14
15
zich bij de toepassing hebben te houden. Ik neem ook
aan, dat er bij de Raad niet de minste schroom zal
bestaan, B. en W. in een bepaalde richting te duwen
en af te wijken van het voorstel van B. en W. We kun
nen echt wel aannemen, dat de Raad en niet het Col
lege hier het laatste woord zal hebben. De Raad moet
dus m.i. niet bang zijn van zijn eigen bevoegdheden.
Men kan die, als men wil, zo ruim mogelijk op de be
staande tekst toepassen en die veilligheidsklep is dus
beslist niet zonder waarde, heeft, integendeel, belang,
rijke waarde.
De hear Santema freget, oft it Fliet net fan de list
óf moat. Binnenkoart fait hjiroer in bislüt, as it
ütstel ta dimping fan it Fliet oan de Rie dien wurdt.
Hy hat fierders soepele tapassing bipleite en dêr bin
ik persoanlik ek in tige foarstanner fan. En as wy net
soepel hannelje, dan soe de Rie it üs wol torjocht
bybringe.
Het College handhaaft dit voorstel en toch ook be
paald wel in deze vorm. Het acht het hebben van deze
bevoegdheid noodzakelijk voor een serieuze nastreving
van de realisering van het binnenstadsplan en is van
oordeel, dat het onjuist zou zijn en ook op de burgerij
een onjuiste indruk zou maken, als deze verordening niet
zou worden aangenomen.
De heer K. J. de Jong: De Wethouder heeft gesteld,
dat het ingrijpen in de rechten van de burgerij gezien
moet worden in relatie met het doel en dat is het rea
liseren van het binnenstadsplan. Daar ben ik ook van
uitgegaan. Het is een belangrijke reden om dit plan te
accepteren, zegt de Wethouder. Ik ben dus ook wel van
mening, dat er iets gebeuren moet, alleen dit plan gaat
mij te ver. De sanering van de binnenstad is noodzake
lijk en daar is de verordening een deel van. De voorbe
reidingsverordening kan vergeleken worden met een
uitbreidingsplan, zegt de Wethouder. Dat weet ik wel.
Als de bestemmingsplannen er zijn dat heeft de
Wethouder ook gezegd (maar die bestemmingsplan
nen kan hij ook niet uit zijn mouw schudden; daar
heeft hij tijd voor nodig), dan vervalt de voorbereidings
verordening. Maar zolang de bestemmingsplannen er
niet zijn en gelet op de ervaring met bestemmingsplan
nen en gedetailleerde uitbreidingsplannen het kan
wel enkele jaren duren wil ik het College wel graag
de ruimte geven, dat het althans voorlopig vooruit
kan. Deze verordening draagt een voorlopig karakter,
net zoals ook het gehele binnenstadsplan. Maar waar
om zullen we dan niet bij deze voorlopige verordening
ook een voorlopige lijst vaststellen Dan zijn we er
toch. Waarom moeten we nu verder gaan? Ik betwist
de Wethouder, dat dit niet praktisch en niet uitvoer
baar is. Ik kan me wel voorstellen, dat de verordening
in de nu voorgestelde vorm veel gemakkelijker is; alles
wat binnen de getrokken kring ligt, valt er dan onder.
Het is echter de vraag, of het gemak het niet moet afleg
gen tegen het niet.noodzakelijk ingrijpen. Het is mis.
schien wel moeilijk uit te maken, welke percelen er wel
en niet onder moeten vallen. Laten B. en W. er dan eens
mee bij de Raad komen; dan kunnen we dat immers
nog altijd bekijken. Maar B. en W. kunnen desnoods
wat ruim interpreteren, en al zouden ze dat doen, dan
zouden nog honderden percelen niet op die lijst komen,
die er nu wel op staan. De Wethouder zegt wèl, dat
op de voorliggende voorlopige lijst ook percelen voor
komen die bij de definitieve bestemmingsplannen
zullen afvallen. En dan komt hij weer met de
waarborgen voor de dag: B. en W. zijn toch gebonden
aan een behoorlijk bestuur. Dat weet ik wel. Bij de
bouwverordening ligt het met de vergoedingen iets
anders dan hier; de Raad kan bij de toepassing van de
voorbereidingsverordening in tegenstelling met de
bouwverordening een zeker beroep toestaan. Maar
dat moest er ook nog bij komen. Hier moet ook wel
terdege sprake zijn van een veiligheidsklep. Nu trekt
de heer Van der Veen de kwaliteit van die veiligheids
klep overigens min of meer in twijfel en op dat punt
ben ik het wel met hem eens. Als wij de punten, waar
op ingegrepen mag worden, duidelijker zouden aange
ven, zou die veiligheidsklep niet eens nodig zijn. En
dan beroept de Wethouder zich op de schadevergoeding
ingevolge art. 49 van de Wet op de ruimtelijke orde
ning. Ik ben echter bepaald niet van de omschrijving
in dat artikel onder de indruk gekomen. Daar wordt
een flink stuk willekeur binnengehaald. Deze schade
vergoeding is nog niet zo gemakkelijk te regelen. De
deskundigen zetten een zeer groot vraagteken achter
dit artikel; ze zeggen, dat het een onmogelijke zaak is.
Waarom zullen we dan toch een schadevergoeding, een
die zeer vaag omschreven is in een wet die nog niet
eens in werking getreden is en ook nog geen jurispru
dentie opgeleverd heeft, instellen? Ik ben er echt nog
niet aan toe om op grond daarvan deze verordening
maar te accepteren. Nu kan de Wethouder wel zeg
gen: in de Woningwet hebben we ook al een ingeperkt
recht en geen schadevergoeding bij weigering, en dan
komt hij weer aan met de claim op de schadevergoe
ding in de voorbereidingsverordening, maar hij zegt
ook, dat de schadevergoeding moeilijk is vast te stel
len. De bestemmingsplannen, zegt de Wethouder, moe
ten nog definitief gemaakt worden. Zijn die er een
keer, dan kunnen we en dat ben ik met hem eens
de Wet op de ruimtelijke ordening toepassen, want
daarin wordt gesproken over bestemmingsplannen.
Vandaar deze overbruggingsverordening. Die moet
dienst doen om eenmaal de bestemmingsplannen van
kracht te doen worden. De verordening, die in de tus
sentijd van toepassing is, mag dus niet verder gaan
dan strikt noodzakelijk is. Ik meen, dat een perceels
gewijze lijst, in tegenstelling met wat de Wethouder zegt,
bepaald niet verworpen mag worden omdat daarmee een
zeker discriminerend element ingehaald zou worden.
Want als U het zo stelt, dan kunt U ook wel zeggen,
dat bij de voorliggende verordening de discriminatie
om de hoek komt kijken tussen de mensen die wel en
die niet in de binnenstad wonen. (De heer Van der
Schaaf (weth.)In de uitbreidingsplannen is het pre
cies zo omschreven. Wij mogen de mensen die uiteinde,
lijk niets met eventuele wijzigingen en bestemmingen
van het plan te maken hebben, ook deze verplichting
niet opleggen. En er zijn tal van percelen, die er onder
vallen. Ik meen, dat in de door mij voorgestelde sug
gestie niet van discriminatie sprake is, doch alleen van
het veiligstellen van iets wat gebaseerd is op een
saneringsplan, dat de Raad zelf heeft vastgesteld
en van het trekken van de consequenties daar
uit. Ik geloof bepaald niet, dat de constructie
van B. en W. beter is. Het is uiteindelijk slechts de
vraag: Trekt men de grens ruim of iets minder ruim.
Spitst men de zaak toe op de concrete punten? Ik had
al een voorstel klaar liggen, maar aangezien de heren
Bootsma, Santema en Klijnstra al hebben verklaard
zich met het voorstel van B. en W. te kunnen vereni
gen, heeft het geen kans van slagen meer. De heer
Klijnstra heeft wel een wat wonderlijke motivering ge
hanteerd door te zeggen: het eigensdomsrecht is nooit
definitief. Ik hoorde zopas van achter de collegetafel:
Ze moesten de auto van de heer Klijnstra maar eens mee
nemen, wat zou hij dan van zijn eigendomsrecht zeg
gen? (De Voorzitter: Dat was niet namens het Colle
ge, mijnheer De Jong.) Dat zeg ik ook niet. Ik citeer
het maar even. Maar daar blijkt dus wel uit, dat het
eigendomsrecht dat de heer Klijnstra in dit opzicht rela.
tiveert, toch nog wel een positievere basis heeft. Men
kan dat ontzettend gemakkelijk betrekken op huizen
enz., als men zelf in een huurhuis woont. Dan zegt men:
De eigendomsrechten moeten maar eens wat beknot
worden. Maar als men zelf een huis heeft, praat men
wel anders.
Als B. en W. toch met deze verordening komen, zon.
der overneming van mijn suggestie, dan zal onze fractie
moeten zeggen: Wij kunnen er zo niet aan meewerken,
want dat gaat ons te ver. Dan zijn we dus tegen dit
voorstel.
De heer Bootsma: De Wethouder noopt mij haast
tot een weerwoord. Ik heb de zaak in haar algemeen
heid gesteld en een vergelijking getrokken tussen de
gedragslijn die gevolgd is bij het Vliet, en die welke
mij op een paar andere plaatsen opgevallen was. De Wet.
houder zei: Ik kan het, als ik niet concreet weet, welke
straat bedoeld is, moeilijk beoordelen. De straat zelf
echter doet er minder toe, maar meer het principe. Als
aan één straatwand alles mag en de andere is aan beper
kingen onderhevig, dan ontstaat zeker een ongewenste
toestand. Ik zou de straat willen noemen, waarin ik
zelf het genoegen heb te wonen. (Stem: Aan de ver
keerde kant!) (Gelach) Ik kan ook zeggen: Ik zit aan
de goede kant; ik zit in elk geval aan de kant waarop
de verordening van toepassing wordt verklaard. En
dan laat ik in het midden, of dat de goede of de ver
keerde is. (De heer Vellenga (weth.): Daar is een kan
toor gevestigd.) Inderdaad. Aan de andere kant zijn
ook kantoren en artsenpraktijken gevestigd. En daar
is tevens een opslag, wat ook nogal eens ergernis geeft.
Ook is er een parkeerplaats op eigen terrein. Het gaat
er evenwel minder om, dat ik er nu woon, maar ik
vind het onjuist, dat men de ene kant van de straat
een andere bestemming zou kunnen geven dan de te
genoverliggende. Ik kan de Wethouder dus positief
een straat noemen en wel de Raadhuisstraat; de Gym
nasiumstraat valt er, meen ik, ook nog onder en dan
ioopt de grens schuin af naar het spoor. Over bestem
mingen gesproken; ik heb in het verband van de tun
nelplannen ook wel eens een oplossing gezien voor het
kruispunt Schrans-Raadhuisstraat, waarbij juist de
tegenoverliggende kant van de straat geraakt zou wor
den. Als het daarom gaat, is het zeker niet juist, dat
de in de voorbereidingsverordening aangegeven kant
wordt geraakt. Bij het Vliet heeft men de achterkant
van de percelen aan weerszijden genomen en daardoor
heeft men juist de zekerheid, dat die straat een juiste
bestemming zal krijgen.
De heer Van der Veen: Deze verordening berust
volgens de Wethouder op de Woningwet, maar dat is
dan slechts op art. 43, en ook op art. 168 Gemeentewet.
Art. 43 Woningwet geeft de Gemeenteraad de moge
lijkheid voorschriften te maken m.b.t. de bebouwing,
de aard van de bebouwing en de bebouwing van onbe
bouwde gronden in de kom der gemeente. En nu staan
in deze verordening die wij hier als voorstel hebben,
natuurlijk niet in de eerste plaats bebouwingsvoorschrif
ten; integendeel. Het gaat om percelen, die eigenlijk
niet bebouwd moeten worden; dus haar basis in de
Woningwet is niet helemaal waterdicht. En ik vind de
basis in art. 168 Gemeentewet bepaald niet bijzonder
overtuigend, want daarin staat alleen maar, dat aan
de Raad behoort het maken van verordeningen in het
belang der openbare orde, zedelijkheid en gezondheid
en van andere zaken, betreffende de huishouding der
Gemeente. Nu kan men dat natuurlijk wel erg ruim
nemen, maar, zal dit artikel enige zin hebben, dan moet
datgene waar het hier om gaat, er niet onder vallen,
want wat zou dan niet allemaal onder de huishouding
der Gemeente vallen? Maar dit is niet het punt, waar
ik de moeilijkheden zie. Het gaat bij mij nog steeds om
de noodzaak van dit geheel en om de schadevergoeding
die er eventueel uit voort moet vloeien. Als hier reeds
bestemmingsplannen waren voor de binnenstad, dan
hadden we dus geen moeilijkheden. Het gaat thans al
leen om een tijdelijke maatregel die voortvloeit uit het
ontbreken van die bestemmingsplannen. Nu heeft de
heer De Jong een voorstel teruggenomen om de be
vriezing die de voorbereidingsverordening toch eigen
lijk beoogt, te beperken. Op zichzelf is dat een goede
gedachte, alleen ik zie toch meer dan hij de moeilijk
heid die dit geeft, omdat men Jan wel op de lijst krijgt
en Piet die er naast woont, niet. Die lijst zal ook moei
lijk op te stellen zijn aan de hand van de bestaande
plannen, omdat ik er van uitga, dat de kans dat die
plannen nog net een tikje anders zullen worden bij uit
werking van de bestaande plannen, tot gevolg kan
hebben, dat op de lijst panden staan, die tenslotte niet
geraakt zullen worden, en dat panden die niet op de
lijst staan, wel geraakt zullen blijken te worden. Ik
vind het voorstel-De Jong dus, hoewel de gedachte die
er achter zit, mij wel aanspreekt, in de praktijk toch
moeilijk te accepteren. Maar het is teruggenomen en
speelt ook verder geen rol meer. Nu heeft de heer Van
der Schaaf gezegd: Als wij deze verordening verwer
pen, dan geeft dat naar buiten de indruk, dat wij het
saneringsplan op zichzelf niet au serieux nemen. Ik
wil die redenering bepaald niet volgen; het zou alleen
maar betekenen, dat wij op het werk dat er nu een
maal aan het ontwikkelen van de bestemmingsplannen
voor de binnenstad gedaan wordt, niet vooruit willen
lopen en niet alvast vrij rigoureus in de beschikkingsbe
voegdheid van eigenaren over panden willen ingrijpen.
Nu ga ik akkoord met een bestemmingsplan met een
regeling van de schadevergoeding volgens de schade
vergoedingsverordening. Misschien zou die verordening
toch op de helling moeten, want dat de schadevergoe
ding uaarbij heiemaai bevredigend geregeld is, geloof
ik niet. Nu gaf de heer Van der Schaaf echter de vol
gende voorbeelden: Een eigenaar van een winkel zou
net naastgelegen woonhuis erbij wüien trekken. Dan
vind ik het toch beslist een moeilijk geval, als een ver
gunning geweigerd zou worden met geen ander oog-
mem dan te voorkomen, dat daar investeringen plaats
vinden, die na verloop van een bepaald aantal jaren
zuilen blijken vergeefs aangewend te zijn. Als dat de
gedachtengang is, dan zou men dus inderdaad de zaak
bevriezen om te voorkomen, dat er een hogere schade
vergoeding zou moeten worden betaald. Nu is dus de
vraag: Hoe hoog wordt die schadevergoeding? Want
volgens de redenering van de Wethouder bij zijn be
antwoording, maar ook reeds in de raadsbrief, is het
op het ogenbiiK niet mogelijk om met de bestaande
regeling in de hanu te voorkomen, dat een bepaald
bouwplan wordt gemaakt. Toch is met de realisering
van dergelijke bouwplannen noch de gemeenschap,
noch de belanghebbende gediend, zeggen B. en W. Het
zal bij een zodanige gang van zaken bij uitvoering van
nader in de binnenstad vast te stellen bouwkundige
bebouwing dus een enkele keer kunnen voorkomen,
dat ook de nu nog te stichten bouwwerken zullen moe
ten worden afgebroken, maar het zal in het algemeen
wel een uitzondering zijn. De gehele binnenstad wordt
niet afgebroken, doch slechts een klein deel. Dat nog
voor bedrijfsdoeleinden in gebruiK te nemen gebouwen
of terreinen zullen moeten worden ontruimd, moet,
zeggen zij, uit economisch en financieel oogpunt be
paald ongewenst worden geacht en dient derhalve zo
mogelijk te worden voorkomen. Inderdaad, als het net
zo goed anders kan. Maar ais iemand op het ogenblik
een bepaald perceel zou willen verbouwen en inrichten
tot het doel dat hij zich voor ogen heeft gesteld, dan
gaat daar een bepaald kapitaal in zitten, dat hij er
voor over heeft, omdat hij meent, dat de investering
rendabel zal zijn. Nu wordt de vergunning die hij dus
volgens de bouwverordening zou moeten hebben, niet
gegeven, omdat de Gemeente met dat pand een andere
bedoeling heeft. Dan is de schade die de man heeft,
toch in ieder geval niet geringer dan ze zou zijn, als
die investering wel gepleegd was. (De heer Van der
Schaaf (weth.Kapitaalvernietiging voor hem en
voor de gemeenschap wordt voorkomen. Misschien zal
hij op een andere plaats dan duurder uit zijn, maar
dat kunnen we hem betalen.) Hij mist in ieder geval
het rendement van zijn investering. Als nu die schade
vergoeding volgens de schadevergoedingsverordening
bevredigend zou lopen, dan zou ik daarin kunnen ko
men. De moeilijkheid waarmee ik dus zit, is, dat ik
bang ben, dat hier de zaak lang op slot gezet wordt,
zonder dat dat eigenlijk altijd en overal nodig is. De
schade die geleden zou kunnen worden door de kapi
taalvernietiging die kan ontstaan wanneer nu iets ge
bouwd wordt, wat misschien straks verdwijnen moet,
zal in ieder geval beperkt zijn, omdat het gedeelte, dat
verkeerd geïnvesteerd zou zijn, toch altijd van beperk
te omvang is. Het grotere bezwaar dat de heer De
Jong ook voelt, is echter, dat de bevriezing ook buiten
de punten waarop t.z.t. een andere ontwikkeling plaats
zal moeten hebben, de zaak op slot zet. Ik kan voor
beide gezichtspunten wel begrip opbrengen. Men zal
in de praktijk voor alle mogelijke twijfelachtige beslis
singen komen te staan. Ik heb zostraks de gegeven
voorbeelden niet allemaal even gelukkig genoemd. Ik
geloof ook, dat een kantoorpand en een pand waarin
woning en praktijk gecombineerd zijn, niet helemaal
over één kam geschoren kunnen worden.
Er zullen dus altijd moeilijkheden zijn bij de toepas
sing van de voorbereidingsverordening, maar dat is
het punt niet. Het punt is echter, dat hier veel op slot
gezet wordt, waarvan misschien straks zal blijken, dat
het niet noodzakelijk was.
De heer Van der Schaaf (weth.): De heer De Jong
handhaaft zijn mening, dat het systeem van perceels
gewijze aanduiding wel uitvoerbaar is. De heer Van
der Veen echter heeft duidelijk gesteld, dat dat toch
langs het doel heenschiet. Wij zijn nog niet ver genoeg
met de materie om nu al te kunnen weten, dat de per
celen die volgens de tekening van vandaag geraakt
worden, ook definitief geraakt zullen worden. Ook zou