór 18 augustus op de agenda prij
ken. Ik wil hier nog aan toevoegen, in antwoord op
een vraag van de heer Bootsma, dat het College op het
ogenblik klaar is met de erfpachtsvoorwaardenze ma
ken echter nog een punt van studie uit bij de heren
notarissen. Het wachten is dus uitsluitend op het re
sultaat van de bestudering van deze functionarissen en
dan is het voorstel, naar wij verwachten, wel klaar om
aan de Raad te worden toegezonden.
Dit is dus een ordevoorstel van mijn kant aan Uw
Raad.
De heer Van der Schaaf (weth.)Het voorstel wordt
dus niet teruggenomen, maar aangehouden.
De Voorzitter: Aangehouden, ja.
De Raad gaat hiermee akkoord.
De Voorzitter: Kunt U er ook mee akkoord gaan,
dat wij de beantwoording van deze instantie ver
schuiven naar de agenda van een volgende vergadering
Ook hiermee gaat de Raad akkoord.
De Voorzitter: Dan is hiermee aldus besloten.
Punt 21 (bijlage no. 157).
De heer K. J. de Jong: Het was te voorzien, dat
er, nadat wij op 26 mei het alternatief.plan hebben
aangenomen, spoedig een nieuw voorstel van het Col
lege zou komen m.b.t. het instellen van de voorberei
dingsverordening. Wij waren er al van in kennis ge
steld, dat dit punt al geruime tijd voorbereid is. Wij
hebben eerst een ontwerp-bevriezingsverordening ge
had, die betrekking had op de gehele bebouwde kom
der stad. Nu is het betreffende gebied sterk ingeperkt
en beslaat alleen de binnenstad. Het gaat er volgens
dit voorstel om, van welk standpunt men uitgaat bij
het vraagstuk van het ingrijpen van de overheid in de
rechten van de burgers. Men kan om het een tikje
gechargeerd te stellen van twee standpunten uit
gaan: Men kan ingrijpen voor zover het mogelijk is óf
voor zover het strikt noodzakelijk is. Ik zelf ben meer
geporteerd voor de gedachte, dat de Gemeente niet
meer mag ingrijpen dan strikt noodzakelijk is. En ik
heb de indruk, dat dat criterium in deze verordening
niet juist gehanteerd is. Men heeft de grenzen ook
nu nog te ruim getrokken. Wij krijgen overigens al
meer inbreuken op het eigendomsrecht. Men mag maar
niet doen wat men wil met zijn eigendommen. De Wo
ningwet geeft door middel van de bouwverordening tal
van voorwaarden, waaraan een woning moet voldoen.
Ook de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening maakt
een zekere inbreuk op het eigendomsrecht. Ik denk
ook aan de Veiligheidswet en aan de Hinderwet. Moe
ten we nu nog verdere beperkingen opleggen door al
de percelen die in dit grote gebied liggen, onverschillig
of ze straks al dan niet geraakt zullen worden, toch
onder de normen van de voorbereidingsverordening te
brengen Dat gaat mijn fractie wat te ver. Ik zou me
kunnen voorstellen, dat B. en W. zich beperken tot die
percelen, die door het plan voor de binnenstad geraakt
zullen worden en ook, dat zij van bepaalde percelen
nog niet de zekerheid hebben, dat ze geraakt zullen
worden, omdat het bij de detaillering in de bestem
mingsplannen op bepaalde punten nog wel eens iets
anders kan liggen dan in het binnenstadsplan. Wat mij
betreft, kan het College de lijst van percelen, die ge
raakt en die vermoedelijk geraakt zullen worden, wel
een beetje ruim opstellen. Maar ik heb er bezwaar
tegen, dat al de percelen, die niet geraakt zullen wor
den, nóch door het binnenstadsplan nóch door de be
stemmingsplannen, toch onder de voorbereidingsver
ordening zullen vallen. Nu zegt het College wel, dat
het t.a.v. aanvragen om een zodanig pand te verbouwen
of anders in te richten, zeer soepel zal zijn, dat op
aanvragen t.a.v. percelen, die niet geraakt zullen wor
den, wel gunstig zal worden beschikt en dat anders
wel beroep cp de Raad mogelijk zal zijn en ik erken,
dat dit wel in de voorbereidingsverordening staat, maar
ik acht dit toch wel een beetje het paard achter de
wagen spannen. Men zou veel beter een aantal per
celen, bijv. 300, in deze verordening kunnen opnemen,
een lijst, waarin voorlopig niet veranderd mag worden,
maar dan late men de honderden percelen in de binnen
stad, die er niets mee te maken hebben, buiten schot.
Dan behoeven we ons ook niet met de desbetreffende
aanvragen van de burgerij t.a.v. die panden te be
moeien, dus niet in de eigendomsrechten van de bur
gers in te grijpen en er is dan later ook geen beroep
op de Raad nodig. We weten uit ervaring ook van
de laatste tijd wel, dat het ook wat de bouwveror
dening betreft, t.a.v. bepaalde dingen heus zo soepel
niet gaat. Zelfs om een naambordje moet vaak ge
vochten worden, zodat we verzuchten: Dat krijgen we
in vredesnaam toch niet weer met zo'n voorbereidings.
verordening? Wat hebben we ons dan op de hals ge
haald! Het gaat in de voorbereidingsverordening dus
om iets tijdelijks. De totstandkoming van de bestem
mingsplannen vraagt tijd, misschien twee, drie of vier
jaar. In die tijd kunnen B. en W. dus voorlopig verder
met de voorbereidingsverordening, maar m.i. dan slechts
t.a.v. die percelen, die werkelijk geraakt zullen worden.
De consequenties van een te diep ingrijpen in de eigen
domsrechten van de burgerij kunnen wij op dit moment
nog niet voldoende overzien: In hoeverre zal de toe
passing van deze verordening belemmerend werken bij
overdracht, verkoop van panden en het veranderen van
puien en van inrichtingen van winkels De Alg.
Friesche Levensverzekering Mij schrijft aan B. en W.,
dat te voren vast staat, dat het in de Woningwet ver.
ankerde recht tot bouw of verbouw is gedegradeerd
tot een gunst van B. en W., wat reeds een waarde
daling bewerkt heeft. Dat dit zo duidelijk gesteld wordt
door een maatschappij die dagelijks met dit soort vraag
stukken te maken heeft, spreekt mij aan. En de wijze
waarop B. en W. dit bezwaar weerleggen, is toch be
paald niet sterk. Ik steun volledig hun standpunt: „Wij
moeten het recht hebben in te grijpen op punten, die
door het vastgestelde binnenstadsplan of de bestem,
mingsplannen worden geraakt". Dat hebben we duide
lijk op de kaart aangegeven gekregen. Willen B. en W.
een en ander op een lijst zetten en kadastraal bekijken,
dan is dat zo'n toer niet. Laten ze er maar eens drie
weken voor nemen; dan kunnen we na verloop van
die tijd alsnog de aldus bewerkte voorbereidingsver
ordening aannemen. B. en W. hebben intussen de kring
al enger getrokken. Eerst betrof de verordening de
gehele binnenstad, nü de binnenstad met een stukje
Vliet. De kring kan echter nog wel enger getrokken
worden, zodat alleen daar inbreuk op het eigendoms
recht wordt gemaakt, waar het strikt noodzakelijk is
en niet wordt uitgegaan van de gemakkelijkste op
lossing. Aldus dienen we de burgerij. Ik zou niet weten
waarom de Raad B. en W. een grotere bevoegdheid
zou geven dan zij nodig hebben om ermee te werken.
Als B. en W. de door mij gedane suggesties zouden
kunnen overnemen en die in de nieuwe verordening
verwerken, dan zouden we ermee kunnen instem
men. Zo niet, dan zullen wij een voorstel maken
om haar nog in discussie te brengen. Misschien kun
nen de andere fracties zich hier ook over uitspreken.
Het gaat er uiteindelijk om, dat we B. en W. de ruimte
willen geven om met de voorbereidingsverordening op
basis van het binnenstadsplan verder te werken en daar
bij het inbreuk maken op het eigendomsrecht zo ge
ring mogelijk te maken.
De heer Bootsma: Oorspronkelijk was er sprake
van een bevriezingsverordening. De zaak heeft inder
daad een tijdje in de ijskast gezeten en in zoverre was
de naam misschien wel toepasselijk. Die is nu veran
derd in voorbereidingsverordening. Ik ben het met de
heer De Jong eens i.z. beperking van de lijst van per
celen, want er heerst inderdaad voor alle betrokkenen
onzekerheid. Er is echter niet exact aan te wijzen
wat de heer De Jong wil waar wel en waar niet
iets veranderd of aangebracht mag worden. Het plan
van de binnenstad toch is niet alleen een kwestie van
bestaande straten en pleinen en het openlaten van
grachten, maar stellig mede van bestemming.
Ik zou wel op de meest mogelijke spoed met de uit
werking van de plannen willen aandringen om het tij
delijke karakter van de verordening zo tijdelijk mo
gelijk te houden, opdat spoedig de zekerheid van het
eigendomsrecht kan herleven.
Het trekken van een grens schept altijd moeilijkheden.
Men trekt de grens hier en daar dwars door bepaalde
straten. Er zal echter in dit stadium moeilijk kunnen
worden beoordeeld, of alleen de noord, of alleen de
zuidzijde van een straat onder de verordening valt.
T.a.v. het Vliet is de grens wèl juist getrokken, n.l.
langs de achterzijde van de aan weerszijden staande
percelen.
Inderdaad is deze verordening een uitvloeisel van
het voor de binnenstad aangenomen alternatief-plan en
daarom zal de Raad zich ook hier wel achter moeten
scharen.
De heer Van der Veen: Ik kan het met de heer De
Jong wel eens zijn, dat de overheid over het algemeen
wijs doet niet verder in te grijpen in de rechten van
de burger dan onvermijdelijk is. Maar het is inderdaad
moeilijk af te palen. Niet ieder zal de grens op de
zelfde plaats trekken. Ik kan er wel wat voor voelen,
dat de individuele burger in zijn mogelijkheden be
perkt wordt door de eisen' die nu eenmaal gesteld wor
den door de plaats die hij in een groter geheel in
neemt. Art. 625 B.W. is stellig niet de uiterste grens
en ik meen, dat wij ons met het eigendomsrecht en
alles wat daarmee annex is, niet moeten vastzetten.
Maar ik heb wel bezwaar tegen een verordening, die
misschien toch niet helemaal noodzakelijk is. Ik weet
niet, of de beperking van de lijst tot de panden die
eventueel geraakt worden wat de heer De Jong voor
stelt wel helemaal redelijk en praktisch is. Deze
zaak houdt niet uitsluitend verband met het sanerings.
plan, dat tenslotte niet meer is dan een principeplan,
dat in de bestemmingsplannen nog zijn uitwerking moet
vinden. Het is dus een kwestie van afwachten, maar
bovendien vind ik het moeilijk de eigenaar van een
pand dat geraakt wordt, anders te behandelen dan een
ander, wiens pand toevallig naast het zijne ligt. Dat
is echter het probleem ook niet. Het gaat hierom, dat
wij niet graag zien, dat een bepaald stadsdeel waarmee
we bepaalde oogmerken hebben, zich ontwikkelt in een
richting die wij niet plezierig vinden. Nu zijn er alle
mogelijke wetten, die deze materie min of meer rege
len: Een inrichting die hinder kan veroorzaken, moet
alvorens ze gevestigd wordt, de zeef van de Hinderwet
passeren. Voor percelen die voor het stedeschoon be
tekenis hebben, hebben we de Monumentenwet. Het
uiterlijk van de stad wordt beschermd door de bouw
verordening en de schoonheidscommissie. En wat gaat
de voorbereidingsverordening nu eigenlijk doen Enige
jaren geleden hebben we goeddeels dezelfde verordening
in de Raad gehad; ze heette toen bevriezingsverorde-
ning. Toen heeft de voorlichtingsdienst van onze ge
meente geschreven (Leeuwarder Courant van 28 ja
nuari 1963),,De verordening biedt echter de mogelijk,
heid verbouwingen en ingebruiknemingen tegen te
gaan, wanneer zij een structuurplan doorkruisen. Op
deze wijze wordt voorkomen, dat kostbare investerin
gen worden gemaakt, die later weer ongedaan gemaakt
zouden moeten worden. Met behulp van de bevriezings
verordening kan het Gemeentebestuur toekomstige
schadevergoeding binnen bepaalde perken houden". Ik
weet niet, in hoeverre dit oogmerk ook bij deze ver
ordening voorzit, maar dat ligt mij niet. Een perceel,
waarin de eigenaar geld voor een verbouwing inves
teert en dat door de Gemeente later wordt onteigend,
kost haar een hoger bedrag dan een perceel dat niet
verbouwd is. Dat nadeel moet de gemeenschap maar
op zich nemen. Ik meen, dat de verordening beoogt dit
soort schade voor de Gemeente te voorkomen. Als ik
het verkeerd heb, hoor ik het straks wel van de Wet
houder. Ik vind de verordening overigens ook niet hele
maal duidelijk. In art. 3 staat onder 1, dat het ver
boden is zonder vergunning van B. en W. onbebouwde
grond te bebouwen met een gebouw dat bedrijfsruimte
bevat, en ten tweede, dat het verboden is grond, die
niet als zodanig wordt gebruikt, te gebruiken of te
laten gebruiken voor bedrijfsdoeleinden. Bij mij rijst de
vraag, of dat „zodanig" slaat op „bedrijfsdoeleinden"
(wat we dan maar aanhouden), op grond die braak
moet liggen en überhaupt gebruikt moet worden, of op
grond, die voor het ene bedrijf gebruikt wordt en dan
niet meer voor een ander bedrijf gebruikt zal mogen
worden. Hetzelfde geldt natuurlijk voor „een bedrijf in