6 worden. De heer Kamstra volgt dan de gedachtengang van het College en het doet me genoegen, dat hij zich zonder reserve bereid verklaart de door B. en W. ge vraagde machtiging te verlenen. De hear Santema liket it ek ta, dat wy de radikale oplossing neistribje moatte. Wy binne it alhiel mei him iens, dat by de Piter Stuyvesantwei dochs net folstien wurde kin mei in krusing op nivo. Hy wiist wol op it biswier, n.l., dat de biwenners fan de Willem Loadewyk- strjitte en de Spoarstrjitte in bril op 'e noas krije. Dêr- mei sil ek rekken halde wurde moatte. Wy soene de berm van de ophege spoarbaen sa freonlik mooglik ütsicht jaen moatte, sadat it foar de biwenners sa min mooglik steurend is. De hear Santema seit fierder: Bisykje der üt to heljen hwat der yn sit. De heer Van der Veen zegt tenslotte, dat het stuk onduidelijk is en hier en daar wat tegenstrijdig; hij vreest, dat wij in de fout zouden vervallen het betere dat niet bereikbaar is na te streven en het goede dat wel bereikbaar is te laten schieten. M.i. is het nog niet de tijd deze conclusie uit te spreken. Het stuk leidt duidelijk genoeg tot een bepaalde conclusie, n.l. deze: Raad, wil achter ons gaan staan, als wij bij de Spoorwegen komen om niet het concrete plan A, B of C als uitgangspunt voor verdere bespreking te ne men, maar het door de dienst Openbare Werken en het College gelanceerde andere plan, n.l. tot de totale ophoging. Uit een aantal alternatieven die worden ge presenteerd, stelt het College dus een bepaalde keuze voor. Dat is de hoofdstrekking van het stuk en die is m.i. duidelijk genoeg. Onduidelijk is vandaag-de-dag de kwestie, of er voldoende mogelijkheden tot finan ciering zijn. Wij hebben moeite gedaan eventuele mo gelijkheden reeds in dit stuk verwerkt te krijgen, maar daarvoor zijn we afhankelijk van de medewerking van de Spoorwegen; die medewerking hebben wij echter tot nog toe niet gekregen. Daarom hebben wij gemeend in dit stadium wel met deze nota, die niet rijker van in houd kon zijn dan ze is, bij de Raad te moeten komen. En de Raad kan nu toch wel zeggen: Zoek het in deze richting. Maar ik blijf met de heren De Jong en Van der Veen van mening, dat wij, als wij de volledige con sequenties op papier hebben en tevens de financiële mogelijkheden voor ons zien, een eindbeslissing zullen moeten nemen, die misschien niet helemaal congruent is aan wat wij hier nu voorstellen, zodat althans dit alles niet tegelijk of aansluitend aan elkaar kan ge beuren. Die kwade kansen zitten er echt wel in. Wij moeten vandaag-de-dag echter beslissen wat wij wil len: Willen wij de beste, de radicale oplossing nastre ven, of willen wij ons reeds nu beperken tot een lagere doelstelling die uiteraard minder kostbaar zal zijn, maar die dan ook minder goede voorziening geeft? Het doet me genoegen, dat althans een aantal fracties zich onvoorwaardelijk achter de in de nota ontwikkel de gedachten heeft gesteld. De heer K. J. de Jong: Ik behoef niet veel te zeg gen, omdat de steun die het College bij de diverse fracties voor zijn standpunt gevonden heeft, zodanig doorslaggevend is, dat het niet nodig is hier eigenlijk nog lang over te spreken. Aan de andere kant hebben B. en W. dus wel een beslissing gevraagd van de Raad en wij hebben hier ook volkomen terecht een be schouwing over kunnen houden om te trachten ons standpunt zo duidelijk mogelijk te motiveren. En ik heb ook wel de indruk, dat een discussie, zoals wij die hier gevoerd hebben, toch wel nuttig kan zijn voor B. en W. om bij de verdere uitvoering rekening te hou den met wat bij de verschillende punten is gezegd, m.n. inzake de tunnel bij de P. Stuyvesantweg. B. en W. zouden kunnen zeggen: Zo hebben wij het aanvan kelijk niet bezien en het is misschien toch beter om de voor- en nadelen nog eens goed naast elkaar te stellen en hier geen tunnel te maken. In die situatie verkerende, zullen zij ongetwijfeld veel dichter bij het door mij hier zojuist verdedigde standpunt komen. Dus dat ene punt dat in onze fractie ook zeer indringend is besproken, kan de gehele zaak een heel ander ge zicht geven. Daarom zou ik het College willen vragen dat punt, zowel wat de praktische realiseerbaarheid van een tunnel daar vlak bij de brug met slechts mo gelijkheid voor een korte oprit als ook wat de ver keerstechnische bezwaren en de bezwaren voor de in dustrie betreft, nog eens goed te bekijken. Na een on derzoek zou de Raad toch nog wel eens met andere voorstellen kunnen worden geconfronteerd dan die welke hem thans aangeboden worden. Het tweede punt betreft de financiën. Ik zou er met de meeste klem op willen aandringen, om toch op korte termijn de financiële mogelijkheden te bezien, omdat, als we inderdaad geen of geen gedeeltelijke vergoeding voor dit werk kunnen krijgen, dan een heel andere situatie ontstaat. Ik meen, dat het eerste onderzoek zich dan tot de beide door mij genoemde punten zou moeten beperken. B. en W. willen algehele ophoging; wij hebben daar bezwaren tegen en wij heb ben die hier gemotiveerd aangetoond. Ik heb ook het pleit gevoerd voor een snellere realiseerbaarheid van het geheel, die groter zal zijn al naar gelang men de plannen aanvankelijk iets kleiner van omvang maakt. En dat is ook wel een punt van belang, want wij kun nen niet te lang op een oplossing wachten. Wat het punt overweg Schrans betreft, heb ik een beschouwing geleverd die twee mogelijkheden opende: instandhouding van de overweg, maar ook opheffing. De bezwaren, hieraan verbonden, heb ik niet van over wegende aard genoemd, als er voldoende andere uit wijkmogelijkheden zouden kunnen komen. Bovendien, als wij vijf tunnels op een rijtje hebben met nog een voetgangers- en rijwieltunnel bij de Schrans er bij, dan is ook het overwegvraagstuk toch heel anders dan we er nu tegenaan kijken. Dit vraagstuk zal vanzelf weer ter tafel komen. Ik heb echt geen behoefte om nu te stellen, dat wij de overweg bij de Schrans willen laten verdwijnen. Alleen zou het in het kader van de be schouwing van het gehele vraagstuk mèt zijn conse quenties t.a.v. vele vraagstukken, die ermee samen hangen, toch wel eens goed kunnen zijn de opheffing van de overweg in die beschouwing te betrekken. Ik kan verder verwijzen naar wat ik in eerste in stantie heb gezegd: Wij hebben wel bezwaren tegen het plan van B. en W., maar, gezien de beslissing van de Raad, geloof ik, dat ik er verder nu beter maar het zwijgen toe kan doen. B. en W. kennen onze bezwaren en ze kunnen daar, voorzover dat mogelijk is, bij de uitvoering rekening mee houden. De heer Van der Veen: Ik heb nog de indruk, dat dit stuk eigenlijk niet rijp is voor behandeling en beslissing in onze vergadering. Ik heb van de Wet houder begrepen, dat hij ook van mening is, dat, als er geen bevredigende oplossing te vinden zou zijn voor het door de heer De Jong aangesneden probleem van de verbinding bij de P. Stuyvesantweg met het in dustrieterrein, dit plan dan, op dit punt althans, van de baan zou zijn. Ik vind, dat het College niet met dit voorstel had moeten komen, als het er niet van overtuigd was, dat het technisch werkelijk mogelijk is op dat punt een bevredigende oplossing te vinden. De nota laat erg veel vragen open. Ze eindigt dan ook met de uitspraak, dat het vanzelf spreekt, dat de Raad dan eerst in staat is een definitief besluit te nemen, als alle aspecten, ook de financiële, zullen kun nen worden bekeken. Het College gaat er dus van uit, dat wij hier vandaag geen definitief besluit kunnen nemen. Nu is het woord „definitief" altijd een beetje twijfelachtig, want de Raad zal niet voor het eerst terugkomen op een eenmaal genomen besluit; dat „definitief" is een vrij overbodige versiering, omdat de Raad op dit moment eigenlijk in het geheel niet tot een besluit kan komen. Er wordt ook alleen maar een „voorlopige uitspraak" gevraagd, maar waarom die gevraagd wordt, is mij niet helemaal duidelijk. Het College vraagt een machtiging om onderhandelingen te openen met de Spoorwegen om tot een bepaald voor stel te kunnen komen. Maar het College heeft tot nu toe toch ook al onderhandelingen gevoerd met de Spoorwegen en zal dat ook wel in de toekomst doen, zonder dat daar een specifieke machtiging van de Raad voor nodig is. Ik had liever, dat wij een voorstel op tafel kregen, waarvan wij het voor en tegen kon den afwegen en dat wij niet geconfronteerd werden met gedachtengangen die ons niet voldoende gegevens verschaffen om een keus te doen. Ik. zou dit stuk voor kennisgeving willen aannemen, en wat mijzelf betreft, ben ik niet bereid verder te gaan dan te zeggen: Ik heb de nota gelezen, ik zie «('JW 7 vanzelf wel wat het College straks gaat doen, maar ik wil op grond van wat hierin staat, nu niet kiezen. De hear Santema: Dizze goedgunstichheit fan de hear Van der Veen docht my wol hwat nij. Hwant om op it eagenblik in prinsipiéle bislissing to nimmen, soe wol hwat oan de lette kant wêze, yn pleats fan oan de bitide. As wy allinnich alris tinke oan it fraechstik fan de oerwei by de Skrans. Al jierren lang hawwe wy de bisprekking fan dit probleem ütsichtleas yn üs bigrea- tingsspeech opnommen. Dêrom binne wy, nou't B. en W. dizze trije plannen en dêrnjonken de idé fan har seis foar üs lizze, tige bliid, dat it safier is. En ik weagje it mei harren om dizze saek oan to fetsjen. De hear De Jong hat miskien it aldermeast tocht oan de finansiéle kant fan dizze saek, mar leart üs de ünderfining net, ek hwat de rounwei oanbilanget, fan de Heliconwei en de Julianaleane, mei it fiadukt, dat sokke bislissingen fan formaet troch de Rie nom. men yn oanmerking komme foar in ütkearing üt de infrastruktuerpot Meije wy dan mei in formaetsbi. slissing (sij it dan ek, dat it allinnich mar in prinsipiéle bislissing is op dit stuit), net forwachtsje, dat wy ek mei dit plan in hiele bult fan de biswieren dy't hjir nei foaren brocht binne, fan „to bitiid", „to djür" en „for. kearstechnysk net maklik" oplosse? Meije wy dan sizze: Kolleezje, wy folgje Jimme net? Jitris: wy folgje it Kolleezje. De heer Bootsma; Ik heb zo de indruk, dat men van bepaalde zijde zou kunnen denken, dat wij maar zon der meer hier gemakkelijk overheen „sporen". Dat is geenszins het geval. Ik ben er van doordrongen, dat hier zeer zeker nog een groot aantal problemen naar voren zullen komen, die om een nadere en een defii nitieve oplossing vragen. Maar ik heb gemeend hier te stellen, dat wij dit niet te klein moeten zien en dat wij er op moeten rekenen, dat overeenstemming met de Spoorwegen toch niet in een klein aantal jaren be reikt zal kunnen worden. Er zal zeer zeker ook nog met tussentijds minder goede voorlopige oplossingen genoegen moeten worden genomen, want anders lopen we volkomen achter. We zullen straks niet kunnen zeggen: „Dat is het totale plan en dat wordt ge maakt", maar: „Dat is het streefplan en we zullen daar, ze zoveel mogelijk passend in dat plan, na overeen stemming met de Spoorwegen toch ook alvast wel be paalde werken moeten uitvoeren, zoals op het ogenblik de overweg in de P. Stuyvesantweg en hope lijk binnen niet al te lange tijd ook de overweg in de Schrans. De heer Van der Schaaf (weth.): De opmerking van de heer Van der Veen, dat de zaak nog niet rijp voor een definitieve beslissing is, stemt overeen met het slot van de nota. Had dit stuk dan maar niet doen uitgaan, zegt hij. We herinneren ons evenwel, dat van de zijde van de Raad toch ook wel aandrang op het College is uitgeoefend, om dit probleem nu toch in een samenvattende nota eens uit de doeken te doen en daar voldoen wij dan heden aan. Gelukkig is het incasseringsvermogen van het College wel zo groot, dat het van verschillende kanten een duw kan verdra gen. M.i. is het echter juist, dat wij niet hebben ge wacht met het voorleggen van de nota aan de Raad totdat wij zoveel meer wisten. Wij hebben het urgent en opportuun geacht dit nu te doen. Niet van de heer Van der Veen, maar eerder misschien nog van de heer De Jong heb ik deze uitspraak beluisterd: College, ga niet op deze heilloze weg voort. Waarom vragen wij nu een beslissing van de Raad? Mede om deze reden, dat wij dan tegenover de Spoorwegen, die nogal eens de neiging hebben om te zeggen: Een oplossing van dit vraagstuk is toch niet mogelijk etc. etc., kunnen zeggen: Dit is niet maar een voorbijgaand idee van een toevallig College van B. en W„ hier staat achter het gezag van de Leeuwarder Raad die deze zaak op grootse, op radicale wijze wil zien aangepakt. En met het gewicht van die uitspraak en beslissing in de zak kunnen wij bij de Spoorwegen sterker staan en naar mijn gedachten ook meer bereiken. Tevens kunnen wij na deze uitspraak tot de subsidiërende instanties, die de infrastructuurpot beheren, met het gezag van de Raad en niet alleen maar met een hersenschim van het College zeggen: Dit is wat de Gemeenteraad van Leeuwarden in overgrote meerderheid wil. Wij vragen nu dus: Geef ons Uw gewicht mee, om dit te hanteren in de strijd die ons wacht. (De heer Vellenga: Hand in hand, kameraden.) De heer Van Balen Walter: Ik wil geen uitspraak doen en ben dus tegen dit voorstel. Z.h.st. wordt besloten overeenkomstig het voorstel van B. en W., met aantekening, dat de heer Van Balen Walter tegen is. Punt 15 (bijlage no. 277). De Voorzitter: Nadat de stukken ter visie zijn ge legd, is een telegram van de Bond Heemschut binnen gekomen, luidende: „Onder verwijzing naar ons adres van 22 augustus 1965 betreffende structuurplan, ver zoeken wij Uw Raad met klem niet te besluiten tot demping Vliet, aangezien kostenverschil niet opweegt tegen groot verlies stadsschoon." (get.) Bond Heem schut, secretaris Ton Koot, voorzitter Mr. A. d'Ailly. Dit stuk kan dus mee onderwerp van de beraadslagin gen vormen. De hear Santema: Dit ütstel fan B. en W. lei alhiel yn 'e lijn fan de forwachtingen. It is üs seis yn it for- ban fan it struktuerplan foar de binnenstêd al lang net frjemd mear. De Finansiéle Kommisje en de Kom. misje foar de Iepenbiere Wurken stelle harren alhiel efter dit ütstel en noch mar in pear riedsgearkomsten forlyn hawwe wy it bislüt nommen om de Poppebrêge troch in daem to forfangen. It lot fan it Fliet liket dus al fêstlein. En dochs, nou't dit punt hjir oan 'e oarder is, achtsje ik it fan great bilang, dat der noch op ien kant wiisd wurdt, hwat yn it riedsbrief hielendal net bart. It is eigentlik ünbigryplik, dat it Kolleezje yn syn foarljochting oan de Rie hielendal net gebrük makke hat fan dizze mooglikheit. It lit n.l. de histoarje kom pleet net meispylje. By de stikken op it Stêdhüs, sawol as yn it riedsbrief is mei gjin wurd rept fan de efter. groun fan it üntstean fan it Fliet en fan de funksjes dy't dit wetter troch de ieuwen hinne hawn hat. It hat my sterk forwündere, dat it Kolleezje it net ne- dich achte hat oan 'e han fan it boek fan de histoarje- skriuwer Eekhoff, it forfolch dêrop fan mej. Visscher, it boek „Leeuwarden door de eeuwen heen" fan üs ald.boargemaster Algera en it wurk „Rondom de Olde. hove" en noch safolle oare publikaesjes mear, de Rie eat yn to ljochtsjen oer de histoaryske funksje fan it Fliet. Mynhear de Foarsitter, Jo sille it my fêst net kwea óf nimme, hwannear't ik it op dit momint noch nedich achtsje om dêroer hjir eat yn de Rie to for. tellen. It Fliet is ien fan de haedstreamen dy't it wetter üt eastlik en südlik Oostergo yn him opnaem en op 'e Middelsé brocht. Alddiel en Langdiel, Greuns, Tynje, Kurkemar, hawwe mei soarge, dat it wetter üt Oos tergo yn de rjochting fan Ljouwert roun en sa loasd waerd op 'e Middelsé. Oer it tracé fan it Fliet, it bi- kende stik, praet ik dus op dit stuit net, mar de fuort. setting dêrfan giet fia de Tunen, de Amelanspiip, nei de Brol, hwer't it Fliet de feart fan Wurdum en Huzum, dy't hjoed.de.dei bikend stiet ünder de namme Weaze, yn him opnaem. Dan gong it fierder troch it Naauw en üngefear by it Waechplein foei it Fliet yn 'e Mid delsé. Doe't de Middelsé droech wie, wie it Fliet de ütfalspoarte foar it forkear nei Teakesyl, fia Grou, en nei de Walden. Yn 'e 16e ieu üntstiet „buyten den cuype der stadt", sa't it yn Eekhoff stiet en sa't dy it wer sitearret üt in in aid stik, it bigjin fan 'e bibou- wing, hoewol de Stêd it net wol. De gilden en it stêds. bistjür forsette harren yn 1515 dêr al fül tsjin. Foaral oan de eastside fan it Fliet üntstie in bibouwing dy't biwenne wie troch in „nijvere bevolking", sa't it dan hjit, en troch ambachtslju fan büten, dy't de twang fan de gildekeuren net ündergean woene. Ek skippers, keaplju mei oare biroppen dy't dêr it bést ütoefene wurde koene, fêstigen har dêr. „Immers", sa sitearret Eekhoff, „voor handel, scheepvaart, fabrijken en mo lens scheen deze vaart eene bijzonder gunstige gelegen, heid aan te bieden". Yn 1520 dan is der foar it earst sprake fan de buert it Fliet. En dan binne der al inkele yndustryen, lyk as in mole, in pottebakkerij, in salt-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1965 | | pagina 4